A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

'Het moet een beetje grappig blijven'

 

Interview met A. Alberts

 

Peter-Erik Neyssen Boekblad (1992) 6 (7 februari), p. 14-15

Het Boekenweekessay is dit jaar geschreven door A. Alberts. De inmiddels tachtigjarige auteur heeft ondanks de bijna altijd goede recensies het grote publiek nog niet weten te bereiken. Wellicht komt daar met `Twee jaargetijden minder' verandering in.

Op de vraag hoe hoog de oplage van Twee jaargetijden minder is, antwoordt A. Alberts bescheiden: `Ik heb er iets van gehoord, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik het niet helemaal begrepen heb, het wordt besteld door de boekhandel of zo. Van de drie of vier Boekenweekessay-schrijvers had K. Schippers dacht ik de hoogste oplage, met 32000 exemplaren, en ik geloof dat ik daar zelfs bovenuit kom.'
Van Twee jaargetijden minder worden ongeveer 53000 exemplaren gedrukt. Meer dan van elk ander boekenweekessay en dan elk ander boek van Alberts. Zo verscheen zijn eerste verhalenbundel, De eilanden (1952) in een oplage van 1500. Ook latere titels als De bomen, Namen noemen en De Franse slag hadden geen hoge verkoopcijfers. Eerst met De vergaderzaal (1974) raakte Alberts bekend bij een groter publiek. `Nu of nooit', moet Geert van Oorschot gedacht hebben, en hij herdrukte in 1975 de tot dan toe verschenen verhalen en romans, enkele met een nieuwe titel - Alberts stond in dat jaar met drie boeken tegelijkertijd in de top-tien.
Alberts was een late debutant. De eerste verhalenbundel verscheen toen hij 41 jaar oud was. Na zijn studie Indologie vertrok hij in de jaren dertig naar Frankrijk. Daarna zat hij acht jaar in Nederlands-Indië - als bestuursambtenaar, maar ook in de Japanse interneringskampen. Na de oorlog kwam hij terug in Nederland en werkte bij het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen en als directie-secretaris bij het Kina-bureau - een vakinstituut voor kinabast- en kinineproducenten. Tevens was hij politiek redacteur van het weekblad De Groene Amsterdammer. Om een pensioen op te bouwen werkte hij vervolgens tien jaar lang (tot 1975) als vertaler bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Na publikatie van het verhaal `Groen' in Libertinage, het tijdschrift van Geert van Oorschot, ging Alberts op verzoek van de uitgever meer verhalen schrijven.
Rond de verschijning van Alberts' Boekenweekessay Twee jaargetijden minder is niet alleen door de CPNB een hele publiciteitscampagne opgezet, ook uitgeverij Van Oorschot heeft informatiebrochures aangeboden, naast extra kortingen voor de boekhandel, advertenties, goedkope herdrukken, en Libretto voor een gewezen koningin - een keuze uit oud en nieuw werk. Tijd om de inmiddels tachtigjarige auteur op te zoeken in zijn woonplaats Blaricum

 

Het koloniale gezag

 

Heeft u een vastomlijnde opdracht gekregen van de CPNB?
`Ja waarachtig! Ze kwamen met het thema Insulinde - dat betekende dus de periode tot 1940, 1942 - en ik zag daar wel kans toe, maar ik dacht bij mezelf: ze hadden beter mijn Inleiding tot de kennis van de ambtenaar kunnen nemen, dan waren we in één keer klaar geweest. De CPNB wilde echter iets over het oude Insulinde hebben. En toen werd het moeilijk, want ik had er al het een en ander over geschreven. Het enige wat ik nog niet goed verteld had, was de geschiedenis van het land. Met anekdotes natuurlijk, het moet een beetje grappig blijven. En dat heb ik gedaan; heel kort de geschiedenis van het koloniale gezag, vanaf 1816, beschreven. Ik vind het zelf wel redelijk goed geworden, zonder in de Tempo Doeloe-sfeer terecht te komen.'
In een folder voor de boekhandel geeft de CPNB als volgt toelichting op Twee jaargetijden minder: `De tijd lijkt nu gekomen voor een evenwichtige beoordeling van ons Indische verleden. Het moet nu zo langzamerhand mogelijk zijn vast te stellen of Nederland daar iets groots heeft verricht of zich met schande heeft beladen. Of iets daartussen in. Dat gebeurt onder andere door - en dat is een voornaam onderdeel van dit essay - antwoord te geven op de vraag of beoordeling van dit koloniale verleden overgelaten kan worden aan de geschiedschrijving.' Alberts: `Het is nog niet overgelaten aan de geschiedschrijving, maar dat zal binnen niet al te lange tijd gebeuren. Als er echt niemand meer is die de anekdotes kent, zeg over tien, vijftien jaar, dan wordt het veld vrij voor de geschiedschrijver. Die kan dan zonder gehinderd te worden door dat geklets van mij en anderen precies gaan bekijken - en er is een hoop materiaal hoor - hoe het nu in zijn werk is gegaan. Ik zal dat niet meer meemaken; voor dat dat goed op streek komt, duurt het nog wel een jaar of twintig.'
U benadert het thema heel literair, net zoals Jeroen Brouwers in `Bezonken rood'. Alberts: `Brouwers schreef vanuit zijn Indische verleden. Ik heb de boel toch bekeken vanuit een Nederlands standpunt, als een soort getuige, ja. Had ik mijn jeugd in Indië doorgemaakt, dan zou ik er waarschijnlijk anders over geschreven hebben.'
Twee jaar geleden zei Alberts in een interview dat hij niet meer van plan was historische boeken te schrijven, behalve dan misschien een boek over Indië, `maar daar is vast geen belangstelling voor'. Alberts knikt: `Dat heb ik meteen gezegd over dit Boekenweekthema, maar ik had het fout, er is wèl belangstelling. Wouter van Oorschot en Gemma Nefkens waren geloof ik ook een beetje verbaasd, maar de CPNB was volhardend.'

 

Om den brode

 

Naast Van Oorschot heeft Alberts nog tientallen andere uitgevers als broodheer gehad. `Ik heb eigenlijk altijd geschreven in overleg met de uitgever, bijna in opdracht. Niet officieel van je moet dit of dat doen, maar "heb je nog wat" of zoiets.' De lijst van publikaties is lang: biografieën, vertalingen en historische essays. Alberts herinnert zich niet elke bijbehorende uitgeverij, maar wel bijvoorbeeld E. Kruseman. `Dat was ook zo'n rotfirma. Die is trouwens helemaal opgedoekt. De samenwerking was niet zo plezierig. Ik kreeg een bepaalde som geld voor een boek, dat hadden we zo afgesproken, maar bij een herdruk kreeg ik daar nooit eens een afrekening van te zien. De samenwerking met uitgever H.J. Paris was wel goed; hij kwam met leuke ideeën, en dan kon ik moeilijk zeggen "dank-je-wel" en er mee naar Van Oorschot stappen.'
Op de lijst prijken verder onder andere Contact (een fotoboek met Cas Oorthuys), Samsom, De Arbeiderspers (een bewerking van Van Lennep), Querido, en De Boer Maritiem. `Ja, als ze met een opdracht kwamen en ik dacht "dat kan ik wel" dan deed ik het.' Schreef u het allemaal met plezier? `Nee, nee, om den brode. Ik kreeg meestal een behoorlijk aanbod. Maar Van Oorschot blijft mijn eigenlijke uitgeverij, en het enige wat ik belangrijk vind, is de fictie. Eén uitzondering: in 1966 of daaromtrent maakte ik een boekje ter opluistering van het honderdjarig bestaan van de Algemene Nederlandse Typografenbond, de oudste vakbond in Nederland [tegenwoordig FNV-Druk en Papier, PEN]. Dát was een aardig boekje. Ik heb het niet meer, maar daar heb ik met plezier aan gewerkt. Er kwam een man van de bond bij mij thuis met zúlke [brengt zijn handen ver boven zijn hoofd] stapels materiaal; die zou ik moeten gebruiken voor bronnenonderzoek. Toen heb ik gezegd: "Ik heb eigenlijk een ander idee. Zouden we het niet zo kunnen doen dat we die bond er een beetje buiten laten, met al die feiten en zo, en dat we een beschrijving geven van de sociale ontwikkeling in honderd jaar?" Die man pakte al dat papier op en smeet het zo in de prullenmand. Dat vond ik nou eens aardig. Als hij had gezegd dat ik het allemaal moest bestuderen, dan had ik het trouwens niet gedaan, daar had ik niet zo'n zin in.'
U schreef dus veel in opdracht, begaf zich verder weinig in literaire kringen en haalde nooit écht hoge verkoopcijfers. Bent u wellicht daarom nooit in de zogenaamde literaire canon ondergebracht?
`Ik weet het echt niet', antwoordt Alberts bijna verontschuldigend. `Het enige waar ik me over verbaas, is dat de verkoop over de gehele linie nooit zo overdonderend is geweest, terwijl de kritieken wel goed waren - dat kan ik niet met elkaar rijmen. Ik heb de exemplaren nooit geteld, maar, onder ons gezegd, mijn boeken verkopen enorm slecht. Waarom dat is, weet ik echt niet. Ik heb wel eens gezegd dat we een andere manier zouden moeten proberen, maar dat kan ik niet en daar heb ik ook geen zin in.' Sommige schrijvers geven elke week een lezing. `O. dat soort dingen. Nou, een enkele keer heb ik dat wel gedaan, een forum of iets dergelijks.' Of, zoals uw vrouw eens geopperd heeft, op de omslagen van de boeken uw voornaam voluit zetten? `Ja, hoe weet u dat? Dat was inderdaad een goed idee, maar daar kan je nu niet meer aan beginnen, natuurlijk.'
Zijn er afspraken gemaakt over optredens en interviews tijdens de boekenweek? `Nee, nee, nee. Ik geloof dat ik, waar ik wel een beetje tegenop zie, een uurtje naar het boekenbal moet. Maar zelfs als ik zou zeggen "dat verdom ik", dan zou ook dat niet hoeven. Ik ben ergens in de jaren vijftig voor het laatst naar het boekenbal geweest, daarna hadden mijn vrouw en ik geen zin meer.'

 

Literaire prijzen

 

Michaël Zeeman tipte in de Volkskrant Alberts als mogelijke P.C. Hooft-prijswinnaar van dit jaar. Hoe staat het met de eeuwige roem, ofte wel de literaire prijzen? `Daar ben ik niet erg in gesorteerd. Twee heb ik er maar. On nee, drie; maar die derde, de Marianne-Philipsenprijs, was een onderonsje. Jeanne van Schaik heeft 'm me toen gegeven, die maakte dat toen uit. Verder: de Constantijn Huygensprijs, voor mijn hele oeuvre en de Prozaprijs van de Gemeente Amsterdam voor het verhaal `Groen'. Nee, ik ben er niet geweldig mee bedeeld. Och, ik moet zeggen, als er nog eens eentje komt, dan zou ik dat best leuk vinden.'

 

Laatste wijziging: 31.05.2015