Elsevier 6-2-1988 p. 81-82
DE STOFFERING VAN
EEN HISTORISCHE ROMAN
A. Alberts in het voetspoor van Jacob van Lennep
TON ANBEEK
Het zijn vooral oudere auteurs
als Hella Haasse en Theun de Vries die historische romans schrijven. Het genre
lijkt niet bijzonder populair bij jongere auteurs. De verklaring hiervoor is
niet moeilijk te vinden. Jonge schrijvers, die hun eigen problemen en hun wereld
willen uitbeelden, zullen dat niet bij voorkeur doen langs de omweg van het
verleden. Het componeren van een historische roman vergt studie, een soort intellectuele
taaiheid waar niet iedereen toe geneigd zal zijn. Want wat haalt de historische
romancier zich niet allemaal op de hals: hij moet er rekening mee houden dat
allerlei zaken die wij vanzelfsprekend vinden, een eeuw of langer terug ondenkbaar
waren. Leest een zeventiende-eeuwer bij kaarslicht of gebruikt hij een olielamp?
En als de held slechte ogen heeft: bestonden er toen al brillen? Spraken de
mensen elkaar aan met 'gij', en als dat zo is: klinkt zo'n dialoog dan nu niet
te veel als amateurtoneel? Moet de kleding van de hoofdpersonen uitvoerig beschreven
worden, of - zoals in een 'gewone' roman - alleen voor zover die typerend is
(maar wat is 'typerend' in een tijd die ons in alle opzichten als exotisch voorkomt?).Kortom:
wekenlang studeren in bibliotheken, het toneelmuseum enz. Er moet wel een goede
reden zijn om een verhaal uit het verleden op te diepen, anders begint men niet
aan zo'n omslachtige onderneming. Daarmee is de kernvraag gesteld: waarom schrijft
iemand een historische roman?
Het genre is ontstaan in de romantiek. Volgens de schoolboekjes
werd de romanticus gedreven door onvrede met het hier en nu, en 'dus' vluchtte
hij ook in het verleden. Dat is ongetwijfeld een
![]() |
Blijkbaar is de figuur van Cornelis
Musch
Alberts blijven intrigeren, want hij is de hoofdpersoon in diens nieuwe roman |
motief geweest om historische stof als onderwerp te kiezen.
Maar een ander heeft even oude rechten: het verleden dient niet als wijkplaats,
maar wordt ten voorbeeld gesteld. Zo'n functie had de zeventiende eeuw voor
iemand als Potgieter: die ondernemende tijd moest een model zijn voor de slaperige
negentiende-eeuwers met hun jan Salie-geest. De meest populaire romancière
uit de vorige eeuw, Bosboom-Toussaint, toonde een voorliefde voor de begintijd
van de Hervorming: de idealen die toen nog met zoveel vuur werden uitgedragen,
moesten het verstarde kerkelijk leven van haar tijd weer bezieling geven. Zo
wordt het verleden vaak gebruikt om iets te propageren. Andere historische romanschrijvers
schreven over de strijd tussen het prille christendom en de antieke godsdiensten.
Al naar gelang hun standpunt verheerlijkten zij ofwel het nieuwe geloof dat
met het bloed der martelaren werd uitgezaaid, ofwel de vitaliteit van de heidense
cultuur die door de hemelse gerichtheid van het christendom gefnuikt werd. Dit
'gebruiken' van het verleden vertoont overigens een opvallende parallel met
een ander genre dat zich in tegengestelde richting door de tijd beweegt: de
toekomstroman. Boeken als Brave new world en 1984 zijn geen waardevrije
fantasieën, maar dienden als waarschuwing: als het zo doorgaat, komen we
daar terecht.
Terug naar de historische roman en naar de negentiende eeuw. Naast
Bosboom-Toussaint is Jacob van Lennep natuurlijk onze populairste historische
romanschrijver. Ook bij hem speelde waarschijnlijk een bijbedoeling mee: zijn
voorkeur voor de achttiende eeuw is die vaneen regent voor de periode dat de
regenten regeerden. In 1850-1 publiceerde hij Elisabeth Musch, een boek
dat verder geen bijzondere vermelding zou verdienen, als het niet de belangstelling
van een hedendaagse schrijver had gewekt.
BEWERKING EN ROMAN In 1968 verscheen namelijk een bewerking
van Elisabeth Musch van de hand van A. Alberts. Hij moderniseerde de
spelling, wat verdedigbaar is, maar hanteerde ook driftig de schaar. Al te breedsprakige
milieuschilderingen en persoonsbeschrijvingen werden als 'overbodig' gecoupeerd,
'omdat het karakter van de figuren juist bijzonder duidelijk naar voren komt
in de dialogen, die ronduit voortreffelijk zijn. Ze geven aan het boek zijn
grote waarde, een waarde die beter tot zijn recht komt nu ze ontdaan zijn van
wijdlopige, de aandacht afleidende bijkomstigheden.' Deze verantwoording van
Alberts verraadt veel over zijn eigen werkwijze. Typerend voor zijn proza zijn
de spaarzame beschrijving en de tekenende dialoog. Niettemin zou Van Lennep
van zo'n face-lift gegruwd hebben, want voor hem en zijn tijdgenoten
moest de beschrijving juist de couleur locale geven waar ze bijzonder
aan hechtten.
Interessant is verder wat Alberts in het zelfde voorwoord over
de personages schrijft. Elisabeth Musch, de titelheldin, was de dochter van
Comelis Musch, 'Oranjegezind griffier van de Staten van Holland en een van de
grootste dieven en oplichters, die ooit in Nederland een hoog staatsambt hebben
bekleed.' Pikante bijzonderheid is dat deze schurk (zo is hij inderdaad de geschiedenis
in gegaan) getrouwd was met de dochter van Cats, vader Cats wiens bijbel van
braafheid in elk Hollands huisgezin naast de Staten-vertaling lag. Blijkbaar
is de figuur van Comelis Musch - die in het boek van Van Lennep niet voorkomt
- Alberts blijven intrigeren, want hij is de hoofdpersoon in zijn nieuwe roman,
Een venster op het Buitenhof*).
DE ROMAN Het levensverhaal van Musch
wordt gepresenteerd als terugblik van de dochter, Elisabeth, op het leven van
haar vader. De geschiedenis is in grote lijnen de volgende. Na het beëindigen
van de Tachtigjarige Oorlog ontstaat er voor de Oranjes een onduidelijke situatie.
Willem II is stadhouder, maar zijn gezag als legeraanvoerder wordt uitgehold
door het feit dat er geen oorlog meer valt te voeren. Comelis Musch, griffier
van de Staten-Generaal, is de grote motor achter de intriges die van de stadhouder
een 'echte' koning moeten maken. Daarvoor moet eerst het verzet van het machtige
Holland, met Amsterdam aan het hoofd, worden gebroken. En dus moet de stadhouder
bij verrassing die stad innemen. Dat plan valt letterlijk in het water. De tegenstander
triomfeert, de kop van de aartsvijand moet vallen. Maar voor het zover komt,
pleegt Comelis Musch zelfmoord.
Vraag is: wat bewoog Alberts om dit onderwerp te kiezen? Het gegeven
van een ambtenaar zonder scrupules was voor de schrijver van Inleiding tot
de kennis van de ambtenaar interessant, maar een roman moet het toch in
belangrijke mate van de boeiende kracht van de personages hebben. Nu zien we
Musch inderdaad voortdurend konkelen en intrigeren. Huygens (de dichter en staatsman)
typeert hem als 'de kampioen in omkoopbaarheid', en heeft nog een zekere sympathie
voor hem, omdat 'Musch typisch een duivel is, waarvan Onze lieve Heer zou zeggen:
Alles goed en wel, maar hij is tenminste anders dan die brave, zich naar alles
voegende vaderlandse burgers'. Nu is het merkwaardige dat deze typering door
de roman ten dele gelogenstraft wordt: een intrigant kan nu eenmaal niet gedijen
zonder andere samenspanners, en Een venster op het Buitenhof wordt bevolkt
door zulke klanten.
Musch is alleen de brutaalste. Hij typeert zichzelf als volgt:
'Ik zal u wat zeggen. Ik ben van niets een voorstander. Ik aanvaard niets. Ik
ontken alles. (...) Ik bedoel natuurlijk ontkenning van elke waarde.' Dat is
een van de spaarzame passages waarin we iets over zijn innerlijk te weten komen.
Verder lezen we dat hij een afkeer heeft van portretten, omdat hij zichzelf
niet wil ontmoeten.
Deze schaarse aanduidingen laten een zwakheid van de roman uitkomen.
Alberts is een meester in de beknoptheid; daarin ligt bij voorbeeld de kracht
van zijn verhalenbundel De eilanden. Maar een historische roman vereist
stoffering, wil de lezer de personages in het vreemde landschap herkennen. De
uitvoerige uitweidingen van Van Lennep en anderen hadden hun functie: ze zetten
de hoofdrolspelers in een decor, maakten de lezers vertrouwd met de karakters
en hun situatie. Door dat weg te laten ontstaat er een stramien zo kaal dat
er wel heel hoge eisen aan het invulvermogen van de lezers worden gesteld.
Met andere woorden: door de historische roman van zijn gebruikelijke
verpakking te ontdoen, heeft Alberts een tekst geleverd die de lezers dwingt
om zelf het achtergrondmateriaal te leveren. Misschien zullen die lezers dan
denken: die Musch is inderdaad een interessante figuur, een echte Machiavelli
in zeventiende-eeuws Den Haag. Maar Een venster op het Buitenhof draagt
niet bij tot verdieping van die interesse in het verleden. En dat is toch het
minste wat men van een historische roman mag verwachten.
*) A. Alberts, Een venster op het Buitenhof, G A van Oorschot, Amsterdam 1987. 26,50.
Laatste wijziging: 01.06.2015