A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

NRC Handelsblad - 15 augustus 1975

 

Ik denk nooit meer aan mijn verhalen

 

A. ALBERTS BEST VERKOCHTE AUTEUR

 

Door VERA ILLÉS

 

De schrijver A. Alberts debuteerde in 1952 met de verhalenbundel De eilanden en hij werd toen als een nieuw talent ingehaald. In 1953 kreeg hij de novellenprijs van de stad Amsterdam, maar zijn roman De bomen die in datzelfde jaar verscheen, had bij lange na niet het succes van zijn eersteling en daarna werd het betrekkelijk stil om Alberts. Nog twee verhalenbundels verschenen vrijwel onopgemerkt, Met de Franse slag (1962) en Namen noemen (1963). Nu weer tien jaar later lijkt Alberts herontdekt. Zijn revival begon met de korte roman De vergaderzaal die binnen twee maanden uitverkocht was. Aangewakkerd door dit succes liet uitgever Van Oorschot Met de Franse slag en Namen noemen herdrukken, nu onder de titels Aan Frankrijk overgeleverd en In en uit het paradijs getild en als toegift verscheen de verhalenbundel Haast hebben in september. Zodoende prijkte Alberts enkele weken lang met drie boeken op de top-tien lijst van de Haagse Post. En dat wil zeggen dat hij in een aantal van de betere boekhandels verspreid over het land gedurende enkele weken de best verkochte auteur was.

 

Alberts zelf vindt dit plotselinge succes "een onbegrijpelijke zaak". Als enige verklaring kan hij de legendevorming om De vergaderzaal bedenken, het boek dat in 1964 al bijna af was op het voorlaatste hoofdstuk na, waarin de hoofdpersoon Van Dalem (een van de vergaderaars) in één nacht gek moest worden. "Daar ben ik tien jaar lang niet uitgekomen", zegt Alberts, "en ik denk dat dat verhaal de mensen wel nieuwsgierig heeft gemaakt."

We drinken koffie onder de parasol in de schitterende Blaricumse tuin die Alberts zes jaar geleden zelf heeft aangelegd. De hitte is hier dragelijk, maar het geconcentreerde praten, al de vragen die nu eenmaal gevraagd moeten worden, het interviewen - dat allemaal lijkt uitermate misplaatst in deze omgeving.

Alberts (64) in spijkerbroek en lichtbruin overhemd is heel vriendelijk en bereidwillig, maar ik geloof niet dat hij veel behoefte heeft aan het praten over zichzelf en over het werk dat voor het merendeel al meer dan tien jaar geleden afgerond is.

"Ik leef niet met die verhalen, ik herlees ze nooit, ik denk er eigenlijk nooit meer aan. Ik vind het natuurlijk wel leuk dat er ineens zo'n belangstelling voor bestaat, maar ik lig er niet wakker van. Het verbaast me allemaal wel een beetje. De vergaderzaal komt zelfs op de televisie, ik heb kort geleden het script van Van Iersel gelezen, dat vond ik wel goed. De hoofdpersoon leeft in een verbeeldingswereld en daarom gebruikt Van Iersel allemaal over elkaar schuivende beelden. Ik heb er niet zo'n verstand van, maar het schijnt heel mooi te worden."
Waarom heeft u de titels van de twee bundels uit de jaren zestig veranderd?
"Dat heeft Van Oorschot allemaal gedaan, dat laat ik helemaal aan hem over. Hij gaat nu ook De bomen weer herdrukken, ik heb geen idee meer hoe het was. Het gaat over mijn jeugd in Apeldoorn en over mijn studententijd, ik geloof dat dat deel wel leuk was, maar de verhalen over het jongetje zouden wel luchtiger moeten worden. Ik vind het een moeilijke beslissing om daar iets in te veranderen. Als Van Oorschot zegt dat het niet hoeft, dan vind ik het al lang best, dan laat ik het zo."

Alberts' literaire oeuvre is klein en voor het grootste deel autobiografisch. Wie zijn verhalen achter elkaar leest krijgt in grote lijnen een beeld van zijn loopbaan als ambtenaar die hij als volontair op het Franse ministerie van koloniën begon (Aan Frankrijk overgeleverd). De tijd daarvoor staat in De bomen beschreven, de tijd daarna, als bestuursambtenaar in Indië, in De eilanden en in In en uit het paradijs getild.

Hoe kwam dat zo dat u ambtenaar werd?
"Ik ging in de jaren dertig studeren en de studie Indologie bood een garantie voor een baan later. Als ik helemaal vrij was geweest, had ik liever geschiedenis gekozen, maar dan had ik eerst staatsexamen moeten doen en dat had allemaal veel te lang geduurd. Maar ambtenaar in Indië leek mij ook wel. Ik kende het land niet uit eigen ervaring maar wel uit verhalen van mijn familie.
"Mijn vader voer als gezagvoerder van de Maatschappij Nederland op Indië, mijn twee broers en een zuster zaten er al. Ik wilde er wel graag heen. Maar tegen de tijd dat ik afstudeerde was de crisis zo erg geworden, dat ik eerst een paar jaar op wachtgeld werd gesteld. In die tijd ben ik, zoals veel mensen, gepromoveerd, op een onderwerp dat eigenlijk een beetje buiten mijn studie lag. Ik studeerde bij professor Gerretson (de dichter Geerten Gossaert) en die gaf koloniale geschiedenis maar ik had veel meer belangstelling voor Europa en als compromis ging mijn dissertatie over Baud en Thorbecke. Ik heb daarvoor veel bronnenonderzoek in Frankrijk moeten doen en dat kon ik goed combineren met die baan op het ministerie van koloniën.

Zondagshistoricus

"Met die dissertatie was er overigens wel iets geks aan de hand. Ik had in een archief de gestenografeerde notulen ontdekt van een vergadering en die heb ik in dialoogvorm letterlijk overgenomen. Zo van de Koning, dubbele punt, de kolonel, dubbele punt. Op mijn promotie stond Geyl woedend op en zei: dat kunt u nooit waarmaken, dat dat gesprek letterlijk zo plaats vond. Ik vond dat ik dat wel kon, maar historici hebben daar bezwaar tegen."

In de catalogus van de U.B. vond ik achter uw naam een heel rijtje historische studies; maar alleen het boek over de verhouding Nederland en Indonesië tussen 1945 en 1963 en natuurlijk de huzaren van Castricum zijn in bredere kring bekend.
"De meeste van die boekjes, het zijn maar hele korte werkjes, heb ik voor de een of andere opdrachtgever geschreven. Ik beschouw alleen De Huzaren eigenlijk als een echte vakstudie, daar heb ik veel bronnenonderzoek voor gedaan. Het gekke is dat ik van historici daar nooit reacties op heb gehad en ik heb zelf maar één recensie onder ogen gehad, van Annie Romein. Zij vond dat ik maar één aspect van de oorlog heb belicht en dat is niet het aspect dat historici belangrijk vinden.
"De Huzaren is voor een groot deel histoire de bataille, dat vond ik leuk om uit te diepen en te beschrijven en daarnaast de diplomatieke geschiedenis. De sociale en economische achtergronden komen niet aan bod en daar had Annie Romein bezwaar tegen, maar ik ben er wel trots op dat ze schreef dat ze geen enkele onjuistheid in het boek kon ontdekken. Ik beschouw mijzelf als een zondagshistoricus en historici vinden in hun hart dat ik een amateur ben."

In de bundel Haast hebben in september staan ook historische verhalen. Die beschrijft u allemaal alsof u er zelf bij bent geweest.
"Ja dat vind ik leuk, proberen na te gaan wat die mensen dachten, wat er in hun omging. Maar de historische feiten kloppen altijd."

Al pratend over De Huzaren hebben we een hele periode overgeslagen. Wat ging u doen toen u terugkwam uit Indië?
"Ik was in Nederland met verlof en na verloop van tijd werd ik door het ministerie verzocht om terug te gaan naar mijn post. Nu wist ik dat het vroeger of later uit zou draaien op zelfbestuur en zolang wij het er nog uithielden zou dat alleen met steun van gewapende macht gaan. En dat verdomde ik. Ik wilde niet terug en moest toen mijn ontslag nemen. Ik had maar acht dienstjaren, dus ik verloor mijn recht op pensioen, maar dat kon mij niet zo veel schelen, ik was toen nog niet getrouwd.
"Ik heb toen een tijd niets gedaan, zat bij mijn moeder in Appingedam, wandelde daar veel. Daar tussen die groene weilanden van Appingedam ontstond door de associatie met het groen van Indië mijn eerste verhaal 'Het groen'. Dat is het bekendste verhaal uit De eilanden geworden, hoewel ik zelf een voorkeur heb voor Het moeras. Dat verhaal is ook in een Amerikaanse bundel van buitenlandse auteurs opgenomen. Ik publiceerde 'Het groen' in een tijdschrift, Libertinage geloof ik, en dat gaf Van Oorschot uit en die bleef maar aan mij trekken om andere verhalen. Ik heb trouwens nooit anders geschreven dan op aandrang of bestelling, uit mezelf heb ik geloof ik niet zo'n behoefte aan schrijven. Intussen had ik een baan gevonden als directiesecretaris bij het Kina bureau, ik moest notulen maken van de vergadering en ook nog ander werk doen. Over die tijd gaat De vergaderzaal, het is allemaal echt gebeurd alleen heb ik de gegevens uit de werkelijkheid met elkaar gecombineerd."

Het mes op tafel

Wat was dat, het Kina bureau?
"Dat was een kartel van producenten van de bast waar kinine van gemaakt wordt en van de fabrikanten van kinine. Die producenten hadden een volslagen monopolie en volgens een overeenkomst werd de hele opbrengst aan de fabrikanten verkocht. De winst werd dan volgens een bepaalde verdeelsleutel onder hen verdeeld. Dat waren allemaal hele aardige mensen, maar er werd wel met het mes op tafel onderhandeld. Het mooie van dat kartel was dat het niet, zoals men zou verwachten, prijsopdrijvend werkte. Het kartel hield de prijs juist heel goed in de hand en dat was een hele slimme handelspolitiek.
"Die meneer Van Dalen die was een bastproducent. Na de jaren vijftig verloor Indië zijn monopoliepositie door de concurrentie uit Belgisch Congo en later is het Kina bureau geruisloos opgeheven, maar toen was ik er al lang weg. Ik kwam bij De Groene als redacteur en heb daar tien jaar lang over Indonesische politiek geschreven. Doordat ik daar geregeld schreef, had ik ook niet zo'n zin meer om verhalen te schrijven. Een enkele keer in het kerstnummer of zo. Daarvóór heb ik nog wel eens opdrachten aangenomen voor verhalen van personeelsbladen van de Amro bank, van de wijngroothandel Oud. Die verhalen hoefden dan niet over de bank te gaan, of over wijn, daar was ik helemaal vrij in."

Uw tijd bij De Groene is misschien wel de enige periode waarover u niet heeft geschreven.
"Daar is mij wel eens om gevraagd, het zou misschien ook wel aardig zijn, herinneringen aan De Groene van die tijd, ik ben tenslotte een van de laatsten die nog in leven zijn. Maar ik moet zeggen, ik heb er niet de minste zin in, ik weet er ook niet zo veel meer van af, ben het meeste vergeten. Het heeft al met al misschien te veel indruk gemaakt."

Prettig bij de Groene

U had het wel naar uw zin daar?
"Het was een hele prettige tijd. Wij werden helemaal vrijgelaten maar alles werd wel van te voren op de redactievergadering besproken. Als je daar je standpunt verdedigde, dan kwam het in de krant, zonder ondertekening, als een standpunt waar de hele redactie verantwoording voor droeg. Het was ook een goed team, met allemaal uitstekende, aardige mensen. Iemand als Han Lammers doet nu dingen waar ik het vaak niet mee eens ben, maar hij was een aardige collega en een integere journalist."

"De Groene is wel veranderd, ik lees hem nog wel eens, het is nu beter dan een tijd geleden. Maar ik vind de toon wel veel harder geworden. Als Kelk iets rot vond, dan besprak hij het niet. De redactie heeft nu ook een veel duidelijker standpunt, en daar houden ze zich aan. Wij waren veel vrijer, wel eens rechtser dan De Groene nu, maar vaak ook veel linkser."

Ziet u nog wel eens iemand uit die Amsterdamse tijd?
"Ik zie eigenlijk niemand, maar de meesten zijn ook dood. Als ik Han Lammers weer eens tegen kwam, zou het best leuk zijn, of Samkalden met wie ik in het kamp zat. Maar het komt er niet zo van. Ik heb ook geen contact met andere schrijvers, ik ben ook veel ouder dan de meeste. Bernlef en Schippers die hebben mij eens in 1964 opgezocht voor een interview in De Gids. Ze hadden wel waardering voor mijn werk, en dat is misschien vreemd want ik heb mij nooit met hun werk kunnen vereenzelvigen. Wat anderen betreft, ik hou het allemaal niet zo bij. Ik lees graag dagboeken, avonturenboeken. Van Lennep, Dickens, die herlees ik vaak."

U bent in recensies wel met Nescio vergeleken, om het feit dat u beiden ambtenaar bent geweest, maar ook om uw laconieke, ingehouden stijl.
"Ja, dat zou best eens kunnen, hoewel ik me er nooit bewust van ben geweest. Ik schrijf ingehouden omdat ik de mensen niet te veel lastig wil vallen, ik wil niet te veel leuteren. Ik vind het ook aardiger om veel over te laten aan de verbeelding van de lezer. Als ik schrijf probeer ik te imponeren, ik wil een stuk vakwerk af leveren."

Gaat het schrijven u makkelijk af?
"Nou vaak helemaal niet, dat blijkt wel uit de geschiedenis van De vergaderzaal. Er zijn nog andere verhalen waar ik wel tien jaar aan gewerkt heb. 'De nachtegalen van de keizer' bijvoorbeeld (in de bundel Haast hebben in september). Ik schrijf altijd naar de laatste zin toe, als ik die eenmaal heb, gaat het wel. Als een verhaal moeilijk gaat, komt dat omdat ik de constructie niet rond heb. Met de taal, de toon daarmee heb ik niet zoveel moeite. Die is ook altijd dezelfde gebleven. Ik heb er wel eens over gedacht om een andere toon te vinden, maar waarom zou ik eigenlijk?"

U bent in 1964 bij De Groene weggegaan, wat hebt u in de tijd daarna gedaan?

Bron in Indië

"In die jaren begon het heel slecht te gaan met De Groene, als je om meer salaris vroeg, zei Dijkstra, neem maar wat meer vrije tijd. Hij raadde mij toen aan om weer terug te gaan in overheidsdienst, dan zou ik ook weer recht hebben op het pensioen van mijn Indische jaren. Ik kwam toen eerst bij buitenlandse zaken en al gauw daarna op de vertaaldienst. Ik vond het wel vervelend om weg te gaan bij het blad, het was ook wel eerst even wennen, maar ik heb altijd vrij makkelijk kunnen wennen aan een zekere bureaudiscipline. En het werk is wel boeiend, je wordt voor leuke problemen gesteld. Wij maken vertalingen voor de verordeningen die in Europees verband worden genomen over verkeersveiligheid luchtvaart, dat soort zaken. Je komt dan vaak een woord tegen waar geen equivalent voor bestaat en ik vind het dan wel leuk om niet bij een omschrijving te blijven, maar een Nederlands woord te vinden."

U hebt altijd verhalen verteld, uw romans zijn eigenlijk ook heel kort. Gaat u iets van langer adem schrijven als u volgend jaar met pensioen gaat?
"Dat weet ik nog niet, ik hoef eigenlijk niet zo. Ik ben steeds maar bang dat een uitgever weer aan me gaat trekken en dat ik dan toch weer iets beloof. Overigens wat dat verhalen betreft, ik denk dat de bron daarvan in Indië ligt, daar was het de gewoonte om op de sociëteit verhalen te vertellen die een humoristisch effect moesten hebben. Geen mop of zo, maar een echt verhaal. Daar waren mensen bij die dat geweldig goed konden. Friedericy bijvoorbeeld, de verhalen die hij vertelde heb ik wel eens proberen op te schrijven, maar dat werd helemaal niets, ze leefden niet meer. Nou was ikzelf nooit zo'n verhalenverteller, ik luisterde meer, maar toen ik ging schrijven had dat toch een hele belangrijke invloed."

Denkt u er wel eens over na wat u na uw pensionering gaat doen?
"Ik denk dat ik eerder met het historische werk door zou willen gaan, dan met de verhalen. In het najaar komt, weer bij Querido die ook de Huzaren uitgaf, een nieuw boek uit over de scheiding tussen Noord- en Zuid-Nederland tussen 1585-1648. Het heet De Hollanders komen ons vermoorden. Dat is een periode waar ik me nog niet eerder in verdiept heb, dat vond ik erg leuk om te doen. Ik zou ook wel een onderzoek willen doen waar niet per se een boek van hoeft te komen, maar ik lig er niet wakker van, hoor, wat ik moet gaan doen."

Is er wel iets waar u wakker van ligt?
"Ach neen, eigenlijk niet. Ik denk er wel eens over na hoe het gaat als je oud bent, ziek, en dan je huis uit moet, dat zou ik wel vreselijk vinden. Maar ik denk daar niet zo vaak aan."

 

Laatste wijziging: 30.05.2015