Heeft u een vastomlijnde opdracht gekregen van de CPNB?
`Ja waarachtig! Ze kwamen met het thema Insulinde - dat betekende dus
de periode tot 1940, 1942 - en ik zag daar wel kans toe, maar ik dacht
bij mezelf: ze hadden beter mijn Inleiding tot de kennis van de
ambtenaar kunnen nemen, dan waren we in één keer klaar geweest.
De CPNB wilde echter iets over het oude Insulinde hebben. En toen werd
het moeilijk, want ik had er al het een en ander over geschreven. Het
enige wat ik nog niet goed verteld had, was de geschiedenis van het
land. Met anekdotes natuurlijk, het moet een beetje grappig blijven.
En dat heb ik gedaan; heel kort de geschiedenis van het koloniale
gezag, vanaf 1816, beschreven. Ik vind het zelf wel redelijk goed
geworden, zonder in de Tempo Doeloe-sfeer terecht te komen.'
In een folder voor de boekhandel geeft de CPNB als volgt toelichting
op Twee jaargetijden minder: `De tijd lijkt nu gekomen voor
een evenwichtige beoordeling van ons Indische verleden. Het moet nu zo
langzamerhand mogelijk zijn vast te stellen of Nederland daar iets
groots heeft verricht of zich met schande heeft beladen. Of iets
daartussen in. Dat gebeurt onder andere door - en dat is een voornaam
onderdeel van dit essay - antwoord te geven op de vraag of beoordeling
van dit koloniale verleden overgelaten kan worden aan de
geschiedschrijving.' Alberts: `Het is nog niet overgelaten aan de
geschiedschrijving, maar dat zal binnen niet al te lange tijd
gebeuren. Als er echt niemand meer is die de anekdotes kent, zeg over
tien, vijftien jaar, dan wordt het veld vrij voor de
geschiedschrijver. Die kan dan zonder gehinderd te worden door dat
geklets van mij en anderen precies gaan bekijken - en er is een hoop
materiaal hoor - hoe het nu in zijn werk is gegaan. Ik zal dat niet
meer meemaken; voor dat dat goed op streek komt, duurt het nog wel een
jaar of twintig.'
U benadert het thema heel literair, net zoals Jeroen Brouwers in
`Bezonken rood'. Alberts: `Brouwers schreef vanuit zijn Indische
verleden. Ik heb de boel toch bekeken vanuit een Nederlands standpunt,
als een soort getuige, ja. Had ik mijn jeugd in Indië doorgemaakt,
dan zou ik er waarschijnlijk anders over geschreven hebben.'
Twee jaar geleden zei Alberts in een interview dat hij niet meer van
plan was historische boeken te schrijven, behalve dan misschien een
boek over Indië, `maar daar is vast geen belangstelling voor'.
Alberts knikt: `Dat heb ik meteen gezegd over dit Boekenweekthema,
maar ik had het fout, er is wèl belangstelling. Wouter van Oorschot
en Gemma Nefkens waren geloof ik ook een beetje verbaasd, maar de CPNB
was volhardend.'
Naast Van Oorschot heeft Alberts nog tientallen andere uitgevers als
broodheer gehad. `Ik heb eigenlijk altijd geschreven in overleg met de
uitgever, bijna in opdracht. Niet officieel van je moet dit of dat
doen, maar "heb je nog wat" of zoiets.' De lijst van
publikaties is lang: biografieën, vertalingen en historische essays.
Alberts herinnert zich niet elke bijbehorende uitgeverij, maar wel
bijvoorbeeld E. Kruseman. `Dat was ook zo'n rotfirma. Die is trouwens
helemaal opgedoekt. De samenwerking was niet zo plezierig. Ik kreeg
een bepaalde som geld voor een boek, dat hadden we zo afgesproken,
maar bij een herdruk kreeg ik daar nooit eens een afrekening van te
zien. De samenwerking met uitgever H.J. Paris was wel goed; hij kwam
met leuke ideeën, en dan kon ik moeilijk zeggen
"dank-je-wel" en er mee naar Van Oorschot stappen.'
Op de lijst prijken verder onder andere Contact (een fotoboek met Cas
Oorthuys), Samsom, De Arbeiderspers (een bewerking van Van Lennep),
Querido, en De Boer Maritiem. `Ja, als ze met een opdracht kwamen en
ik dacht "dat kan ik wel" dan deed ik het.' Schreef u
het allemaal met plezier? `Nee, nee, om den brode. Ik kreeg
meestal een behoorlijk aanbod. Maar Van Oorschot blijft mijn
eigenlijke uitgeverij, en het enige wat ik belangrijk vind, is de
fictie. Eén uitzondering: in 1966 of daaromtrent maakte ik een boekje
ter opluistering van het honderdjarig bestaan van de Algemene
Nederlandse Typografenbond, de oudste vakbond in Nederland
[tegenwoordig FNV-Druk en Papier, PEN]. Dát was een aardig boekje. Ik
heb het niet meer, maar daar heb ik met plezier aan gewerkt. Er kwam
een man van de bond bij mij thuis met zúlke [brengt zijn handen ver
boven zijn hoofd] stapels materiaal; die zou ik moeten gebruiken voor
bronnenonderzoek. Toen heb ik gezegd: "Ik heb eigenlijk een ander
idee. Zouden we het niet zo kunnen doen dat we die bond er een beetje
buiten laten, met al die feiten en zo, en dat we een beschrijving
geven van de sociale ontwikkeling in honderd jaar?" Die man pakte
al dat papier op en smeet het zo in de prullenmand. Dat vond ik nou
eens aardig. Als hij had gezegd dat ik het allemaal moest bestuderen,
dan had ik het trouwens niet gedaan, daar had ik niet zo'n zin in.'
U schreef dus veel in opdracht, begaf zich verder weinig in
literaire kringen en haalde nooit écht hoge verkoopcijfers. Bent u
wellicht daarom nooit in de zogenaamde literaire canon ondergebracht?
`Ik weet het echt niet', antwoordt Alberts bijna verontschuldigend.
`Het enige waar ik me over verbaas, is dat de verkoop over de gehele
linie nooit zo overdonderend is geweest, terwijl de kritieken wel goed
waren - dat kan ik niet met elkaar rijmen. Ik heb de exemplaren nooit
geteld, maar, onder ons gezegd, mijn boeken verkopen enorm slecht.
Waarom dat is, weet ik echt niet. Ik heb wel eens gezegd dat we een
andere manier zouden moeten proberen, maar dat kan ik niet en daar heb
ik ook geen zin in.' Sommige schrijvers geven elke week een
lezing. `O. dat soort dingen. Nou, een enkele keer heb ik dat wel
gedaan, een forum of iets dergelijks.' Of, zoals uw vrouw eens
geopperd heeft, op de omslagen van de boeken uw voornaam voluit
zetten? `Ja, hoe weet u dat? Dat was inderdaad een goed idee,
maar daar kan je nu niet meer aan beginnen, natuurlijk.'
Zijn er afspraken gemaakt over optredens en interviews tijdens de
boekenweek? `Nee, nee, nee. Ik geloof dat ik, waar ik wel een
beetje tegenop zie, een uurtje naar het boekenbal moet. Maar zelfs als
ik zou zeggen "dat verdom ik", dan zou ook dat niet hoeven.
Ik ben ergens in de jaren vijftig voor het laatst naar het boekenbal
geweest, daarna hadden mijn vrouw en ik geen zin meer.'
Michaël Zeeman tipte in de Volkskrant Alberts als mogelijke
P.C. Hooft-prijswinnaar van dit jaar. Hoe staat het met de eeuwige
roem, ofte wel de literaire prijzen? `Daar ben ik niet erg in
gesorteerd. Twee heb ik er maar. On nee, drie; maar die derde, de
Marianne-Philipsenprijs, was een onderonsje. Jeanne van Schaik heeft
'm me toen gegeven, die maakte dat toen uit. Verder: de Constantijn
Huygensprijs, voor mijn hele oeuvre en de Prozaprijs van de Gemeente
Amsterdam voor het verhaal `Groen'. Nee, ik ben er niet geweldig mee
bedeeld. Och, ik moet zeggen, als er nog eens eentje komt, dan zou ik
dat best leuk vinden.'
Laatste wijziging: 31.05.2015