A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Nabeschouwing

 

In Ten Geleide heb ik gezegd, dat er verschil bestaat tussen de fictieve verhalen "Groen", "Het moeras", "De bomen", "De vergaderzaal", ''De onbekende maarschalk" en "De berg van Soria" enerzijds en, wat ik daar heb genoemd, de verhalen die de werkelijkheid zo dicht mogelijk willen benaderen, "In en uit het paradijs getild" en "Aan Frankrijk uitgeleverd" anderzijds.
In een gesprek met Jan Roelands spreekt Alberts zelf ook over een verschil; hij zegt, dat de laatste twee boeken in opdracht geschreven zijn, dus onder een zekere druk. Alberts vindt daar van: "Maar het is inderdaad makkelijker onder druk, maar dat zal wel bij de meeste mensen zijn. Als je iets onder druk moet afhebben, dan heb je het af en dan gaat het ook wat vlugger en makkelijker". (1) Het is niet duidelijk wat Alberts hier precies bedoelt. met 'makkelijker'. Als hij vindt, dat deze boeken ook beter zijn dan de andere, dan zou ik dat ten zeerste willen betwijfelen.
Hoewel ik me hier niet wil mengen in de discussie over de vraag, wat goede literatuur is en wat niet, zal ik aan de hand van de hiervoor gevolgde methode proberen aan te tonen waarom ik de fictieve verhalen van Alberts zoveel beter vind dan de andere.

 

Over de verschillen in de boekuitgave durf ik niet veel te zeggen. Het is me onvoldoende bekend in hoeverre een schrijver zelf bepaalt hoe zijn boeken worden uitgegeven. Er is in ieder geval bij de presentatie van de zes boeken niet dezelfde lijn gevolgd, vooral ten aanzien van de inhoudsopgave en de aankondiging van de hoofdstukken.

 

De inhoud van vijf van de zes boeken is grotendeels gebaseerd op autobiografische ervaringen van de schrijver. De volgorde van schrijven loopt niet parallel met die van de ervaringen die hij beschrijft. Hoewel Alberts in "De eilanden", "De bomen" en "De vergaderzaal" bewust geprobeerd heeft herkenbare aanknopingspunten met zijn leven te vermijden, heeft hij buiten het werk om meer dan eens toegegeven, dat "De eilanden" vooral bestaat uit verhalen, die ontstaan zijn naar aanleiding van zijn werk op Madoera, dat "De bomen" gebaseerd is op jeugdherinneringen uit Apeldoorn en dat "De vergaderzaal" ontstaan is doordat hij als direktiesecretaris op het Kinabureau gewerkt heeft.

 

In "Haast hebben in september" staat één autobiografisch verhaal nl. "1945 - 1940 of het verloren gaan van een terugkerende zoon", een beschrijving van een aantal herinneringen, terugdenkend vanaf de bevrijding in Indië naar de jaren van internering en gevangenneming in het begin van de oorlog. Bovendien is "De herfst van het heimwee", over het Kroondomein bij Apeldoorn, ook niet los te zien van de tijd dat Alberts in Apeldoorn woonde. En omdat zoveel verhalen van Alberts een autobiografische oorsprong hebben, denk ik, dat, gezien ook de al vroege belangstelling van Alberts voor de geschiedenis, "De onbekende maarschalk" ontstaan is uit de herinnering aan een jeugdboek over Napoleon en aan de tijd dat Alberts nog als kleine jongen in Haarlem in de duinen speelde, dicht bij zijn ouderlijk huis. Van een aantal verhalen uit "Haast hebben in september" staat vast, dat ze absoluut geen relatie met ervaringen van de schrijver hebben en die ook niet geschreven zijn vanwege de belangstelling voor het verleden. "Cadiz" bijvoorbeeld is ontstaan uit een vraag aan drie verschillende schrijvers om een verhaal te schrijven over een plaats waar ze nog nooit waren. De tekst van "In en uit het paradijs getild" en "Aan Frankrijk uitgeleverd" geeft zelf voldoende aanleiding om aanknopingspunten te vinden met de periode uit het leven van Alberts die hij in Indië doorbracht en daarvoor in Frankrijk.

 

Ten aanzien van de andere structuurelementen wil ik in het algemeen vooraf het volgende opmerken.
Het lijkt alsof Alberts 'luier' is als hij materiaal verwerkt, dat hem van buitenaf ter beschikking staat, dat een vaststaande tijdsvolgorde heeft, dat in een bepaalde ruimte moet spelen en dat, door de opdracht zich aan historisch controleerbare feiten te houden, veel van te voren vaststaande motieven bevat. In "In en uit het paradijs getild" en in "Aan Frankrijk uitgeleverd" hebben deze omstandigheden een negatieve invloed gehad, vooral op de opbouw van het geheel en op de stijl.
Aan de andere verhalen heeft Alberts veel meer moeten werken, denk ik. Hoezeer hij ook in de historie is geïnteresseerd, hij is op zijn best als hij niet door historische feiten gestoord wordt.
Hoewel ik niet durf te beweren, dat het in goede harmonie gebruiken van de structuurelementen per definitie een goed verhaal oplevert, meen ik toch, dat dit voor de fictieve verhalen van Alberts wel opgaat.

 

De verhalen "Groen", "Het moeras", "De bomen", "De vergaderzaal", "De onbekende maarschalk" en "De berg van Soria" zijn bijna foutloos geconstrueerd. Er is evenwicht en een noodzakelijk verband tussen de structuurelementen tijd, ruimte, motieven en de personages. En omdat deze elementen vaak een enkelvoudig karakter hebben, waarmee ik bedoel, dat tijd en ruimte van beperkte omvang zijn en dat de personen en motieven duidelijk en gering in aantal zijn, is ook de stijl aangepast: soberheid in zinsbouw en woordgebruik. Misschien is in "De bomen" deze soberheid iets te ver doorgevoerd. Daarin past het niet helemaal bij de toch wel gemoedelijke en gezellige onbekommerde sfeer die de inhoud wil weergeven.

 

Het meest opvallende verhaal wat de opbouw betreft, vind ik "De onbekende maarschalk" uit "Haast hebben in september", misschien ook wel omdat ik aanvankelijk die drie niveaus helemaal niet opmerkte. Hier wordt de opbouw niet bepaald door de volgorde in de tijd, maar door het bestaan van drie verschillende realiteiten, die vooral door de fantasiewereld van een kind mogelijk worden gemaakt. Alberts heeft die drie realiteiten tot een eenheid weten te maken, zoals die ook door het kind als eenheid wordt beleefd.
"Groen", "Het moeras", "De bomen" en "De vergaderzaal" zijn opgebouwd langs de lijn van gebeurtenissen in de tijd, hoewel niet allemaal op dezelfde manier. In "In en uit het paradijs getild" en in "Aan Frankrijk uitgeleverd" geeft de chronologie in de tijd de grote lijn aan, maar binnen het hele tijdsbestek staan een aantal verhalen die zich niet aan die chronologie houden.
In "De bomen" is er nauwelijks sprake van een opbouw naar een climax toe. Men zou het einde, de terugkeer naar de bomen van het bos, een hoogtepunt kunnen noemen, maar in het verhaal is geen duidelijke spanning aanwezig die daar naar toe leidt. In de andere fictieve verhalen vind ik wel steeds een dergelijke spanning. "In en uit het paradijs getild" heeft een aantal fragmenten met een eigen verhaalopbouw en een eigen spanning, terwijl in "Aan Frankrijk uitgeleverd" geen spanning aanwezig is, al staan er een paar aardige verhalen in.

 

Alberts heeft duidelijk een eigen stijl van schrijven, wat niet wil zeggen, dat elk boek op dezelfde manier geschreven is. "De bomen" zou men een proeve van bondigheid kunnen noemen. Hierin is Alberts echt op zoek naar de kortste weergave met de grootste zeggingskracht.
Waar hij in "De eilanden" al mee gewerkt had, is hier in "De bomen" als procédé zelf hoofddoel van het schrijven geworden: alleen datgene zeggen, wat voor een goed begrip van de voortgang in het verhaal noodzakelijk is en de formulering zo kiezen, dat aan de lezer toch veel meer duidelijk wordt, dan hier in woorden wordt uitgedrukt. In extreme vorm zou deze bondige stijl 'de stijl van het weglaten' genoemd kunnen worden.
Een belangrijk aspect van deze stijl is het veelvuldig gebruik maken van dialogen. Het mondelinge taalgebruik is namelijk meestal veel eenvoudiger wat betreft de zinsbouw en het woordgebruik. Het verhaal "De bomen" rechtvaardigt misschien niet helemaal zo'n bondige aanpak, maar als oefening is het boek wel geslaagd, want in "De vergaderzaal" (waar Alberts toch kort na "De bomen" al aan begonnen is) past Alberts dit procédé weer uitdrukkelijk toe en, naar mijn mening, in zeer goede harmonie met het thema.
Minder extreem wordt die bondige stijl in alle andere verhalen teruggevonden. In "De eilanden" openbaart zich die al in het weglaten van alles wat van het thema zou kunnen afleiden, zoals herkenbare situatiebeschrijvingen, namen en data, geen bijkomende intriges en niet te veel personages, waardoor de helderheid van het centrale thema vertroebeld zou kunnen worden.
In "In en uit het paradijs getild" en meer nog in "Aan Frankrijk uitgeleverd" is aan de stijl merkbaar, dat er geen centraal thema is. Het is alsof er een bepaalde discipline is weggevallen. In de zinsbouw en in het woordgebruik is Alberts nog wel herkenbaar, maar een bepaalde stijl als structuurelement binnen een groter geheel is weg. De inhoud van de twee boeken, een verslag van een bepaalde periode, wil wel een eenheid suggereren, maar die is er niet. De boeken zijn niet geschreven vanuit een bepaalde benadering. Het zijn mengelingen van reisverslagen, anekdotes, fictieve verhalen, geschiedenisboeken etc. De stijl gaat soms lijken op die van iemand, die zit te vertellen wat hem zoal te binnen schiet. Een aantal kenmerken van het mondelinge taalgebruik zijn dan ook in de stijl terug te vinden, zoals onvolledige zinnen, onlogische wijzigingen in de structuur binnen een zin, onnodige herhalingen en wijzigingen in de formulering, en het zich richten tot de lezer/toehoorder. Deze kenmerken wekken op papier veel sneller een indruk van slordigheid, dan wanneer men voorbeelden ervan hoort in de spreektaal.
Hoogtepunt in de 'slordigheid' vormt het tweede deel van "Aan Frankrijk uitgeleverd".
"Maar", vertrouwde Alberts me toe, "dat moest zo snel af zijn, dat ik het heb moeten dikteren, zonder dat ik het eerst op papier heb kunnen zetten". (2)
Bondig en toch precies formuleren is ook één van de belangrijkste voorwaarden voor goede humor. In de boeken van Alberts is voortdurend een bepaalde humor aanwezig, die zeer moeilijk te omschrijven is. Het is niet de humor van 'de gulle lach', wel die van een stille glimlach. Alberts bereikt dat vooral, denk ik, door op emotionele momenten in een verhaal een vrij onverwachte nuchtere wending te geven. De twee meest sprekende voorbeelden staan in "Groen" en in "In en uit het paradijs getild". Als in "Groen" Peereboom zich opgehangen heeft zegt de ik-figuur in dronken toestand:

  Ik lach me rot. Als je Peereboom heet, dan hang je je toch op aan een boom, haha. Maar ja. ("De eilanden" blz. 34)
En in "In en uit het paradijs getild" zegt Alberts, als hij vertelt over de gevangenkampen:
  Overigens is een kamp van tienduizend man niet aan te bevelen. Om maar iets te noemen: het is er te vol. (blz. 150)

 

Alberts maakt in zijn verhalen meestal gebruik van een duidelijk tijdschema; het tijdsverloop is goed te volgen. Alleen in "De vergaderzaal" is dat verloop wat versluierd aangegeven.
In "Groen" daarentegen wordt het hele verhaal verdeeld in fragmenten, die over een aantal dagen, weken en maanden verdeeld zijn, zoals de passages in een dagboek.
In de niet-fictieve verhalen worden de tijdsaanduidingen vaak gekoppeld aan data. Een vermenging treedt op in de eerste zin van "De bomen": 'Op een middag in October van het jaar 1917...'.(blz. 5) In het verloop van het verhaal komt geen jaartal meer voor, alleen nog vermeldingen als '...dagen (jaren) later'.
In zekere zin kan ook van vermenging van reële en fictionele tijdsaanduidingen gesproken worden als Alberts in "In en uit het paradijs getild" en"Aan Frankrijk uitgeleverd" aan het vertellen slaat en het hoofdverhaal, het verslag, los laat. De vertelling krijgt dan.een eigen tijdschema, dat geen chronologisch verband heeft met het verslag van de hele tijdsperiode.

 

"Het moeras", "De vergaderzaal" en "De onbekende maarschalk" spelen in een korte periode, anderhalve dag of minder. "De bomen" beslaat een tijd van twaalf jaar, waarvan slechts enkele fragmenten beschreven zijn.  Hoewel "Groen" in dagboekstijl geschreven is met veel tijdsaanduidingen is de lengte van de tijd (enkele maanden) op zich zelf niet belangrijk. Wel een speciaal kenmerk van tijd, namelijk dat de tijd zo zenuwslopend wordt als er geen afwisseling in het leven komt. Dan is de tijd een noodzakelijk kwaad om door heen te komen, omdat dat de enige kans is op de beleving van een verandering in de bestaande omstandigheden. De herhaling in de dagboekstijl versterkt dit aspect.
In "De berg van Soria" heeft de overbrugging van enkele jaren de functie om de ontdekking dat er helemaal niet aan een huis gebouwd wordt op de berg veel sterker te doen uitkomen.

 

Waar Alberts in zijn verhalen zelf ruimten moest scheppen, omdat hij die niet uit eigen ervaring kende, is hij er het beste in geslaagd om het structuurelement ruimte optimaal in relatie met het thema te gebruiken. De thema's van de verhalen "Groen" en "Het moeras" zijn ontstaan uit gesprekken met collega's. Ook de ruimtes in "De vergaderzaal" zijn door Alberts geconstrueerd voorzover ze zich buiten de vergaderzaal zelf bevinden. In deze drie verhalen is er een voortdurende spanning tussen de ruimte en de hoofdpersoon aanwezig. Het thema van de verhalen is een direkt gevolg van die spanning.
In "De bomen" is die relatie tussen ruimte en hoofdpersoon ook essentieel, maar veel minder gespannen, misschien iets te vanzelfsprekend en daardoor minder boeiend.
In de niet-fictieve verhalen zijn de ruimtes veel meer bestaande gegevens, waarin Alberts zijn verhalen of verslagen construeert. Soms slaagt hij er in om zo'n ruimte een nieuwe verhaaldimensie te geven, bijvoorbeeld wanneer hij vertelt, hoe hij in het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Parijs de breedte van de trap in de hal gaat opmeten.

 

"De bomen", "De vergaderzaal", "De onbekende maarschalk" en "De berg van Soria" zijn hij-verhalen, de andere zijn ik-verhalen. Dit betekent echter niet, dat er een overeenkomstige relatie zou bestaan tot de schrijver bij de hij-verhalen en bij de ik-verhalen. In "Groen" en "Het moeras" is de ik-figuur een ambtenaar, die zich confronteert met een bepaalde situatie, waarin een collega-ambtenaar mede een hoofdrol speelt.
De ik-figuur is een geconstrueerde romanfiguur. In "In en uit het paradijs getild" en "Aan Frankrijk uitgeleverd" geeft de ik-figuur een verslag van een bepaalde periode uit zijn leven. Deze ik-figuur is geen romanfiguur, waarmee, met of zonder andere romanfiguren, een bepaald thema of een intrige uitgewerkt wordt.
Er bestaan in de tekst aanwijsbare relaties tussen de ik-figuur en de schrijver Alberts.
De hij-verhalen worden verteld door een verteller die niet als romanfiguur optreedt. Ruimtelijk kiest deze verteller er meestal wel voor om het verhaal via de belevingen van een van zijn hoofdpersonen te vertellen. Hierin staan de hij-verhalen heel dicht bij de ik-verhalen. De eerste passages van de verhalen zijn ruimtelijk gezien steeds interessant ten aanzien van het perspectief.
In "De bomen" wordt in de eerste zin al tijd en plaats vastgelegd, waarna langzaam, over twee bladzijden, de hoofdpersoon Aart uit een groepje mensen naar voren komt, vooral uit de wijze waarop anderen zich tot hem richten. In "De vergaderzaal" wordt dezelfde werkwijze toegepast, al duurt het veel langer voor Dalem als hoofdpersoon naar voren treedt. Aanvankelijk wordt zelfs gesuggereerd dat het om een andere hoofdpersoon zal gaan. Elk hoofdstuk van "De vergaderzaal" wordt zo begonnen: eerst een schets van de situatie, daarna komt Dalem op. In "Aan Frankrijk uitgeleverd" is de werkwijze precies andersom. Er is een ik-figuur waar omheen door een uitgekiende woordkeus langzaam een bepaalde ruimte vaste vormen aanneemt. "De onbekende maarschalk" en vooral "De berg van Soria" geven in het begin een dusdanig goed gedocumenteerde plaatsbeschrijving, dat de lezer de indruk moet krijgen met een waar gebeurd verhaal van doen te krijgen. Dat blijkt niet het geval te zijn.
"In en uit het paradijs getild" heeft geen opvallende beginsituatie. Hierin is echter nog wel interessant de vraag naar de relatie tussen de ik-figuur, die in de chronologische volgorde (Alberts dus) dezelfde persoon is als de ik-figuur, die in "Het huis van de reus" (een fictief verhaal) een bezoek brengt aan meneer Zeinal. De tekst geeft hier geen antwoord op.
Een bijzonder ingewikkeld beginperspectief heeft "Groen". Ik blijf onzeker over het uitgangspunt van benaderen. Uitgaande van het dagboekkarakter van het hele verhaal, moet de beginsituatie gezien worden vanuit een later moment op de dag en dan moeten de verschillen in tijd van de eerste zinnen vanuit eigenschappen van de dagboekstijl verklaard worden.
Ik heb er in de beschrijving voor gekozen om uit te gaan van de tekst, omdat dat de eerste kennismaking voor de lezer is met de tekst. Door de verschillen in de werkwoordsvormen wordt de lezer onmiddellijk in de situatie van de ik-figuur geplaatst op een bepaald moment in een boot, een stuk uit de kust.
Enkele passages uitgezonderd, kan in "In en uit het paradijs getild" en in "Aan Frankrijk uitgeleverd" eigenlijk niet van echte verhaalfiguren gesproken worden. Door het documentaire karakter is de ik-figuur dezelfde als de schrijver Alberts geworden en zijn de mensen waarover hij vertelt reëel bestaande personen gebleven, waaraan hij geen fictieve karaktereigenschappen of typische gedragingen heeft toegevoegd. Waren er echter bijzondere trekken aanwezig bij bepaalde mensen, dan heeft Alberts die wel gesignaleerd en goed laten uitkomen, zoals bij meneer Nathan-Cahen in Parijs.

 

Alberts heeft geen psychologische romans geschreven, hij heeft zijn personages niet ontleed. De fictieve figuren zijn verbeeldingen geworden van bepaalde menselijke gedragingen, geen totale figuren. Alberts heeft blijkbaar een voorkeur voor het psychisch evenwicht kwijtraken of kwijtgeraakt zijn. Peereboom en de ik-figuur in "Groen", die psychisch gekwetst raken door het leven in een voortdurend isolement door eenzaamheid en schaduw, zijn terug te vinden in Naman uit "Het moeras", die zijn psychische storing aktiveert door in het moeras te gaan wonen, en ook in meneer Dalem, die geïsoleerd raakt doordat hij zich niet kan thuis voelen in zijn werksfeer. Door de eenzaamheid is ook meneer Barre uit "De bomen" een enigszins vreemd gedrag gaan vertonen. Wat al deze mensen met elkaar ook verbindt is dat ze vruchteloze pogingen doen om in de drank een zekere verlichting in hun situatie te vinden. Dit geldt niet voor meneer Dalem maar bij hem vervult het water een vergelijkbare functie.
Niet direkt een psychische storing, maar wel kenmerkend voor alle hoofdpersonen is, dat er voortdurend relatiestoringen optreden in het kontakt met hun omgeving. Voor de bovengenoemde 'psychisch gestoorden' is dat een gevolg of een oorzaak van hun afwijkend gedrag. Voor Aart uit "De bomen" komt het voort uit zijn bijzondere relatie met de bomen. In "De onbekende maarschalk" kan de hoofdpersoon, een kleine jongen, niet met zijn vriendjes buiten spelen, hij moet tegen zijn zin op familievisite en zelfs in zijn fantasie moet hij tot de conclusie komen dat zijn pogingen om in de gunst van Napoleon te komen tot mislukken gedoemd zijn.
"De berg van Soria" beschrijft op subtiele wijze hoe tussen twee mensen dingen kunnen staan, die zelfs in een goede vriendschap niet overbrugd kunnen worden.
Op de vraag of hij geïnteresseerd is in menselijke relaties of dat hij getroffen wordt door het zo vaak mislukken van relaties, antwoordde Alberts mij op ontwijkende manier. Hij zei, dat hij niet in staat was om goede relaties te beschrijven. (3)

 

Alberts heeft veel autobiografische gegevens in zijn boeken verwerkt, maar dat betekent niet, dat hij als persoon kenbaar is geworden uit zijn personages. Voorzichtig speculerend zou ik een paar opmerkingen daarover willen maken.
In "In en uit het paradijs getild" en in "Aan Frankrijk uitgeleverd" geeft Alberts wel verslag van een bepaalde periode uit zijn leven, maar hij gebruikt zichzelf als ik-figuur vooral om te vertellen wat er om hem heen gebeurt. Hij is wel de rode draad in de verhalen maar niet een thema of een motief dat behandeld wordt. Ik denk, dat dit te maken heeft met de eigenschap van Alberts, dat hij niet in de publiciteit wil en het liefst door iedereen met rust gelaten wordt. Deze houding is misschien de oorzaak van de wat teruggetrokken en eenzelvige opstelling van Aart in "De bomen". Uit deze houding komt misschien ook voort, dat er bij autobiografische gegevens nooit spectaculaire dingen zijn. Hij doet zijn werk en kijkt meer om zich heen dan vooruit naar een glansrijke carrière of erkenning; daarom leidt hij de aandacht van zich zelf af en naar andere dingen toe. Misschien mag je zelfs zeggen, dat na het succes met zijn literaire werken in de jaren 1974-1976 Alberts zich met nog meer ijver op het historisch werk geworpen heeft om de storm rondom hem wat af te luwen.

 

Behalve de verwerking van psychische storingen en contactuele moeilijkheden zijn in het werk van Alberts nog enkele algemene motieven te bespeuren. Er wordt in de boeken van Alberts bijna altijd flink gedronken, soms uit gezelligheid, maar meestal om problemen te verdringen.
Het effect van natuurlijke gegevens op de mens speelt bij Alberts ook een belangrijke rol. Waar in "De bomen" de aantrekkingskracht uitgaat van bomen op Aart en een relatie ontstaat, daar zijn de schaduwen van bomen in "Groen" de oorzaak van geestelijke ontreddering. Die schaduw die vaag licht brengt is ook terug te vinden in de bijzondere gevoeligheid van Dalem in "De vergaderzaal" voor de licht-en-donker-wisselingen. Dalem is hier de tegenpool van de ik-figuur in "Groen". Hij voelt zich, hoewel van de kaart, juist thuis in het donker.
Deze veiligheid die de natuur aan Dalem biedt, vindt Nanan in het moeras en Luïs op de berg van Soria.

 

Afsluitend wil ik voor me zelf vaststellen, dat ik Alberts op zijn best vind, als hij verhalen gaat 'maken' en dat heeft hij naar mijn idee tot nu toe alleen gedaan in "De eilanden" en met "De vergaderzaal".

 

Voetnoten

 

  1. Uit een gesprek tussen Jan Roelands en Albert Alberts, uitgezonden door de VARA-radio op 29 december 1976.
  2. Uit een gesprek tussen Albert Alberts, Walter van de Laar en Herman Erinkveld.
  3. Idem.

 


Laatste wijziging: 29.06.2015