A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

A. Alberts in De Tijd:

17-9-1976: De Negerhut van E. Douwes Dekker : Max Havelaar verfilmd: zo zou Multatuli het zelf hebben gedaan
9-7-1982: Het besef van het voorgoed voorbij zijn
17-9-1982: Hemel, wat zullen we veel te vertellen hebben!

 


 

De Tijd - 17 september 1982 p. 32-34


A. Alberts bij 'Indië in Den Haag'

 

Waarom gingen al die Indische verlofgangers vroeger naar Den Haag? De schrijver A. Alberts, die bet allemaal heeft meegemaakt en er ook een boek over heeft geschreven, ging voor De Tijd kijken in bet Haagse Gemeentemuseum, waar een tentoonstelling is gewijd aan dit unieke fenomeen. Hij vindt ook het antwoord. Een voor het oude Haagje zeer complimenteus antwoord.

 


Vertrek van de Dempo uit Nederiands-Indië

 

Hemel, wat zullen we veel te vertellen hebben!

 

A. Alberts

 

Het is waar. Het is inderdaad zo geweest. Ze gingen in overgrote meerderheid naar Den Haag. Niet naar Amsterdam, niet naar Rotterdam, niet de provincie in. Over de verklaring van deze voorkeur komen we nog te spreken, maar ze heeft duidelijk bestaan en daarom dient het verschijnsel te worden gerekend tot de dingen, die nu in Den Haag voorbij zijn en dus tot de Haagse historie. De Indische verlofganger heeft recht op een tentoonstelling in de plaats, die hem blijkbaar na aan het hart heeft gelegen.
   Hoe lang heeft de verlofganger eigenlijk bestaan? In zijn meest bekende vorm van de familie met het acht maanden uit- en thuisverlof - inclusief uit- en thuisreis - niet eens zo bijzonder lang. Men moet bedenken dat het ambtelijk apparaat in de loop van de negentiende eeuw maar langzaam werd opgebouwd en dat de particuliere ondernemers pas na 1870 wat meer vrije armslag kregen, zodat ze van toen af en niet eerder hun personeelsbestand - ook al in een bedaard tempo - gingen uitbreiden.
   Wanneer in de catalogus van de Haagse tentoonstelling wordt gezegd dat het aantal verlofgangers gedurende de jaren na de eerste wereldoorlog aanzienlijk groter is geweest dan voordien, dan is dat ongetwijfeld juist. Waarschijnlijk hebben de jaren twintig zelfs een hoogtepunt te zien gegeven, want na '30 begon ook in Indië de crisis toe te slaan, vooral onder de particulieren. Planters bijvoorbeeld, die onder normale omstandigheden aan hun verlof toe waren, aarzelden niet zelden in de waarschijnlijk ongegronde veronderstelling dat de ontslagbrief hen mogelijk in Holland via het onpersoonlijke hoofdkantoor wat makkelijker zou kunnen bereiken dan uit de hand van de toch altijd meer vertrouwde superieuren in hun werkgebied.

 

Een vreemde zaak

 

   Voor de ambtenaren telden deze bezwaren minder. Overigens zou ook in hun kring het aantal verlofgangers zijn verminderd, als daar, ambtelijk gesproken, de tijd voor was geweest. Maar de bezuinigende maatregelen binnen hun kring begonnen pas in 1935/'36 en namen de vorm aan van een aanzienlijk verlate uitzending van jonge ambtenaren. En toen die categorie eenmaal aan haar verlof toe was, schreef men al 1942 en latere jaren.
   Maar nu de vraag, die eigenlijk de voomaamste is. Waarom gingen ze naar Den Haag? Eigenlijk is de aantrekkingskracht van die ene plaats een beetje verbazingwekkend, want het was helemaal niet zo dat al die verlofgaande Indischgasten van oorsprong Hagenaars zouden zijn. De nieuwelingen, de jongelui, die de grote stap waagden, kwamen van overal. Uit het hele land, ofschoon ik me niet heb kunnen onttrekken aan de indruk dat de Brabanders en vooral de Limburgers wat minder belangstelling hadden, misschien wel omdat hun voorouders zelf een paar eeuwen in een soort kolonie - de Generaliteitslanden - hadden moeten leven. Daarnaast - maar hun aantal moet niet worden overschat - waren er de geboren en getogen Indischmannen, die vaak voor de eerste maal hun vaderland bezochten en die werden uiteraard bij de keuze van hun logement aangespoord noch gehinderd door voorkeuren of herinneringen.
   Daarom blijft die drang naar Den Haag een vreemde zaak. Stelt u zich de mensen voor, die in het begin van de jaren twintig naar de Oost gingen. Ze zijn getrouwd in Assen, Oldenzaal of misschien wel Rotterdam en ze gaan, vaak als eersten in de familie, overzee. Daarginds, in dat warme land, krijgen ze een standplaats, die vervolgens en daarna nog eens met een andere wordt verwisseld en na een jaar of zes hard werken in een niet altijd even opbeurend klimaat, zijn ze toe aan hun Europese verlof. Zowel lichamelijk als geestelijk.
   Ze houden vendutie, dat wil zeggen, ze verkopen al hun roerende goederen. Het onroerend goed was in de meeste gevallen eigendom van de werkgever. Maar stoelen, tafels en kasten van rotan of ijzerhout, de bedden met klamboes en alles wat er nog meer op de vloer stond of aan de wand hing, waren de moeite van het opslaan niet waard. En waar moest dat opslaan trouwens gebeuren ? In de oude standplaats niet, want na hun verlof kregen ze meestal een nieuwe, die op het moment van hun vertrek nog niet vaststond en die bovendien best gelegen zou kunnen zijn op een eiland, een paar duizend kilometer verderop. Trouwens, de vendutie leverde nog een vaak welkome aanvulling van de verlofspaarpot op. En zijn volgende stel meubels kocht de verlofganger bij ommekomst op de vendutie van zijn met verlof gaande voorganger. Fraaie ameublementen, aangeschaft in Nederland, kwamen niet of nauwelijks voor, al was het alleen maar omdat het gouvernement of de particuliere werkgever de overvracht niet wenste te betalen. Bovendien zou het verlof wat minder royaal kunnen worden doorgebracht dan de familie zich had gedroomd, als zij haar goeie geld in dure meubelen zou steken.

 


Hollandse vrouw met kokki

 

Verwant sociaal klimaat

 

   Nu zult u zeggen: dat gezin ging toch zeker zijn lange vakantie voornamelijk doorbrengen in Assen, Oldenzaal of Rotterdam, want daar kwam het toch vandaan? Maar zo lag de zaak niet. De terugkerende Indiëgangers waren hun achtergelaten familie en hun oude bekenden volkomen ontgroeid en ontwend. Ze gingen natuurlijk naar de ouders, al was het alleen maar om die de kleinkinderen te laten zien. En ze schreven ook wel van tevoren: Wat zullen we elkaar veel te vertellen hebben! Maar dat was met een dag, vooruit twee dagen bekeken. En daarna begon het verlof pas echt. In het pension, dat ze in Den Haag hadden gehuurd.
   En nu eindelijk: waarom Den Haag? Er is wel gezegd: omdat daar de hoofdkwartieren der werkgevers waren gevestigd. Niet helemaal juist. Het ministerie van koloniën stond aan het Plein en de Bataafse Petroleum Maatschappij had een duur uitziende vestiging aan de Carel van Bylandtlaan. Maar vrijwel alle andere kantoren met Nederlands-Indische belangen stonden in Amsterdam. En al was de Residentie een verzamelplaats geweest van Indische kantoren, dan nog zou de verlofganger daar met een wijde boog omheengelopen zijn. Hij bezocht die instellingen alleen maar in de uiterste noodzaak. Bijvoorbeeld als er geld voor hem lag of als hij moest weten wanneer hij zijn retourpassage moest boeken of laten boeken. De verlofganger ging om een heel andere reden naar Den Haag: hij vond daar het sociale klimaat, dat het meest overeenkwam met dat van de Indische provincie.

 


De rookkamer 1e klasse aan boord van de Dempo

 

Hoffelijkheid in lijn 1

 

   De Haagse voorkeur is misschien in een enkel beeld uit het verleden te vangen. Het beeld van een tram: lijn 1, die in die jaren van het Staatsspoor Station vertrok met als eindpunt Frankenslag. Er standen daar bij bet station nog andere trams te wachten. Lijn 3 bijvoorbeeld, die weliswaar langs de Laan van Meerdervoort, maar ook langs die van Mindersoort voerde. En over lijn 12 moet in dit verband maar helemaal niet worden gesproken.
   Lijn 1 viel op door zijn publiek, zijn passagiers. Allemaal mensen, die er goedgekleed en hoffelijk uitzagen en zich ook zo gedroegen. Andere Hagenaars waren natuurlijk ook bijzonder beleefd, maar de passagiers van lijn 1 vormden een schoolvoorbeeld. En het is die hoffelijkheid geweest - een Haagse karakteristiek uit die dagen - waardoor voor de verlofganger de keuze werd bepaald. Hij was daar namelijk in Indië aan gewend geraakt.
   Men dient te weten dat vooral in de jaren na 1900 de Nederlanders die in lndië hun werk, hun geluk, hun fortuin gingen zoeken, over het algemeen voortkwamen uit de normale, gemiddelde burgerklasse. Ze hebben van huis uit een pakket manieren en omgangsvormen meegekregen, voldoende om hier te lande gewoon en onopvallend met hun naaste omgeving te verkeren. Maar eenmaal in Indië aangekomen bleek dat vaak niet helemaal voldoende te zijn. Ze kwamen daar in een samenleving die op dit gebied wat hogere eisen stelde. Die hogere eisen waren een natuurlijk gevolg van de situatie binnen de lokale gemeenschappen in de Indische provincie. Die situatie was gegroeid naar een vast patroon ter instandhouding van de eigen waardigheid en het eigen gezag.

 


Rijsttafelen in het toen nog in de Haagse Heulstraat gevestigde restaurant Boeatan

 

Geen grote bek

 

   Misschien hebben de mensen in Nederland wel eens gedacht dat hun landgenoten daarginds er in overgrote meerderheid nooit bij hebben stilgestaan, dat ze in een kolonie leefden, dat wil zeggen temidden van een bevolking die in die dagen uit zo'n kleine honderd miljoen mensen bestond, bestuurd door een bijna angstwekkend kleine minderheid. Maar die minderheid vond dat helemaal zo angstwekkend niet, zolang zij maar de overtuiging had een gezag te kunnen uitoefenen, waarvan zijzelf het levende voorbeeld was. Dit gold niet alleen voor de ambtenaren, die rechtstreeks bestuurders waren, maar voor praktisch alle uit Nederland uitgezonden werkkrachten, die aanwijzingen moesten geven - en dat moesten ze allemaal - aan de Indonesische bevolking, die ontzaglijke, maar in hun ogen nog steeds niet ontzagwekkende meerderheid.
   Men zal zich kunnen voorstellen dat dit gezag niet kon worden uitgeoefend louter door het opzetten van een grote bek. Als een gezaghebbende zoiets tegen iemand van de onderdrijvende partij deed, dan was dat een fout die hem bijzonder kwalijk werd genomen. Niet alleen door de onderdrijvende partij, die er overigens in de meeste gevallen het zwijgen toe deed, maar wel door zijn meerderen. Want die meerderen wisten bliksems goed hoe slecht een onbeschofte houding werd opgenomen door de Indonesiers in het algemeen en de bevolking van Java in het bijzonder.

 

Heel nieuwe manieren

 

   Hoffelijkheid was dus geboden. Ik herinner me hoe het meermalen voorkwam dat mijn directe chef en ik al toernerende (rondrijdende om te laten zien dat we er nog waren) werden aangehouden door een Madurese boer, die zijn grondbelasting wilde betalen en die, God zal het weten, zijn desahoofd mogelijk niet vertrouwde. We stopten dan, namen het verschuldigde in ontvangst, gaven de man een soort kwitantie en brachten het geld ter plaatse waar het hoorde. Het is mogelijk dat het desahoofd ons bij zichzelf voor gek verklaarde, maar onbeleefd waren we niet geweest en daar kwam het op aan.
   Wie bij voortduring een dergelijk gedrag moet houden, gaat zoiets steeds natuurlijker af. Hij vergeet heel zijn vroegere aanleg en opvoeding. Hij leert manieren waarvan hij eerder nooit heeft gehoord. Verraadde in Nederland zijn accent de streek waar hij was geboren, eenmaal enige tijd in Indië zijnde verdween dat op bijna geheimzinnige wijze. De enige ambtenaar van wie ik daarginds ooit een afwijkend geluid heb gehoord, was een Javaan, wiens stem onmiskenbaar duidelijk maakte dat hij in Rotterdam economie had gestudeerd. Het klonk aardig, als iets dat van ver kwam.

 


Advertentie uit 'De Indische Verlofganger', 1934

 

Welwillend onbegrip

 

   Uit het bovenstaande zult u hebben begrepen, dat de Indische verlofganger zich het best thuis voelde in de plaats waar Nederland zijn beste manieren vertoonde. De eigen familie waren ze ontgroeid. Op zijn best ontmoetten ze daar een welwillend onbegrip.
   De tentoonstelling in Indië in Den Haag in het Haags Gemeentemuseum wordt begeleid door een catalogus, gebaseerd op alleraardigste gefingeerde brieven. Er hangt ook ergens een echte brief waarin een indertijd naar Indië gereisde dochter van haar familie in Nederland haar spoedige komst aankondigt. Ze schrijft onder meer: Wat zullen we veel te vertellen hebben. Dat slaat dan niet op hun Indische leven, maar op een veertiendaags verblijf in Parijs, waarmee ze hun reis naar het vaderland hebben afgesloten.

 

Haags Gemeentemuseum: Indië in Den Haag - Portret van een verlofganger; t/m 21 november.



 

Laatste wijziging: 03.06.2015