de Volkskrant 13-01-1984
Kees Fens
Er is geen persoonlijker eigenschap dan het geheugen. Maar we moeten het bijna een leven lang verkeerd gebruiken: voor het opslaan van ontelbare onpersoonlijke zaken en dat zó dat ze op het juiste ogenblik te voorschijn gehaald kunnen worden, ongeschonden en niet vervormd. Het geheugen neemt voor die forcering wraak: een heleboel nutteloze kennis weigert het te laten verdwijnen en wat belangrijk geacht wordt, maakt het onvindbaar.
Wie een goed geheugen heeft, wordt geprezen. Maar hij kan zichzelf vergeten zijn. De gaten en de lacunes verraden de persoonlijkheid en diens aard: wat zijn geheugen zich niet eigen kan maken, heeft het afgestoten. Wat daarbinnen in het geheugen ontstaat, vormt zich naar zijn persoon en wereldbeeld. We noemen het herinnering; het is een verhaal: het verleden volgens het geheugen van. Ons geheugen is op zijn best als we ouder worden: wat onthouden moest worden, kan vergeten worden: het geheugen krijgt de vrijheid zichzelf te zijn.
Wat een schitterend geheugen heeft A. Alberts. In 1930 gaat hij in Utrecht Indologie studeren; in 1936 doet hij doctoraal, drie jaar later, vier dagen vóór zijn vertrek naar Indonesië, promoveert hij op Baud en Thorbecke 1847-1851. Negen jaar wetenschapsbeoefening en studentenleven in Utrecht.
In 111 bladzijden staat het allemaal bijeen, in De Utrechtse herinneringen van A. Alberts, zoals het kleine boekje beet. En daarvan gebruikt de auteur er zestien voor een uiteenzetting over oorsprong, aard en organisatie van de studierichting Indologie. Wat overblijft vormt een heel kleine roman van A. Alberts, spelend in een stad die met de provinciehoofdstad Utrecht de naam gemeen heeft (en vele namen van straten en stegen en natuur1ijk een dom) maar verder een schepping uit het geheugen van Alberts is: een stad met veel gaten; elke straat of plein is een eiland en zo'n straat is soms maar één huis.
In de huizen wonen professoren of studenten. De eersten zijn de hele dag op hun eentje bezig en niemand weet waarmee; de tweeden doen zo goed als niets, tenzij spreken over de professoren over wie ze bijna niets weten. Er is een onzichtbare organisatie, universiteit geheten; van daaruit wordt gesuggereerd, dat de twee iets met elkaar te maken hebben. Een enkele keer 1ijkt dat ook zo: de hoogleraar geeft een college, maar niemand weet waarover het gaat en soms is er ook bijna niemand bij aanwezig. Een andere keer treffen de hoogleraar en de student elkaar bij een examen. Er wordt iets gevraagd waarop de student geen antwoord weet; de hoogleraar acht dat eigenlijk vanzelfsprekend, misschien kent hij zelf het antwoord niet. De student heeft zijn zeer eigen geheugen en daaruit put hij dan maar. Als zijn verhaal uit is, krijgt hij een briefje: hij is geslaagd.
De professor zit altijd alleen; de studenten zitten veelal bij elkaar, maar tot een gesprek komen zij nauwelijks, en dat maakt het leven juist zo rijk. De belangrijkste bezigheid (op één na) van A. Alberts in al die jaren is, souffleur te zijn bij het studententoneel. Wie zich die werkzaamheid in die omvang herinnert, geeft een prachtig doorzicht in zijn geheugen en daarmee een karakteristiek van zijn persoon: bij zijn hoofdbezigheid was hij onzichtbaar en maar voor enkelen hoorbaar. Wat zou ik graag in die jaren in Utrecht gestudeerd hebben en tweede souffleur zijn geweest, want leven in een verhaal van Alberts heeft mij altijd leer aangetrokken.
Alberts' belangrijkste bezigheid was het schrijven van een proefschrift bij professor F.C. Gerretson. Hij is de hoofdfiguur van het verhaal en een der aardigste personages door zichzelf en door A. Alberts bedacht. Hij houdt zich bijna nooit aan een afspraak; de enkele keer dat hij het doet, weet hij niet wat de afspraak inhoudt; hij voert geen gesprekken, maar monologen; de student werd niet geacht daarnaar te luisteren, hij hoorde het zelf niet. En dat niet doordat hij doof was, al was hij dat ook. Hij vroeg een student al een tijd vóór diens doctoraal bij hem te promoveren; het “ja” van de student was een garantie voor het halen van dat doctoraal. Het proefschrift moest gaan over een gouverneur-generaal. Promovendus en professor kozen die persoon samen; een enkele keer kwam er iemand te voorschijn over wie er al een dik hoek was, dat wist de professor dan toevallig niet, maar zulke kleinigheden zijn niet onaangenaam: er werd gewoon een andere gekozen.
De student moest nu archiefonderzoek gaan doen. Gerretson had voorlopig geen omkijken naar hem. Hij moest natuurlijk wel de hoogleraar op de hoogte houden van de stand van zijn onderzoek en dat was moeilijk: Gerretson wist zich in zijn eigen huis onbereikbaar te maken - de bel hoorde hij niet - en als het tot een ontmoeting kwam, zij het in Alberts' geval ir. Den Haag. wist hij niet waarvoor de student gekomen was.
Tenslotte had hij de hebbelijkheid in de proefschriften zelf hele stukken te schrijven en dan bij de promotie de promovendus aan te vallen op een door hem zelf geschreven passage. 0 ja, hij beantwoordde zelden brieven. Een student die hem vele malen had geschreven, besloot uit zijn woonplaats Den Haag naar Utrecht te gaan; op het station Utrecht stapte Gerretson net in de trein naar Den Haag en hij riep de student opgewekt toe: ik heb uw brief ontvangen maar nog niet gelezen. Op die manier word je onvergetelijk en bemind.
Utrecht, de universiteit, Gerretson en Alberts zelf - alles komt uit Alberts' geheugen, dat zich feilloos gevormd heeft naar zijn persoon: iemand die de wonderlijkste zaken als vanzelfsprekend ervaart en, in vrolijke wanhoop, zelf maar relaties legt tussen personen en dingen. Een verhalenschrijver die Gerretson onvergetelijk heeft gemaakt in zijn ongrijpbaarheid.
In het verhaal van zijn studententijd staan enkele van de geestigste stukken die ik in tijden gelezen heb. Ik hoop dat Alberts' geheugen nog slechter en dus beter wordt, want eigener. Dan kan hij wellicht het vervolgverhaal schrijven over Gerretson, de professor die een universiteit op zichzelf vormde in dat fantastische stadje Utrecht zoals dat vorm heeft gekregen in het geheugen van de enige echte inwoner ervan: A. Alberts. (G. A. van Oorschot, Amsterdam, prijs ƒ19,90).
Laatste wijziging: 01.06.2015