A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

 


 

BZZLLETIN nr. 42 [5 (1977) januari] p. 57-58

 

WAAROM ZOU IK NAAR INDONESIE GAAN?
A. ALBERTS

 

   Ze zeggen, dat de mensen tijdens het ouder worden hun verlangens steeds meer de baas kunnen blijven en zelfs hun heimwee kunnen vergeten. Misschien is dat waar, tenminste in sommige gevallen en omstandigheden. En de afstand in de tijd zal er ook wel mee van doen hebben.
   Er is een land, dat een onmiskenbare indruk op iemand heeft gemaakt. Hij heeft het verlaten, hij heeft het achter de rug. En voor zich uit ziet hij beelden van dat land. Eerst wat verward en door elkaar lopend, maar daarna mettertijd steeds duidelijker, steeds meer gescheiden van elkaar en op de duur zelfs bewegend. De beelden proberen zich, voor zover ze menselijk zijn, zelfs verstaanbaar te maken, maar hun mompelen blijft mompelen. Dat is waarschijnlijk maar goed ook, want op die manier kon het wel eens mooier klinken dan in werkelijkheid.
   Het totaal van de beelden wordt na zekere tijd, bijvoorbeeld na een paar jaar, redelijk compleet voor de man, die al die tijd niet is teruggegaan naar het door hem verlaten land. Hij ziet nu heel duidelijk een kruispunt, waar vier wegen op uitkomen en hij weet waarheen hij zou kunnen gaan. In dit geval is dat al heel gemakkelijk, want midden op het kruispunt staat een paal, een wegwijzer, waarop de vier streken staan vermeld, die langs die wegen kunnen worden bereikt. Bijna vier windstreken. Een heet bijvoorbeeld Timoerlaoet en dat betekent het oosten bij de zee, of liever de zee bij het oosten, want de zee is overal en dus ook daarginds.
   Hij gaat die weg op, minder uit zucht naar herkenning dan naar ontdekking. Hij heeft indertijd van dat oostelijk deel maar weinig gezien en wil er alsnog wat meer van weten. Dat komt dan slecht uit. Zijn geheugen laat hem vrijwel in de steek en de fantasie, die ervoor in de plaats komt, weet niet veel beters te verzinnen dan een leeg land, met dicht aan de horizon een grijze heuvel. Wie op de top van de heuvel te recht komt, kan de zee wel zien, maar het is een zee zonder leven.
   Dus maar gauw terug naar het kruispunt en daar de weg gekozen, die vast en zeker beter geschikt is voor het geheugen. Volgens het bord gaat de weg naar Baratlaoet, eerst naar het noorden en dan al gauw naar het westen, naar de zee. Een betere weg en een betere zee. De weg slingert door herkenbare, begroeide heuvels en bij de laatste kromming zijn er waarachtig de duinen en het groenblauwe water. Er zijn zelfs mensen tussen de heuvels en langs het strand. Ze wonen in zichtbare huizen en hij zou gewoon hun erf op kunnen gaan om hen iets te vragen. De naam van een dorp bijvoorbeeld, want hij heeft nogal wat namen vergeten. De derde weg is weer anders; een iets minder duidelijke herhaling van de tweede. En de vierde weg is maar heel kort: dwars door het dorp en naar de haven.
   Intussen gaan de jaren voorbij. De beelden worden niet eens zoveel minder scherp, maar ze laten zich minder zien. En daar is vast en zeker iets aan te doen. Voor wie dat wil.
   Als er iets zou moeten worden gedaan aan het minder verschijnen van de beelden, dan lijkt het voor de hand te liggen, dat de man teruggaat naar het land, dat hij achter de rug had. Hij moet zich gewoon omdraaien en teruggaan.
   Daar zijn een paar bezwaren aan verbonden. De jaren gingen voorbij; de man is ouder geworden en het land ook. Ze zeggen soms, dat dit laatste niet altijd zo hoeft te zijn. Een land kan zich zelfs verjongen, zeggen ze. Maar dat is meer schijn dan wezen. Een land met een geschiedenis - en die hebben de meeste landen tegenwoordig - beleeft elke dag en elk jaar iets, dat het ouder maakt. En voor de man, die terug zou willen, kan dat geen bezwaar zijn, integendeel. Hoe ouder ze beiden worden, hij en het land, hoe beter ze elkaar zullen verdragen.
   Andere omstandigheden, die bezwaren kunnen opleveren tegen het teruggaan?
   Natuurlijk. De redenering over het gezamenlijk ouder worden, gaat alleen maar op, als tijdens het van elkander afscheid nemen de man even oud zou zijn geweest als het land. Maar daarvan was geen sprake. Het land was veel jonger. Het was om zo te zeggen een kind in de wieg. En de man had zijn vader kunnen zijn.
   Wij zien, dat dit bezwaar heel wat minder makkelijk uit de weg te ruimen valt. Het land zou bijvoorbeeld juist volwassen kunnen zijn geworden en een juist volwassen geworden land hoeft per se geen man juichend tegemoet te treden, als die man zijn vader had kunnen zijn, of zich althans als zodanig had kunnen gedragen, maar in plaats daarvan al jaren verstek heeft laten gaan en nu eindelijk begint na te denken over een terugkeer, omdat zijn herinneringsvermogen een beetje begint te verminderen. Het land zou nee kunnen zeggen, of zich op zijn minst onverschillig tonen, denkt de man.
   Maar het land heeft andere dingen aan het hoofd dan het herinneringsvermogen van een man, die in feite helemaal geen vaderrol heeft willen spelen, laat staan een vader heeft willen zijn. Als hij terugkomt, zal het hem zijns weegs laten gaan.
   Hij kan reizen en trekken, waarheen hij wil. Hij zal zien, dat bepaalde steden groter zijn geworden, bepaalde wegen breder en bepaalde pleinen drukker. Maar dat zou voor hem geen bezwaar zijn, want hij is gewend aan grote steden, drukke pleinen en brede wegen. Hij zou alleen maar willen weten of de viersprong er nog was en de streken er omheen.
   Goed. Waarom niet?
   Hij gaat. Hij reist. Hij komt aan. Hij ziet de steden, de brede wegen en de pleinen, waarop hij was voorbereid en hij kan er tegen. Hij weet met enige moeite de weg te vinden naar de viersprong. De viersprong is er nog en waarachtig niet verbreed. De houten paal met de vier vleugels heeft plaats gemaakt voor een paar metalen richtingaanwijzers, maar een kniesoor, die daarop let. De richtingen zijn dezelfde gebleven.
   Hij moet nu kiezen. Met de weg naar de zee van het oosten was hij, zoals we weten, vroeger al niet zo erg bekend. Hij herinnert zich op zijn best aan het einde een heuvel en een schemerige zee. En waarom een geheugen lastig vallen met iets, waar het nauwelijks weet van heeft?
   De korte weg door het dorp naar de haven is op het oog heel wat geschikter. Ook daar zal wel niet erg veel veranderd zijn en hij herinnert zich nog voldoende om zijn herinneringen wat op te poetsen. Maar er is een moeilijkheid: de mensen. En vooral de mensen, die er zeker niet zullen zijn. De mensen die zich met hem, de man zelf, hebben moeten omdraaien en terug hebben moeten gaan. Het dorp dus niet.
   De derde weg, de weg naar het zuidwesten, komt helemaal niet in aanmerking. En hij weet waarom. Hij kent haar waarschijnlijk beter dan alle andere wegen, verbreed of niet verbreed. Hij is er langs gereden, toen hij het land voor goed heeft moeten verlaten. Hij zou bij wijze van spreken elk dorp, elke boom, elk mens langs die weg kunnen tekenen, als hij het zou willen. Maar het is, zoals gezegd, de laatste weg geweest en daarom doet hij het maar niet. Dan blijft alleen de tweede weg over. De weg, die eerst naar het noorden gaat en wat later afbuigt naar het westen en die hem tenslotte bij de duinen, bij het strand en bij de zee doet belanden. Hij loopt de erven op, hij gaat de huizen binnen. Hij kent de mensen en hij spreekt ze aan. Hij lacht, hij vertelt, hij legt uit.,Hij moet ze laten weten waar hij al die tijd is geweest en dat gaat hem helemaal zo slecht niet af. Hij hoort ze lachen, hij hoort hun zangerige toon. Hij haalt herinneringen op. Hij vraagt naar die en die en hij hoort, dat die en die er zijn gemak van heeft genomen, of verhuist is, of gestorven, zoals trouwens een heleboel anderen gestorven zijn.
   Hij gaat verder naar het volgende dorp en als hij het in de verte ziet liggen, ziet hij ook langs de weg een steen. Hij weet nog best, dat die steen ook vroeger langs de weg stond en dat hij erop ging zitten om uit te rusten. Hij weet, wat hem in het volgende dorp te wachten staat. Een herhaling, weer een herhaling enzo verder, de een steeds wat onduidelijker dan de voorafgaande.
   Hij is nog niet gegaan. Hij heeft de weg naar het noordwesten, naar Baratlaoet niet meer gezien. Soms is verbeelding beter dan werkelijkheid.

 

A. Alberts, geb. 1911, was geruime tijd ambtenaar in Nederlands-Indië. Hij publiceerde o.m. 'Groen', 'De eilanden', 'Namen noemen' en 'De Vergaderzaal', wat op 2 januari jl. voor de televisie werd uitgezonden.
Alberts heeft ook een aantal boeken over historische onderwerpen op zijn naam staan.



 

Laatste wijziging: 03.06.2015