Vrij Nederland 18 december 1982, p. 22-23
Enkele
figuren tussen schuivend zand
A. Alberts' kleine roman over het wachten
Het zand voor de kust van Aveiro door A. Alberts
Uitgever: Van Oorschot,
104 p., fl 17,50
Een van mijn bezwaren tegen Alberts' vorige roman, Maar geel en glanzend blijft het goud (1981), betrof de wijze waarop Alberts suggereerde dat zijn verhaal allerlei diepere betekenissen en (historische) verbanden had, terwijl mij het belang daarvan voor de interpretatie volstrekt ontging. De goudschat bleef voor mij onvindbaar (VN 30-1-82).
Suggestie in een literaire tekst is een intrigerend fenomeen:
het kan de lezer op een spoor zetten dat hem door de gestimuleerde inzet van
eigen fantasie en ervaringswereld in de verhaaltekst nog een ánder verhaal,
vaak van algemenere, symbolischer strekking, doet ontdekken. Suggestie heeft
dan te maken met de diepzinnigheid van literatuur. Voorwaarde voor het slagen
van dit procédé is natuurlijk dat de gesuggereerde 'diepte' explorabel
is en een enigszins coherent beeld oplevert.
Maar wacht u voor de suggestie als maskerade! In mijn malicieuze momenten verdenk
ik een auteur er soms wel eens van de rol te spelen van zo'n figuur die iets
terzijde van gesprekspartners grotendeels zwijgend toeluistert, de blik op oneindig
heeft en zo nu en dan iets monkelt als 'typisch Sartre' of 'Ah bon, c'est la
condition humaine'. Maar wanneer de anderen afwachtend zwijgen, hult het figuur
zich peinzend in grote rookwolken. Er zal ongetwijfeld een vorm van diepzinnigheid
bestaan die aan de taal voorbij is, - en sommige luisteraars zullen de zwijger
aanstaren terwijl zij ook allerlei diepzinnigs in zich voelen opwellen (veel
'Sartre' vooral) -, ik stroom in dat soort situaties immer vol met beelden van
keizers in nieuwe kleren. Irritant gevoel is dat.
Alberts' nieuwe (korte) roman, Het zand voor de kust van Aveiro, wekt
dat gevoel op. Niet omdat het slecht geschreven is: Alberts' mild-ironische
stijl is hier beter volgehouden dan in Maar geel en
glanzend blijft het goud. De avonturen die,de Portugese hoofdpersoon aan
het begin van de negentiende eeuw in Brazilië en Moçambique beleeft,
zijn zodanig gedoseerd en vaak met zulke treffende details verteld, dat er een
redelijk spannend verhaal inclusief verrassende afloop resulteert. Tot zover
zou ik niet al te grote problemen hebben, ware het niet dat de schematische
aanduiding en invulling van de personages (en vooral van het hoofdpersonage)
wel erg veel vragen omtrent de motieven, het hoe en waarom van bepaalde handelingen
openlaat. Sterker: wie een zo 'open' verhaal vertelt, suggereert dat
het om méér gaat dan een spannend verhaaltje. Niet in de laatste
plaats door aan het geheel een 'Proloog' te laten voorafgaan waarin de lezer
een 'spoor' tot duiding van de gebeurtenissen lijkt te worden aangeboden.
Tussenfiguur
In de 'Proloog' meldt Alberts hoe hij zich nog immer de slotscène
herinnert uit een opvoering in Parijs, eind jaren dertig, van Honoré
de Balzacs Le Faiseur: de gokker Mercadet heeft zich vijf bedrijven lang
zijn schuldeisers van het lijf weten te houden (en faillissement kunnen verhinderen)
door hen te laten wachten op zijn associé Godeau. Deze is negen jaar
tevoren met het geld van de firma vertrokken.in de richting van 'een al te ver
Oosten' op zoek naar fortuin. Aan het, eind van het stuk blijkt Godeau geland
in Le Havre en op het moment dat het doek voor de laatste maal zakt, loopt Mercadet
de coulissen in, uitroepend: 'Als de man, die ik hen jarenlang heb voorgespiegeld,
werkelijk bestaat, dan heb ik er recht op hem te ontmoeten!'
Aan het eind van de jaren vijftig zag Alberts in Amsterdam een opvoering van
Samuel Becketts Wachten op Godot. Hij vat het hoogtepunt van het modern-absurdistisch
theater samen met: 'Twee mannen wachten zonder hoop, zonder illusie, zonder
wat ook op Godot, die hem moet verlossen of niet verlossen en op wie ze in elk
geval moeten wachten. Als dan eindelijk de boodschapper komt zeggen, dat Godot
niet komt, blijven die twee wachten.' Alberts zegt dan sindsdien een verband
te vermoeden tussen de Godeau van De Balzac en de Godot
van Beckett (hoewel ik ooit gelezen heb dat Beckett de titel op veel absurder
wijze verkreeg - hij vroeg aan Parijzenaars langs de route van de Tour de France
op wie ze daar stonden te wachten: op Godot, de beroemde tourorganisator).
De kwestie van de dubieuze al of niet bestaande figuur voert Alberts op als
aanleiding tot zijn verhaal: 'ik wil ze zo langzamerhand wel kwijt, Godeau en
Godot. Ik heb daarom geprobeerd een soort tussenfiguur te ontwerpen. Een man,
die verdwijnt en die terugkomt naar degenen, die wel of niet op hem wachten'.
Een uitermate suggestieve kronkelredenering. Ontwerp en uitvoering van Alberts'
'tussenfiguur' krijgen door zijn opmerkingen een betekenislaag mee die absoluut
niet wordt waargemaakt. Peinzend in rookwolken. Grote stilte over alle mogelijke
duidingen tussen De Balzacs avonturierschap en Becketts absurditeit.
De feiten.
De Portugees Mateus Vicente, die samen met zijn broer een kwijnende bankiersfirma
drijft in de verzande havenstad Aveiro, vertrekt in 1797 naar Brazilië.
Is hij een romantisch avonturier die F.C. Terborghs woorden in zijn vaandel
heeft: 'op het vertrek komt het aan, op de steeds hernieuwde poging, het opbreken,
het zich niet gewonnen geven'? Welneen, de bankiersfirma heeft onder garantstelling
van een grote waarborgsom aan de kroon de concessie gekregen voor diamantexport
uit Brazilië. Maar Mateus is nog geen dag onderweg of hem blijkt dat zijn
expeditie hopeloos is: Frankrijk heeft vrede met Portugal geweigerd, de Engelsen
reguleren de vaarroute tussen Europa en Zuid-Amerika en beheersen daardoor ook
de diamantprijzen. Terugkeer naar de thuishaven zal het faillissement van het
bankiershuis betekenen (de waarborgsom aan de kroon moet dan betaald worden).
Dat is in geen geval in het belang van de gebroeders Vicente en Mateus besluit
dóór te varen, te 'verdwijnen' in Brazilië. Niet ver uit
de kust van Brazilië duiken kapers op; Vicente ziet zijn einde naderen
maar 'bij toeval' verschijnen twee Portugese oorlogsschepen en weet ook zijn
eigen schip nog aardig van zich af te schieten. Eenmaal in Brazilië bouwt
Mateus zich een rustig bestaan op, in de schaduw van de platanen en in de wetenschap
dat hij geen belang heeft bij berichten van het thuisfront. En andersom zeker
niet - zolang hij onderweg is naar fortuin kan zijn broer de schuldeisers op
afstand houden. Maar de tijden veranderen. De Europese oorlogvoerende mogendheden
(Engeland, Frankrijk, Portugal) sluiten vrede. Voor Mateus een 'zeer verstorende
vrede': er kan nu een brief verwacht worden van de broer in Aveiro. De Portugese
agent in Santos doet een voorstel. In Moçambique kan Mateus een fortuin
verwerven door gebruik te maken van het zogenaamde prazo-systeem: in erfpacht
uitgegeven stukken grond op een bijzondere voorwaarde - de oudste dochter van
de pachter, de erfgename, dient te huwen met een volbloed Portugees.
Genadeschot
Mateus' ervaringen in Afrika vormen het spannendste deel van
het boek. Zijn verkozen huwelijkspartner, diep in het Afrikaanse oerwoud, is
een reeds getrouwde 'femme fatale' die bepaald niet gecharmeerd is van Mateus'
voorstel. Zij eist letterlijk de hand die hij haar had willen aanbieden. Hij
weet aan die eis te ontsnappen, 'bij toeval', door de hulp van een trouwe negergids
die hem in een onbewaakt ogenblik twee pistolen in zijn zak steekt. Twee kogels:
één voor de belager met het opgeheven kapmes, één
voor de neger die tijdens hun vlucht getroffen wordt: 'Hij zag hem liggen
rollen over de grond met een werpspies onder in zijn rug. Toen hij
bij hem kwam, gaf de neger één schreeuw van pijn, wentelde zich
op zijn zij en wees op zijn buik, waar bloed en darmen uitkwamen. Hij rolde
weer terug. Hij beet in het zand om zijn geschreeuw te smoren, maar de passagier
had zijn ogen gezien, zijn glanzende smekende ogen. En terwijl hij met zijn
ene hand door het zwarte kroeshaar streek, schoot hij met de andere de laatste
kogel diep in de zwarte nek. De neger draaide zijn gezicht nog eenmaal om. De
ogen vielen dicht en de opgetrokken lippen vielen terug over de tanden.'
Een treffende beschrijving van een genadeschot; een van de beste passages uit
het verhaal, omdat Mateus hier eindelijk 'iets menselijks' krijgt. Hij vlucht
alleen verder, bereikt de kust en wordt 'bij toeval' opgepikt door een vertrekkend
schip dat, hoe is het mogelijk, op weg is naar Aveiro. Tijdens zijn thuisreis
brengt Mateus de nachten lachend door, terwijl langs zijn kajuitraam een spookschip
afmeert met schreeuwende mannen en één helse vrouw, die probeert
Mateus' schip uit het water te tillen en op de kust te smijten. Eenzelfde natuurverschijnsel als in 1755 (de ramp van Lissabon) heeft er inmiddels voor gezorgd
dat het zand voor de kust van Aveiro verplaatst is. Mateus komt thuis, zoals
eens zijn voorvader, de haven binnengeloodst via een
kanaal door de duinen. De achterflap van het boek geeft het laatste commentaar:
'hoewel het niet vermeld staat, mogen we aannemen, dat hem nog enig geluk, of
tenminste enige rust wacht'. Einde van de reis. Een beetje spookachtig, een
beetje schimmig. Betekenen de feiten nu méér dan de feiten? Waar
staat die 'tussenfiguur' nu voor? Het aspect van het wachten is ondergeschikt
- niet de wachtenden maar de reizende avonturier is hoofdpersoon. Natuurlijk
liggen er heel wat jaren tussen vertrek en terugkeer, maar in de negentiende
eeuw verstreek de tijd nu eenmaal langzamer; het wachten van Mateus, op berichten
of schepen, wordt niet gethematiseerd, het wachten van de achterblijvenden evenmin.
Symboliseert het verhaal dan de absurditeit van het bestaan? Mateus handelt
steeds uit rationele overwegingen; wat hij meemaakt heeft niets absurds, tenzij
het toeval waardoor hij diverse malen aan de dood ontsnapt als zodanig wordt
opgevat. Maar dat lijkt mij nu weer absurd. Spreekt de roman dan misschien
over 'de zinloosheid van elk menselijk bedrijf' zoals ik een van de gesprekspartners
hoorde opmerken? Een diepzinnige uitspraak, jammer alleen dat geen van de
personages ook maar een moment in die geest denkt of handelt. En ik zie ook
geen aanleiding hun denken of handelen in die geest op te vatten. Al dat existentialistisch
gemompel komt me bij dit avontuurlijk verhaal bovendien nogal anachronistisch
voor, maar Alberts heeft het over zich zelf afgeroepen door zijn suggestieve
ontboezeming over Godeau en Godot in de 'Proloog'. Ik denk dat deze korte roman
over 'niets méér gaat dan over enkele figuren tussen dat schuivende
zand voor de kust van Aveiro. Eén van die figuren zocht fortuin maar
beet, op een andere manier dan de neger, in het zand. Zo gaat dat vaker. De
suggesties in de 'Proloog' lijken me dan ook op heel andere wijze met dit verhaal
verbonden: Wachten op een betere 'Alberts'.
Laatste wijziging: 01.06.2015