A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Nieuwe Rotterdamse Courant – zaterdag 2 december 1961 (Letterkundige kroniek)

 

Brieven uit het oude Indië

 

De verhalenschrijver H.J. Friedericy, een van onze beste vertellers over het oude Indië, heeft in zijn verhaalkunst een opvallende ontwikkeling doorgemaakt. In zijn uitstekende roman “De laatste generaal” en in de al niet minder goede novellen “Vorsten, vissers en boeren” slaagde hij erin met het grootste gemak in de huid van zijn inheemse helden te kruipen, de wereld te zien geheel van hun standpunt. Dit werd enigszins anders in het grote verhaal, “De raadsman”, over de vriendschappelijke samenwerking bij de bestuurstaak van een heel jonge Nederlandse controleur en zijn inheemse assistent. Hierin kwam Friedericy zelf wat duidelijker voor de dag. Scherp werd het leven zichtbaar gemaakt van zo'n jonge Europeaan in de voor hem in het begin zo vreemde oosterse samenleving.

 

In “De eerste etappe”, zijn jongste boek, neemt Friedericy nog wat duidelijker afstand van de inheemse wereld.
Zijn hoofddoel is nu een indruk te geven van het werk en het leven van de Nederlandse bestuursambtenaren, wederom in Zuid-Celebes. De zorg voor de inheemse bevolking blijft hoofdzaak, maar het inheemse leven komt op de achtergrond. In de jonge bestuursambtenaar, Hermanides, herkennen we echter Friedericy zelf weer, ook in zijn toenemende aandacht voor de Boeginezen en Makassaren, en zo laat deze beschrijving van het eerste deel van een Indische bestuurscarrière zich ook lezen als een commentaar bij Friedericy's vroegere prozawerk. We volgen de ontwikkeling van de man die veel later, in Indische gevangenkampen, van binnenuit de hele kleurrijke, heroïsche feodale wereld van Celebes zou herscheppen in zijn eerste roman “De laatste generaal”. De basis voor die prestatie werd in deze eerste Indische Jaren gelegd.

 

H.J. FriedericyFRIEDERICY heeft voor zijn “De eerste etappe” een voor de hand liggende vorm gekozen: het verhaal in brieven. Wat immers was voor al deze jonge bestuursambtenaren in het vreemde, exotische land belangrijker dan hun correspondentie, het verslag aan de dierbaren ver weg van hun ervaringen? Wat was ook een beter middel ter bestrijding van het onvermijdelijke heimwee. We volgen dus de loopbaan van de jonge Hermanides stap voor stap, van zijn vertrek na voltooiing van zijn studie te Leiden als hij 22 is, tot zijn huwelijk zes jaar later als jonge controleur.
  Voor de waardering van “De eerste etappe” doet het er natuurlijk weinig toe, dat dit “brievenboek” een sterk autobiografisch karakter heeft. Alle mensen die Friedericy kennen zullen groot plezier beleven aan de knappe anekdotenverteller, die zich nu in deze brieven aan zijn ouders in volle vrijheid kan uitleven. Er staan overal in dit boek bijzonder vermakelijke verhalen. De gewone lezer dus, die Friedericy nooit op zijn praatstoel heeft kunnen meemaken, heeft nu het voorrecht - dat is het bepaald wel - hem als een ongeëvenaard raconteur te leren kennen. Daar komt nog bij dat we geheel onopgesmukt, bijzonder waarheidsgetrouw een boeiend verslag voorgezet krijgen van het leven in het oude Indië van de jaren twintig, zoals het op kleine posten in het binnenland, of in een enkele grote stad als Makassar nu helemaal was. Dit verslag is niet alleen bijzonder het lezen waard, maar moet ook voor historici waardevolle documentatie bevatten.
  Uitsluitend literair gezien is er niets tegen het verhaal in brieven. Wanneer dit echter als fictie wordt aangeboden, al dan niet met autobiografische achtergronden, dan moet de schrijver zijn stof een aanvaardbare vorm geven. Dat doet Friedericy ook wel. Zijn verhaal ontwikkelt zich door middel van de brieven heel logisch van het eerste bestuurswerk van de jonge Hermanides, via de vele verplaatsingen en talrijke persoonlijke ervaringen tot zijn huwelijk als hij als controleur in Soenggoeminasa al een hele onderafdeling onder zich heeft. Hij raakt dan meer en meer geboeid door de bevolking, en heeft iets van de springerige, aanstekelijke joligheid van de eerste jaren (gelukkig niet al te veel) verloren. Hoe geboeid we dus ook blijven, toch vonden we, dat Friedericy om redenen van piëteit, of omdat hij te veel aan de brieven vastzat als werkelijkheid, af en toe kattebelletjes doorlaat, of briefpassages, die voor de buitenstaander niet van bijzonder belang kunnen zijn. Wat meer herschrijven van de bestaande stof, zonder verfraaiing natuurlijk, of “romantisch” maken, had ook deze doffe plekken de glans gegeven die het boek als geheel kenmerkt.
  Dan is er nog iets anders. Friedericy is in zijn boeken altijd een discreet verteller geweest. Zijn verhalen, die geheel van het standpunt van de inheemse helden uit geschreven waren, zuiverde hij van alle bijkomstigheden, er was niets te veel en niets te weinig. Zo'n bewonderenswaardige strakheid is voor een verhaal in brieven natuurlijk niet te bereiken - deze zou onnatuurlijk zijn. In de brieven ontbreekt echter voor een deel de emotionele geladenheid die aan de verhalen hun kracht gaf. Bondig, snel verhaalde Friedericy op Stendhaleske wijze van de meest dramatische zaken, strijd, passie en moord. Dat deze heroïek in de kleine Nederlandse gemeenschap ontbreekt, hoeft ons niet te verbazen. Er is een andere vorm van heldhaftigheid, waarvan Friedericy ons terdege bewust maakt: de moed en het uithoudingsvermogen om onder meestal moeilijke omstandigheden een bestuurstaak te blijven vervullen, die voortdurend om lastige beslissingen vroeg. Heel onopvallend doet Friedericy zeker recht aan dat te vaak vergeten stuk werk van de Nederlanders. Dat men bij dit besturen ook wel eens last had van bureaucratie en gebrek aan humor - daarvan laat Friedericy natuurlijk ook wel iets merken. In een van de brieven treft men een ontboezeming aan over de Ernst, die hem vreemd bleef, en die, naar hij terecht aantoont, vaak verdacht veel op hypocrisie leek.

 

FRIEDERICY onthoudt ons dus niets van de essentiële aspecten van dit leven in zijn deel van het oude Indië. Hij doet ons evenmin iets te kort bij de beschrijving in zijn brieven van de vele kleurrijke feesten, die de jonge Nederlanders in hun betrekkelijke eenzaamheid moesten opbeuren. Er is bijvoorbeeld een mooie krantekritiek compleet met een Tante Betje, op een typische amateurtoneelvoorstelling in Makassar, die Hermanides voor zijn ouders overschrijft. Weinig ontbreekt dus aan de totale indruk van het Nederlandse leven, zoals het zich afspeelde in eigen kring en tegenover het inheemse bestaan, waarmee deze bestuurders eveneens dagelijks werden geconfronteerd, en waarvan we ook heel wat te weten komen. Het lijkt ons alleen een bezwaar, dat de brieven te veel achterhouden van de moeilijkheden en de innerlijke spanningen waaronder Friedericy-Hermanides en zeker vele van zijn vrienden leefden. Niemand zal het verbazen, dat de Nederlandse jongeman zijn ouders niet al te uitvoerig daarover onderhield, maar de lezer van “De eerste etappe” zal deze discretie af en toe betreuren.
  Friedericy hoeft voor ons niet opnieuw de geijkte Indische roman te schrijven van “het felle leven in Indië”, waarover hij het in een van die brieven heeft, maar zijn talent en zijn sobere verteltrant staan er waarborg voor, dat hij nooit larmoyant, toch wat meer zichtbaar had kunnen maken van innerlijke conflicten, de “binnenkant” van de mensen, met wie hij gewerkt heeft. Er is bijvoorbeeld terloops sprake van de vergiftiging van een Nederlander, een “vrouwenkwestie”, en later van een verduistering. Daar zouden we meer van willen horen.
  In een van de laatste brieven schetst Hermanides zelf het Indische leven: “Hevige intimiteit, overstelpende gastvrijheid, onmiddellijke hulpvaardigheid, openlijke echtelijke moeilijkheden, echtscheidingen, verhoudingen, wilde twisten, felle ruzies, haat..” Dat is allemaal het materiaal voor de romanschrijver, maar Friedericy laat het bij deze aantekening, zoals hij Hermanides alleen maar laat vermelden, met de vage belofte er later over te schrijven (hij doet het niet), dat intieme vrienden gaan scheiden, waarbij de vrouw met de huisvriend hertrouwt. Een compleet drama dus, en omdat Friedericy daarover en over dergelijke kanten van het Indische leven slechts zijdelings schrijft, krijgt een groot deel van het boek een te zonnige toon - kortom, de toon van de flinke jongeman, die zijn ouders de grootste narigheden liever bespaart. Hij heeft daar gelijk in, als zoon, niet als romancier.

 

VOOR EEN deel dus wordt “De eerste etappe” door deze op zichzelf begrijpelijke discretie geschaad. Friedericy heeft in dit boek voor het eerst geschreven over zijn Nederlandse collega's, vrienden en kennissen. Anders dan bij de Indonesiërs die hij beschreef, en die voor een deel bovendien nagenoeg legendarische figuren waren, wilde hij deze mensen uit het eigen milieu niet gebruiken als “romanstof”. Maar de romancier is nu eenmaal de man van de veredelde roddel - daarvan moet hij het hebben. Dit bezwaar tegen Friedericy's reserve, die als “particulier” alleen maar voor hem pleit, kan men bij de beoordeling op literaire gronden van zijn literaire werkstuk natuurlijk niet verzwijgen. Het telt intussen niet al te zwaar. “De eerste etappe” blijft een verrukkelijk boek, dat men als geheel geboeid en geamuseerd leest en dat naar een vervolg, al dan niet met veredelde literaire roddel, uitermate doet verlangen.

 

H.J. Friedericy, De eerste etappe.
Querido, Amsterdam, 1961



 

Laatste wijziging: 09.06.2015