A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Tubantia

 

De carrière van een BB-ambtenaar

 

H.J. Friedericy vertelt weer
over het “oude Indië”

 

Literaire Kroniek 1225
Nieuwe Reeks DCXLV
door W.L.M.E.
van Leeuwen

 

HET IS buitengewoon prettige lectuur – licht en toch zeer belangrijk, luchtig en toch zeer gevoelig - dit laatste boek van de thans 62-jarige H.J. Friedericy, dat hij “De eerste etappe” noemde en wederom liet verschijnen bij Em. Querido, Amsterdam (1961), welke uitgever ook zijn vroegere boeken het licht deed zien. We kenden de auteur al sinds hij in 1947 onder het pseudoniem H. J. Merlyn de roman “Bontorio” publiceerde, waarin hij vertelt over de strijd van de legeraanvoerder van de koning van Bone (Zuid-Celebes), de generaal Bontorio (zijn ware naam was Mappa, vorst van het bergstaatje Bontorihoe), tegen vijandelijke stammen, maar speciaal tegen de Hollandse troepen die de G.G. van Heutz in 1905 “ter pacificatie” naar Zuid-Celebes zond. In 1958 werd deze roman onder de titel “De laatste generaal” in de Salamander-reeks verkort herdrukt, terwijl nu ook als auteur H.J. Friedericy werd vermeld. In hetzelfde jaar verscheen (eveneens bij Querido) de kostelijke novellenbundel “Vorsten, Vissers en Boeren” met een vijftal verhalen over leven en geloof in Zuid-Celebes, welke op het peil staan van het beste werk van Maria Dermoût. Inmiddels was ook “De raadsman” verschenen, waarin wordt verteld hoe een oudere, adellijke Makassar-assistent vriend en raadsman wordt van een jong controleur bij het B.B. in Zuid-Celebes.

 

Onhaatzuchtige liefde voor land en volk

 

WELNU, om deze jonge controleur gaat het nu in Friedericy's nieuwe boek “De eerste etappe”: Carel Hermanides heet deze jongeman, pas in Leiden afgestudeerd en nog pas 21 jaar oud ter beschikking gesteld van de G.G. om te worden geplaatst bij het binnenlands bestuur (BB). En zo vertrekt hij dan op 6 mei 1922 per “Jan Pieterszoon Coen” uit Genua naar “het oude Indië”. In een zeventigtal brieven, gedateerd van 1 mei 1922 tot 18 januari 1928 vertelt hij aan zijn ouders over alles wat hij ziet en doet in die “eerste etappe” van zijn Indische loopbaan en wel tot zijn trouwdag toe.

 

  Carel Hermanides is in 1900 in Onstwedde geboren en wordt direct in Zuid-Celebes geplaatst; hij verdiept zich al spoedig in de oude feodale geschiedenis van zijn ambtsgebied, speciaal Gowa en Bone, terwijl hij een bestuursvorm wil gaan verdedigen in geschrift, waarbij de oude vorstenfamilies geenszins zullen worden uitgeschakeld: hun kennis van de adel kan alleen maar bevorderlijk zijn voor het soepel verloop van het B.B. Wel, ook Friedericy werd in Onstwedde geboren, ging op zijn 21ste jaar (na zijn Leidse studie) naar Indië en begon met acht jaar dienst in Zuid-Celebes; ook hij (het blijkt ook uit zijn romans) kende de oude tijd van zijn gebied door en door, evenals het adatrecht (in 1933 promoveerde hij op een proefschrift “De standen bij de Boeginezen en Makassaren”). Hij maakte snel promotie, werd 3½ jaar geïnterneerd tijdens de oorlog, vervulde daarna hoge functies bij het ministerie van overzeese gebiedsdelen en is thans ambassaderaad voor pers- en culturele zaken in Bonn.

 

Welnu: de jonge Hermanides van de brieven heeft een zo uitgesproken beschaafde en begaafde geest, toont een plichtsbesef, werklust, moed en opgewektheid als weinigen die bezitten en een sportiviteit en onbevangenheid in de omgang met mensen, dat men niet anders kan verwachten - deze brieven gelezen hebbende - dan dat ook hem een voorspoedige carrière te wachten staat.
  Laten we dus gerust Friedericy met Hermanides identificeren.

 

Geboren schrijver

 

MAAR DAARUIT behoeft niet direct te volgen, dat deze brieven over “de eerste etappe” ook in 1922 tot 1928 precies zo door Friedericy aan zijn ouders zijn geschreven. Ik kan er alleen dit van zeggen: wanneer deze brieven niet authentiek zijn, maar (waarschijnlijk dan met behulp van bestaande soortgelijke brieven of van een bijgehouden dagboek) zijn “gefantaseerd”, dan wijst dit wederom op het zeer grote talent van Friedericy. Want het is dan, naar compositie, psychologie en schriftuur, literatuur van de beste soort. En wanneer hier wèrkelijke brieven van Friedericy aan zijn ouders zijn bijeengebracht (uiteraard dan met enkele veranderingen), dan verwijst dit al weer naar het literaire talent van de auteur: een “geboren auteur” dan, die al op zijn 22ste jaar weet te schrijven met een opmerkingsgereedheid, een lichte toets van humor en sentiment, een weergaloze macht om met enkele woorden een sfeer, een land- of een zee-schap te beschrijven, een kennis van mensen, een gevoel voor het bespottelijke van zekere gewoonten van ons allen, welke bepaald buitengewoon zijn.
  En: authentiek of geconstrueerd in beide gevallen vormen deze brieven een onschatbare bijdrage tot onze kennis van leven en werken van de ambtenaren van het B.B. op die talloze meer of minder afgelegen posten op Java, maar vooral op de buitenbezittingen. Want de betrouwbaarheid van de- ze schrifturen, óók al zouden ze geconstrueerd zijn, is boven alle twijfel verheven: dat proeft en hoort de lezer aan de geur en de toon.

 

Plichtsbesef

 

JUIST VAN dit thans totaal tot het verleden behorende leven in de kleine plaatsen van het oude Indië weten wij zo weinig. Speciaal van het leven dezer controleurs en assistent-residenten. Multatuli gaf een wat te gekleurd beeld: hij zag te veel steeds zichzelf. P.A. Daum, wiens romans lang onbekend bleven, gaf een beter beeld uit plm. 1850. Couperus spon om zijn gegeven een al te fraaie sluier. Maria Dermoût en ook Du Perron, evenals Breton de Nijs vertelden meer over het familieleven dan over de arbeid der bestuurders. Van der Hoogte beschreef uiteraard alleen “het laatste uur” van de Nederlandse “kolonie”, Walraven bleef aan de zelfkant der samenleving. Alberts en Bep Vuyk gaven vooral een beeld van de natuur. Het plaatwerk “Tempo doeloe” door Breton de Nijs toont in tekst en foto's wellicht nog het meest gevarieerde beeld.
  Maar in dit nieuwste boek van Friedericy volgen we eigenlijk voor het eerst op de voet de taak van een jong ambtenaar - en dan beseffen we pas goed wat een werklust zich hier kon uitvieren, wat een armslag dit leven gaf, wat een vriendschappen er ontstonden, wat een man met plichtsbesef in dat land kon uitrichten - èn: hoe ongelooflijk mooi dat land was en met hoeveel plezier de besten van dit ambtenarenkorps hun taak van 9 werkuren per dag verrichtten. Deze brieven getuigen daarvan - en doen dat juist zonder enige ophef. Herhaaldelijk schrijft Hermanides aan zijn ouders dat hij zijn leven in Indië heerlijk vindt, dat hij toch maar geboft heeft.. en dat alles, merk ik op, van een schamel inkomen, want “in Indië rijk worden” - dat gold alleen voor een ander soort mensen. En dan vraagt men zich af of het soms zo is geweest, dat juist dit andere soort mensen het uiteindelijk altijd en overal voor het zeggen heeft gehad - en dan ook in het “oude Indië” de goede zaak tot een slecht einde heeft gebracht.
  Ik had nog enige passages uit dit boeiende boek willen citeren, maar de ruimte ontbreekt daarvoor. En u kunt het ook veel beter onmiddellijk zelf gaan lezen.



 

Laatste wijziging: 09.06.2015