A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Fred Vinken

DE DUBBELE AAR
H.J. Friedericy, schrijver en ambtenaar, 1900-1962



Scriptie Utrecht, 1987

met dank T.B.

© Fred Vinken

 

Inhoud

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Noten
Bijlagen
Literatuurlijst

-17-

 

DE WILDE GROENE GEUR (VAN HET AVONTUUR)
Zuid-Celebes 1922-1930

 

 

‘Gotta do what you can just to keep your love
alive, trying not to confuse it with what you
do to survive’
(Jackson Browne, Running on empty)

‘Het landschap in de regen waarin ik schrijf is
zo ver, zo niet te beschrijven, maar de kleinste
bloem, de geringste steen worden gewoon en dier-
baar als ik ze voor je meebreng’
(Brief van ver, Rutger Kopland)


    Na een zeereis van 23 dagen arriveert Friedericy in Batavia: hij heeft erg genoten van de reis en het leven aan boord.1 Op de ‘Jan Pieterszoon Coen’ heeft hij al meteen allerlei festiviteiten mee georganiseerd en veel mensen ontmoet. Een van hen is assistent-resident K.H. van Prehn.2 Hij raadt Friedericy aan om naar de buitengewesten te gaan. Zelf hoopt Van Prehn naar Zuid-Celebes terug te gaan en er assistent-resident van de afdeling Bone te worden. Hij vertelt Friedericy hoe mooi Zuid-Celebes is en dat er veel boeiend werk te doen is. Vervolgens stelt hij Friedericy voor om bij het Departement van Binnenlands Bestuur te vragen of hij bij hem, Van Prehn, in de leer mag komen.3 En Friedericy heeft het inderdaad voor elkaar gespeeld om op Zuid-Celebes bij Van Prehn gevoegd te worden. Oorspronkelijk moest hij naar Pontianak, op Borneo, maar een van zijn reisgenoten, Ysselstijn, werd daar in zijn plaats heen gestuurd. In de tijd dat hij moest wachten op zijn vertrek naar Celebes, logeerde hij bij een nicht van zijn moeder die in Buitenzorg woonde. Verder reist hij nog per trein naar Soerabaja, naar een kennis van de ‘Jan Fieterszoon Coen’. Voor hij op 21 juni met de ‘Barendszoon’ naar Celebes vertrekt, schaft hij, naast ander linnengoed, maar liefst vier uniformen aan.
    De eerste vijf dagen logeert hij in Makassar in het Oranje Hotel. In Makassar hoort hij van verschillende mensen dat Bone behalve economisch heel belangrijk, ook uit het oogpunt van be-

 

-18-

 

stuur zeer interessant is. Voordat hij op 27 juni per auto naar Watampone, hoofdstad van de afdeling Bone, vertrekt, moet hij eerst nog een hele reeks hoogwaardigheidsbekleders in Makassar langs. In het uniform, dat hij niet mooi vindt, legt hij bij de gewestelijke secretaris de eed af. In twee dagen bereiken Van Prehn en Friedericy, via Pare-Pare, het vierhonderd kilometer van Makassar gelegen Watampone. Daar wordt Van Prehn opgewacht door de zes hoogste Bonese Aroe's (hoofden). Friedericy voelt zich niet bepaald ‘overheerserachtig’. De volgende dag, 30 juni, maakt hij kennis met de andere Nederlanders in het plaatsje. Bij een wandeling door Watampone vergelijkt hij het met Baarn in het klein. In een brief van 9 juli vertelt hij op instructie van Van Prehn nog maar wat rond te snuffelen; Van Prehn moet zich eerst zelf nog inwerken. Twee weken later heeft hij nog steeds te weinig te doen naar zijn zin; hij hoeft alleen maar stukken door te lezen en alle zittingen van de inheemse rechtbank bij te wonen. Wel is hij met controleur Haga en Van Prehn op een korte tournee, van een dag, geweest. Het doel van de tocht was een vlakte die bevloeid zou moeten worden. Naar aanleiding daarvan merkt Friedericy op dat hij van irrigatie en wegenaanleg bij zijn opleiding in Leiden nooit iets gehoord heeft. Kort daarna moet hij op een wat langere tournee; in vijf dagen worden er bruggen geïnspecteerd, de stand van het rijstgewas opgenomen en besprekingen gevoerd met de Hoofden. 's Avonds worden er verhalen verteld; geliefd zijn vooral de verhalen over de reizen van landvoogden door de binnenlanden. Behalve verhalen kan Haga ook uren over het bestuurswerk vertellen en Friedericy luistert er met plezier naar.
    Op 17 augustus schrijft hij heel tevreden te zijn en in de binnenlanden van Celebes niet zo'n luxe plaats als Watampone verwacht te hebben. De huizen zijn koel, er zijn auto's en zwembaden en hij heeft een eigen bediende. Hij heeft de lichte taak gekregen van het toezicht op de gevangenis en de administratie daarvan. Dit houdt slechts geregelde inspectie van de gevangenis en controle van de registers in. Het is een nieuwe gevangenis waar gemiddeld zo'n honderd personen in zitten. Overdag moeten

 

-19-

 

de gevangenen de gazons en plantsoenen in de stad bijhouden. Friedericy heeft medelijden met mensen die tot meer dan een jaar worden veroordeeld, zij moeten dan naar Java. Hij vergelijkt het met een veroordeelde Nederlander in Rusland in de gevangenis te zetten. Samen met Haga heeft Friedericy veel plezier in het ‘componeren van ambtelijke brieven en verslagen’, zij gebruiken vaak constructies als ‘desniettegenstaande’, ‘onderwerpelijk’, ‘immers, wat zou er...’ en ‘ampel’. In september maakt Haga promotie tot assistent-resident en vertrekt eind oktober naar Borneo, wat een slechte naam heeft. Voor Friedericy zelf gaan twee overplaatsingen, naar Madjene en Soenggoeminasa, niet door. Friedericy betreurt zijn vertrek, maar weet dat het verloop binnen de kleine gemeenschap van ambtenaren groot is: vreemden komen en vrienden gaan. Samen met twee andere bestuursambtenaren voert Friedericy een huishouden; zij wonen in het hoofdgebouw en hij in het paviljoen. Van Haga heeft hij een aantal meubels overgekocht. Met kerst en nieuwjaar zijn er grote feesten waarbij bekenden van heinde en ver naar Watampone komen. Na nieuwjaar logeert hij ook weer even in Makassar, ‘de beschaafde .wereld’.
    De samenwerking met de controleur die Haga vervangt, loopt niet soepel. De man heeft een jaar lang als enige Europeaan in een negorij in de Toradjalanden gezeten en gedraagt zich ook in Watampone nog als een kleine monarch. Andere meningen in bestuurszaken zijn verboden en hij houdt alle verantwoordelijkheid bij hemzelf. Gelukkig heeft Van Prehn aan Friedericy en zijn collega de taak gegeven om de herbebossing van de onderafdeling te verzorgen. Door de roofbouw van de boeren zijn de hellingen van veel heuvels en bergen platgebrand en behalve dat dit een schaarste aan hout oplevert, zorgt het ook voor grote overstromingen. De kale berghellingen kunnen geen water meer absorberen bij hevige regenval. Als het water wel zou worden vastgehouden, zou er bronvorming ontstaan en zo zou er naast water voor de droge tijd ook sawahbevloeiing mogelijk worden. Het plan is nu om elk dorp te verplichten een aantal bomen te planten. Friedericy en zjjn collega moeten nu samen met de volkshoofden de bevolking van het nut van deze maatregelen doordringen. In een brief van 22 januari geeft

 

-20-

 

Friedericy antwoord op de vraag, die van thuis komt, wanneer hij nu eens eindelijk adspirant-controleur wordt. Dat kan volgens hem nog wel een tijdje duren omdat er door allerlei handige zetten van het Gouvernement een teveel is aan bestuursambtenaren. Hij verwacht nog zeker zes maanden hierop te moeten wachten, maar vindt dat niet erg want zo kan hij nog enkele maanden in Watampone blijven. Twee dagen later echter is hij al gepromoveerd tot adspirant-controleur en overgeplaatst naar Makassar.4 Hij betreurt het van de mensen in Watampone afscheid te moeten nemen, want binnen een paar maanden is hij zich nauw met hen verbonden gaan voelen. Als je goed met elkaar kunt opschieten, gebeurt dat snel in de binnenlanden.
    Op 3 maart 1923 schrijft hij zijn eerste brief vanuit Makassar naar huis. Hij woont dan in pension Mesman, samen met twee andere vaste gasten. Twee weken lang heeft hij moeten kennismaken met alle hoge autoriteiten van Celebes, die allen in Makassar wonen. Dan volgt een zeer cynisch stukje over de bureaucratie in Nederlands-Indië.5 Van betrouwbare zijde had hij vernomen dat er in totaal twee miljoen autoriteiten zijn met ieder twee kantoren: een voor zichzelf en een voor zijn medewerkers. Alle officiële instellingen zouden ook weer opgedeeld zijn in Afdelingen, Onderafdelingen, Subonderafdelingen, Neven- en Tussenafdelingen. Iedereen in Makassar scheen trouwens al te weten wie hij was: dat schijnt de Oost te zijn. Iedereen weet alles van iedereen, wat men doet, laat, graag doet en graag zou doen. Van Friedericy wist men dat hij zo buitengewoon, uitstekend, ongeloofelijk toneel kon spelen, ondanks dat hij dat nog niet gedaan had in Celebes. Van een intellectueel leven kan in Makassar nauwelijks gesproken worden, maar in de tropen kan men volgens Friedericy ook niet eisen dat een dag van hard werken gevolgd moet worden door het lezen van een ‘zwaar’ boek. Verder is Makassar een Indische stad, inclusief roddel, achterklap en intriges. Op elf mei schrijft Friedericy dat hij een reis met de ‘Aldebaran' naar de Paternostereilanden bij Soembawa heeft gemaakt. 's Avonds sprak hij aan het dek over mensen, over de Indische po-

 

-21-

 


litiek en over bestuursambtenaren. ‘De maan scheen op de kalme Floreszee en van een ver eiland kwam het geluid van kloppende trommen.’6 Deze reis inspireerde later tot het eerste deel van het verhaal ‘Reigerdans’.
    Nadat hij opgemerkt heeft dat het weer eens tijd wordt dat hij overgeplaatst wordt, schrijft hij in een lange brief wat nu eigenlijk zijn werk in Makassar inhoudt.7 Als adspirant-controleur van de onderafdeling Makassar is zijn directe chef de assistent-resident H. Beeuwkes. Als hoofdopdracht moet Friedericy de onwettige occupatie van Gouvernementsgrond bestrijden. Waar inheemsen er vrij in zijn om van een stuk vrij land, zonder eerst een vergunning aan te vragen, een sawah te maken, mogen andere bevolkingsgroepen dit sinds 1912 niet meer. Vanaf maart heeft Friedericy vierhonderd onwettige occupaties achterhaald. Al deze niet-inheemsen kunnen voor een geldbedrag toch nog de rechten op het door hen in bezit genomen land verkrijgen. Het hele onderzoek leverde een kleine twee ton op. Naast deze hoofdtaak is Friedericy nog fungerend Magistraat, wat inhoudt dat hij de moeilijke zaken moest onderzoeken, voor deze naar de hoogste rechter voor de inheemse bevolking , de Landraad, gingen. Ook zit hij het Magistraatsgerecht voor dat uitspraak doet in kleine civiele zaken en overtredingen, gepleegd op de kleine eilanden van Makassar. Op die eilanden moet hij ook inspecties houden en de belastingaanslag regelen. Om naar die eilanden te komen kan hij onder andere gebruik maken van de Gouvernementsstomer de ‘Aldebaran’. Als laatste functie moet hij de lopende zaken die verband houden met het krankzinnigenwezen, het gevangeniswezen en de politie behandelen. Erg tevreden is Friedericy niet over zijn werk, hij zou graag wat moeilijker werk hebben waarbij hij zijn hersens wat meer moest gebruiken. Gelukkig is er af en toe nog enige ontspanning doordat hij met Beeuwkes mee op tournee mag. Naar aanleiding van een tournee door de onderafdeling Maros geeft hij een korte impressie van een georganiseerde hertejacht.8 Naast zijn werk vindt Friedericy ontspanning in het toneelspelen, want hij is

 

-22-

 

lid van de Makassaarse Toneelvereniging. Vol trots sluit hij in een brief de recensie bij van de opvoering die op 18 augustus 1923 werd gegeven van Herman Roelvink's ‘Lentewolken’.9 ‘In de heer Friedericy mochten we een grote aanwinst van de Toneelvereniging begroeten.’
    Geheel onverwacht wordt Friedericy per een oktober overgeplaatst naar Maros, niet ver ten noorden van Makassar. Hij wordt toegevoegd aan een bekende, de controleur André Spoor, en vindt dat hij boft. Het systeem om jonge adspirant-controleurs zoveel mogelijk van het Gewest te laten zien is lang niet slecht.10 Maros is als onderafdelingshoofdplaats veel kleiner dan Watampone. Friedericy ervaart de verlossing van het Makassaarse gezelschap als een weldaad. Hij geniet van het echte bestuurswerk; voor het eerst heeft hij geldelijke verantwoordelijkheid gekregen. De kantooruren zijn van half acht tot half drie, een lange ruk, maar gezien het klimaat toch het beste. Voor het eerst woont Friedericy in een echt huis en hij uit zijn creativiteit door zelf tafels, stoelen en kasten te ontwerpen. Hij laat ze door een Chinese meubelmaker, heel goedkoop want er is hout genoeg, in Makassar maken. Helaas moet Friedericy al op 21 december weg uit Maros om de chef van de onderafdeling Sindjai, Van der Miesen, te vervangen die op zijn beurt waarnemer was van de assistent-resident van Bantaëng (of Bonthain), die op sterven lag.11 In Sindjai moet Friedericy onder andere enkele tournees afwerken en geniet daarbij van de bergen van Sindjai. Ze behoren tot het mooiste van Zuid-Celebes. Taken die hij op de tournees moet verrichten zijn het houden van inspecties, de afhandeling van rechtszaken en de verkiezing van een districtshoofd leiden. In de bergen wemelt het van de veedieven. Over een van de rechtszaken schrijft hij voor het Indologenblad op 10 februari 1924 het verhaal ‘Het verdronken meisje’.12 Het Indologenblad verschijnt in die jaren echter niet en het verhaal dus ook niet. Halverwege februari verneemt Friedericy dat hij niet terug mag naar Maros, maar naar Bantaëng moet. Een onderhoud met de Gouverneur om dit ongedaan te maken helpt niet, Bantaëng heeft een adspirant-controleur nodig.

 

-23-

 

    De onderafdeling Bantaëng is een wat achtergebleven gebied waar veel werk moet worden verzet. Niet alleen zien huizen er slecht onderhouden uit, ook de bevolking is er tuchtloos, de meeste volkshoofden zijn sullen en hun zoons schurken.13 Friedericy's chef, de nieuwe assistent-resident van Bantaëng, de heer Noll, heeft een programma opgesteld ter verbetering van die situatie: scherpere controle op het justitieel personeel en politie, grondig onderzoek in zaken van de Landraad, verbetering van de wegen en de woningen. Hij kan het goed met Noll vinden en er vinden enkele ontslagen plaats onder het personeel. Als Friedericy van twee bekenden hoort dat ze spoedig controleur zullen worden en een eigen onderafdeling krijgen toegewezen, hoopt hij dat de geruchten van zijn eigen promotie ook waar zijn en dat hij als controleur in de onderafdeling Zuid-Bone zal komen. Hij zou dan weer onder Van Prehn komen. Kort daarna wordt de onderafdeling Zuid-Bone echter bij Midden-Bone gevoegd, dus gaat Friedericy's hoop in rook op. In een brief van 24 augustus 1924 heeft hij het over de hoge morele en intellectuele eisen die aan de bestuursloopbaan worden gesteld.14 Het werken met, door en voor mensen levert problemen op waarbij tientallen factoren een rol spelen en om ze goed op te lossen is, behalve kennis van zeden en gewoonten van ieder volk,ook inzicht nodig in familieverhoudingen, vijandschappen en intriges. Hoewel de Boeginese en Makassaarse maatschappij te karakteriseren is als feodaal, zijn er veel afwijkende factoren als de standenindeling, de priesters, de mythologie, de bloedzuiverheid en de magische rijkssieraden waarop de macht van de vorsten berust (zie het hoofdstuk ‘In het verleden ligt het heden’). Geduld, tact en intuïtie zijn elke dag nodig bij het leiding geven aan de Hoofden. Voortdurend moeten de bestuursambtenaren proberen de zelfwerkzaamheid van de Hoofden te verhogen, en door hen het volk beter te besturen, sneller te doen evolueren.
    In september, na een half jaar Bantaëng, moet Friedericy weer terug naar Makassar. Hij komt te werken als een soort halve ‘adjunct-Secretaris’, toegevoegd aan de Gewestelijke Secretaris G. van Brakel, op het Gouverneursbureau. Friedericy betreurt het weg te zijn uit de binnenlanden, hij was er ingewerkt en kon goed

 

-24-

 

opschieten met de heer Noll. Nu moet hij van half acht tot half drie op een vuil, stoffig kantoor zitten. De nieuwe Gouverneur, A.J.L. Couvreur, ziet de innerlijke politieke opbouw als zijn hoofdtaak: de ontwikkeling van het volk en de Hoofden opdat ze langzamerhand een deel van onze taak kunnen overnemen.15 De hervormingsplannen van de Gouverneur hebben velen op Celebes beangstigd want hij wil terug naar de afdelingen en onderafdelingen zoals die voor 1905 bestonden. Zo zullen Noord-, Midden- en Zuid-Bone tot een onderafdeling samengevoegd worden. Friedericy acht dit inderdaad zuiverder, maar vraagt zich af of de bestaande organisaties deze veranderingen kunnen verdragen. Op 10 januari, Friedericy is bij zijn terugkomst in Makassar natuurlijk weer lid van de Toneelvereniging geworden, wordt met succes het blijspel ‘Phyllis’ van Van Rossem opgevoerd.16 Friedericy ontwerpt en schildert ook de decors. Op het kantoor is het erg druk: veel telefoongesprekken, veel bezoekers en onverwachte besprekingen naast al het geregelde werk. Het werk bevalt hem na een tijdje overigens goed. In februari 1925 moet Friedericy, in de functie van secretaris, met de Gouverneur en een Regeringsadviseur voor de Buitengewesten, mee op een grote reis door het Gewest en naar Oost-Selebes.
    Begin maart 1925 wordt Friedericy eindelijk tot controleur gepromoveerd en hij komt terecht in Soenggoeminasa, hoofdplaats van de grote onderafdeling Gowa. Ondanks dat het een moeilijke onderafdeling is voelt hij zich een gelukskind. In april verhuist hij naar zijn nieuwe standplaats.17 In het mooie Soenggoeminasa heeft hij weer een eigen huis en hij laat opnieuw een aantal zelf ontworpen meubels maken. Ook moet hij een auto kopen. Bij zijn werk ondervindt hij grote steun van de bestuursassistent eerste klasse, Anwar.18 De onderafdeling Gowa telt 80.000 inwoners en een jaar later als gevolg van grensveranderingen 130.000. Friedericy moet meteen op dienstreis en 's avonds praat hij veel met Hoofden en oude mensen, onder andere ten behoeve van een historisch onderzoek naar het ontstaan van de gemeenschappen. De gegevens die hij krijgt blijken meestal van mythologische aard

 

-25-

 

te zijn. In een brief van 18 november 1925 vertelt Friedericy de voorgeschiedenis van Gowa.19 De nadruk valt hierbij op de door het Nederlandse bestuur gemaakte fouten: de oude structuur van het Rijk van Gowa werd vernietigd en Gowa werd verdeeld over een aantal afdelingen en onderafdelingen. De nieuwe Gouverneur wil de oude structuur weer herstellen, maar hier zijn eerst studie en onderzoek voor nodig. Om behoorlijk en volgens moderne begrippen te kunnen besturen moet Friedericy zo snel mogelijk kennis nemen van de oude instellingen en gewoonten. Met behulp van die oude fundamenten moet een nieuwe structuur worden gebouwd. Destijds, in 1906, is het kernrijk van Gowa in districten gehakt waarover Hoofden van lage rang werden aangesteld. Ze hebben door hun lage rang echter weinig feitelijk gezag en daarom wil de nieuwe politiek ook de vorstentelgen van hogere adel in het bestuur betrekken. In het half jaar dat Friedericy in Soenggoeminasa zit, heeft hij al een zekere mate van vertrouwen bij die vorstentelgen gewonnen. Een aantal is al bij hem gekomen om raad in familieaangelegenheden en dat is heel wat.
    Dan volgt op 29 november een kort verhaal over gebeurtenissen die op een augustus plaatsvonden in Djongaja, de kampong waar de meeste leden van het vorstenhuis wonen. Officieel heeft hij daar al eerder een rapport over geschreven: ‘Kort Rapport van de gebeurtenissen welke plaatsgrepen onder vooraanstaande leden van het voormalige Gowasche vorstenhuis, in de maanden juli en augustus 1925’.20 Deze gebeurtenissen zouden later verwerkt worden in het verhaal ‘Bloed’ (zie hoofdstuk ‘Mensen in de pot’). Op 1 augustus vindt er een steekpartij plaats waarbij vijf doden vallen. Het blijkt om wraak te handelen na een geval van schaking en openlijke vernedering van een hoge edelman. Omdat het om hoge adellieden handelt met een grote aanhang vreest men een massale vechtpartij en dus worden, in overleg met de gouverneur, militairen ingezet om de vrede te bewaren. Op 28 november 1925, na een langdurig onderzoek door Friedericy waarbij meer dan zeventig getuigen worden gehoord, worden de moordenaars tot tien jaar veroordeeld. Hij beëindigt zijn brief met de mededeling dat hij

 

-26-

 

bezig is gegevens te verzamelen over de leden van het Gowasche vorstenhuis ten behoeve van een rnemorie die hij wil samenstellen.
    Op 1 januari 1926 moet Friedericy aanwezig zijn bij de bruiloft van de vroegere kroonprins van Gowa. De plechtigheden zijn indrukwekkend en hoewel de hoogste mohammedaanse geestelijke het paar in de echt verbindt, leiden de Makassaarse hofpriesters het oude magisch-religieuze ritueel. Friedericy moest als vertegenwoordiger van de ‘Kompeni’ de plaats van de Vorst vanGowa innemen en, naast de bruidegom, de voornaamste ceremoniën verrichten. In een brief van 19 februari vermeldt Friedericy de laatste tijd veel tournees te maken. Dit om het nut en de zin van allerlei bestuursmaatregelen uit te leggen aan de bevolking, want sinds enige tijd reizen er leden van de communistische partij uit Java. Zij zetten de bevolking op tegen het Nederlandse bestuur en beloven een toekomst met gouden bergen en zonder belastingen en herendiensten. Friedericy is verbaasd dat de meeste mensen, maar ook de Hoofden, niet weten waarom ze belasting betalen. Hij hoort zelfs iemand beweren dat de helft naar de Toewan Petoro gaat en de andere helft naar de koningin in Nederland. Hij moet ze uitleggen dat alle belastinggelden worden uitgegeven aan irrigatiewerken, bruggen, wegen, scholen en ziekenhuizen. De communisten lijken nauwelijks aanhang te krijgen.
    In april of mei 1926 voltooit Friedericy de ‘Gids door het voormalige Gowasche vorstenhuis’, waarin hij op 22 pagina's maar liefst vijftig personen ten tonele voert.21 Van de belangrijkste telgen uit het vorstenhuis geeft hij een korte historie en de namen van vrouw(en) en kinderen. In de Eerste Etappe beschrijft hij uitgebreid de drie belangrijkste: Karaëng Mandalle; Karaëng Bontonompo en Mappanjoeki.22 Friedericy acht een aantal van de jonge prinsen geschikt om, in de naaste toekomst, ingeschakeld te worden in het bestuur van Gowa. Zonder die inschakeling kan het bestuur niet gemoderniseerd worden, want de zwakke, lagere Hoofden hebben zowel geen belangstelling als geen gezag buiten hun eigen kleine gemeenschap. In de ‘Nota behorende bij de Gids door het voormalige Gowasche Vorstenhuis’ stelt hij drie vorstentelgen voor die op basis van bloed, reputatie, capaciteiten en leeftijd in aanmerking komen om in het Inlands Bestuur te worden opgenomen.23

 

-27-

 

    Naast al het werk van kasopname, belastingstortingen, traktementsbepalingen, tournees met besprekingen en zittingen van de inheemse rechtbanken moet Friedericy dus ook nog uitgebreide rapporten schrijven. Daarnaast schrijft hij in deze tijd ook nog andere nota's. Een van de bewaard gebleven stukken handelt over Limboeng en bevat de overlevering van het rijkje, een beschouwing erover, en een overzicht van de huidige toestand met daarbij het advies om tot de vorming van een adatgemeenschap, onder leiding van een adatgemeenschapshoofd, te komen.24 In de nota ‘Inkomsten der adatgemeenschappen’ staat een historisch overzicht van de verschillende bronnen van inkomsten van de vorsten van Gowa, gevolgd door de huidige toestand van inkomsten van de moderne adatgemeenschappen. Aan het einde van de nota volgt een kort verslag over de overgang van de ambtsvelden van de Hoofden naar de adatgemeenschappen.25 Deze nota's passen alle drie in de nieuwe politieke lijn die onder Gouverneur Couvreur werd ingezet. Een eerste actieve stap vond plaats op 13 september toen de Gouverneur een prins uit het Gowasche vorstenhuis, de dertigjarige Tjoneng daëng Matajang Karaëng Mandjallang, een van de drie die Friedericy had voorgedragen, installeerde als Karaëng (volkshoofd) van Karoewisi.26 Karoewisi was de adatgemeenschap waarbinnen Djongaja lag, de woonplaats van de meeste vorstentelgen. Een volkshoofd van lagere adel zou totaal geen gezag kunnen laten gelden over de vorstentelgen in zijn gebied. Na de installatie volgde een enorm feest met maar liefst tweeduizend gasten. Friedericy's ideaal is een hersteld kernrijk van Gowa met een niet te reactionaire vorst aan het hoofd.
    In oktober 1926 vermeldt Friedericy in een brief dat een groot aantal mensen verlof of studieverlof hebben gekregen en hij hoopt dat hij in juli 1928 ook minstens voor tweeënhalf jaar naar Nederland kan komen. Er zijn echter altijd veel liefhebbers voor, dus hij rekent er maar niet op. Hij heeft ergens in 1926 ook nog het aanbod gehad om secretaris van de Welvaartscommissie te Batavia te worden, maar daar had hij geen zin in.27

 

-28-

 

    In november 1926 is er na een half jaar wederom onrust als gevolg van communistische propaganda. Een groep afkomstig uit de kampong Kassi was van plan geweest de electriciteitscentrale stil te leggen en Toewan Petoro en Toewan Anwar te vermoorden. Doordat het plan uitlekte, kon alles verijdeld worden. Het rapport dat Friedericy over deze zogenaamde ‘Kassizaak’ schreef, is helaas niet meer terug te vinden.28 Op 18 januari 1927 schrijft Friedericy een verzoekschrift aan de assistent-resident van Makassar, Van Lith, waarin hij vraagt om strafvermindering voor de daders van de steekpartij onder de vorstentelgen op een augustus 1925. Hij vindt dat de groep vorstentelgen zich van hun goede kant hebben getoond in de Kassizaak en dat het Nederlandse bestuur nu op haar beurt deze kans op een groots gebaar niet voorbij moet laten gaan. Uit de officiële stukken weten we niet of Friedericy's verzoek is ingewilligd, alleen dat de Gouverneur aan de Gouverneur-Generaal schrijft dat ‘voor een groot deel de bereikte resultaten moeten worden toegeschreven aan de tact en de beschaafde leiding waarvan de huidige controleur Friedericy heeft blijk gegeven.’29 Uit ‘Bloed’ weten we dat er inderdaad strafvermindering plaatsvond.30
    Eind april 1927 wordt de onderafdeling Gowa bijna dubbel zo groot door de toevoeging van een deel van de onderafdeling Takalar. Dit is een gevolg van de nog steeds in gang zijnde reorganisatie. Friedericy's afdeling is dan zo groot als Limburg en er wonen ongeveer 160.000 mensen. Gelukkig krijgt hij nu een administratief ambtenaar, J. Gerritsen, onder zich, naast een extra aantal ander inheems personeel. Friedericy's hoop om in november 1928 met verlof te kunnen lijkt weinig kans te hebben gezien het tekort aan bestuursambtenaren. Eind augustus wordt hij gepromoveerd tot controleur eerste klasse bij het Binnenlands Bestuur in Nederlands-Indië. Op 3 oktober 1927 schrijft Friedericy dat hij zich verloofd heeft met de twintigjarige Lucie van Wijk. Haar vader was Nederlander en ambtenaar bij de P.T.T. in Nederlands-Indië en haar moeder, wier meisjesnaam Lans was, stamde uit een oud Indisch geslacht, de zogenaamde ‘Perkeniers’, eigenaars van specerijtuinen op onder andere het eiland Banda. Zij

 

-29-

 

is ook in Indië geboren en wel in Menado op Celebes. Op maandag 16 januari 1928 trouwt Herman Jan Friedericy in Makassar met Lucie van Wijk.31 Na een korte huwelijksreis wordt hen op 21 januari in Soenggoeminasa een groots feest aangeboden door de Hoofden en de mohammedaanse geestelijken. Het is een enorm feest met maar liefst duizend genodigden. Omdat de bestuursambtenaar vaak als vervanger van de vorst wordt gezien, wordt hem ook magische kracht toegekend. Op het feest bleek dat toen een zakdoek, die Friedericy op een stoel had laten liggen, als een magisch voorwerp werd beschouwd. Ook wilden alle vrouwen de bruid aanraken omdat dit de vruchtbaarheid zou bevorderen. Het feest duurde zes dagen.32 Dolf Friedericy herinnert zich nog het verhaal van zijn vader dat in Makassar zeer misprijzend werd gesproken over dit huwelijksfeest in de binnenlanden. Op dit punt houden de brieven van de Eerste Etappe op. Over de laatste tweeënhalf jaar van Friedericy's verblijf in Nederlands-Indië is onze informatie dus schaarser.33
    In de Adatrechtbundels die in 1928 en 1929 verschijnen, staan vier artikelen van de hand van Friedericy. De ‘Volksbesluiten betreffende het adatrecht in Gowa en Limboeng (1926)’ en ‘Uitspraken en andere documenten van sjarats in het rechtstreeks bestuurd gebied (inheemse rechtspraak 1922-19..)’ geven feitelijke regelingen, terwijl in ‘Bestuursnota over godsdienstige rechtspraak en berechting van familie- en erfrechtzaken in het gouvernement Selebes en onderhoorigheden (±1920)’ allereerst de rol van de godsdienstige rechtbanken (sjarats) in het heden en verleden wordt bekeken en daarna de straffen die stonden en staan op het overtreden van de huwelijksverboden.34 Het vierde artikel is de eerste belangrijke grote nota van Friedericy die gepubliceerd wordt in een Adatrechtbundel. De nota ‘De Gowa-Federatie’ werd in 1928 geschreven en verschijnt al een jaar later in Adatrechtbundel 31.35 Friedericy beschrijft de historische situatie, voor de komst van de Nederlanders, en de gevolgen van de veranderingen die het Europese bestuur daarin aanbracht. Tevens behandelt hij het belang van de gaoekang (rijkssieraad, een ketting en zwaard)

 

-30-

 

en het bijbehorende ceremonieel. Na de komst van de Nederlanders in 1906 blijven er nog alleen arme en ontluisterde vorstentelgen over. In 1910 is Gowa verdeeld in een aantal verschillende districten, die ieder een eigen Hoofd hebben, maar geen districtshoofd boven hen. Die volkshoofden hadden geen gezag buiten hun onderdistrict. De vorstentelgen weigerden elke samenwerking met het Nederlandse bestuur. Friedericy constateert veel foute beoordelingen: ‘in de Verenigde Staten wordt een heel volk toch ook niet beoordeeld naar enkele misdaden die in de grote steden plaatsvinden.’ Het Nederlandse bestuur had geen enkele kennis over de personen en de persoonlijke verhoudingen in het vorstenhuis. We lazen al eerder over de voorbereiding die Friedericy vanaf 1925 maakte om tot een inschakeling van vorstentelgen in het bestuur te komen. Tevens werden de onderdistricten als adatgemeenschappen aanvaard en vormen voorlopig de Gowa-Federatie, zodat de kern van het voormalige Gowasche Rijk weer bijeen is. In de toekomst moet Gowa, vindt Friedericy, weer een vorst aan het hoofd krijgen, met naast hem een adviserende raad. Al deze ideeën zijn een uitwerking van de ideeën die al in de ‘Nota behorende bij de Gids door het voormalige Gowasche Vorstenhuis’ stonden.
    In oktober 1928 wordt Friedericy overgeplaatst naar de onderafdeling Bone met als standplaats Watampone, waar hij ook als beginnend ambtenaar al een half jaar doorbracht.36 Een tijd lang moet hij dan ook nog de onderafdeling Zuid-Bone waarnemen. Deze tijd in Bone leverde hem inspiratie voor de latere verhalen ‘Bendeleider’ en ‘Vazal’ als ook voor ‘Bontorio’ op.37 Pas in 1929 zal Friedericy horen dat hij in juli 1930 met verlof naar Nederland mag. Ondertussen was op 4 mei 1929 de eerste zoon, Hans, geboren.

 

    De periode 1922-1930 is in meerdere opzichten de centrale periode in het leven van Friedericy. Niet alleen bracht hij op Celebes ruim acht jaar van zijn leven door, maar tot aan zijn

 

-31-

 

dood is hij er over blijven schrijven. De stof voor zijn vier boeken kwam allemaal uit de tijd dat hij bestuursambtenaar in Zuid-Celebes was. Hierboven hebben we die tijd zo goed mogelijk gereconstrueerd aan de hand van de Eerste Etappe, aangevuld met enkele fragmenten uit de Raadsman en herinneringen van anderen. Waarom juist Celebes hem zo boeide, is te verklaren vanuit verschillende factoren. Ten eerste de overweldigende indruk die mensen en natuur maakten op de jongeman die vers uit Nederland kwam. In de Eerste Etappe kunnen we talloze beschrijvingen vinden van de natuur die hij zag en de mensen die hij ontmoette. Een tweede factor is zijn fascinering door de levenswijze van de inheemse adel: de romantiek van het bijna middeleeuwse leven met hertejachten, hofintriges, krijgshaftigheid, de trouw en het hooghouden van de eer.38 De omgang met de inheemsen, niet alleen de hoge adel, ging hem gemakkelijk af. In zijn ‘In Memoriam’ uit 1962 zegt A. Alberts dat Friedericy hem eens heeft verteld dat hij er als bestuursambtenaar zo jong uitzag dat de inheemse bestuurscollega's met hem veel gemakkelijker spraken dan met de grotere, stijvere, oudere Hollanders.39 Ook in de ‘Raadsman’ wordt dit even aangehaald.40 Uit de brieven in de Eerste Etappe blijkt ook dat hij zich veel beter thuis voelde in de binnenlanden dan in het vol bestuurders zittende Makassar. Een laatste factor voor zijn sterke verbondenheid met Celebes was de mogelijkheid zijn idealen, die geheel binnen de ethische denkrichting vielen, uit te voeren. Als relatief jonge man kreeg hij toch al snel veel bevoegdheden en verantwoordelijkheid, maar daardoor ook de mogelijkheid om iets te helpen verwezenlijken. Met name de periode in Soenggoeminasa getuigt hiervan. Friedericy zag, ondanks zijn bewondering voor de adel, ook wel de misstanden en de uitbuiting waarvan het volk de dupe was. Ondanks het feit dat een aantal Nederlanders inMakassar hem een gebrek aan ernst verweten, nam hij zijn taak heel ernstig op. Alleen was zijn definitie van ernst iets anders dan ‘nooit lachen om je superieuren’.41 De opbouw van de Eerste Etappe toont dit al aan: naast serieuze stukken over zijn werk zit het vol met anecdotes en een groot aantal hiervan betreft superieuren.

 

-32-

 

In juli 1930 kon Friedericy, met zijn vrouw en kind, tevreden over zijn eerste Indische etappe op de boot naar Nederland stappen.

naar het vorige hoofdstuk  naar het begin van dit hoofdstuk  naar het volgende hoofdstuk



 

Laatste wijziging: 22.06.2015