De Gelderlander, 15 mei 1958
H. J. Friedericy, op het ogenblik ambassaderaad voor Pers- en Culturele zaken te Bonn, van geboorte een Groninger, promoveerde in 1933 te Leiden op een proefschrift over De Standen bij de Boeginezen en de Makassaren. Hij had toen reeds als bestuursambtenaar in het voormalige Nederlands-Indië de Boeginezen en Makassaren leren kennen. Hij verstaat het om zich in de gedachten en de gevoelswereld van de feodale adel in Nederlands-Indië te verplaatsen als wellicht geen enkel Nederlands schrijver. In zijn bundel vertellingen Vorsten, vissers en boeren, die we hier nog niet zo lang geleden bespraken, blijkt dat herhaaldelijk.
Hij vertelt die verhalen meestal vanuit de personen zelf, niet vanuit de toeschouwende Nederlander, zoals zo vaak door andere schrijvers en schrijfsters over het oude Nederlands-Indië werd gedaan.
Hij doet dat ook in De Laatste Generaal, een werk dat reeds eerder geschreven werd dan de verhalenbundel en dat de levensgeschiedenis bevat van vorst of Aroe Bontorihoe, die door de Nederlanders Bontorio werd genoemd en die voor het laatst het Bonese leger tegen de Nederlanders aanvoerde en zelfs een kortstondige overwinning wist te bewerken.
In de juiste verhouding
Friedericy vertelt zijn levensgeschiedenis precies naar de verhoudingen zoals Aroe Bontorihoe die zelf moet gezien hebben. Hij vertelt eerst over diens moeder, die verschrikkelijk humeurig zijn kon, over zijn vader die zo gezien was aan het Bonese hof, over zijn broer Tappa, die aan dat hof verbleef en door een liefdesavontuur vroegtijdig zijn einde vond.
Er wordt door Friedericy zorgvuldig vermeden iets toe te voegen aan het beeld, dat het zou vereuropeaniseren. De Aroe Bontorihoe, die als knaap Mappa heette, blijft volkomen een man van zijn land en zijn volk en een man van zijn bepaalde stand. Hij is goedlachs, hij is een beetje bijgelovig, niet eens veel, en hij is bepaald geen gelovig mohammedaan. Hij moet niets hebben van de vrouwen aan het Bonese hof, hij is geen opiumschuiver, noch een drinker. Hij is in verschillende opzichten een goed man, goedhartig zelfs en eerlijk, maar hij is verzot op dobbelen en op wedden hij heeft dus veel geld nodig. Hij zuigt zijn volk daarom grondiger uit dan zijn moeder, die veel meer gevreesd werd en die dat volk meer tiranniseerde.
Friedericy geeft hem dus juist als hij is weer, met zijn hoedanigheden en zijn gebreken. Aroe Bontorihoe blijft de oude, zieke koning van Bone trouw in de moeilijkste omstandigheden, en hij gebruikt al zijn sluwheid om deze te beschermen, eerst tegen diens broer, Aroe Bakka, die zelf koning wil worden en later tegen de Nederlanders.
Nadat Aroe Bontorihoe de Nederlanders belet heeft te landen, zijn deze begonnen met hun kanonnen te richten op de hoofdplaats. De koning van Bone, Aroempone, vlucht. De Nederlanders zetten een losprijs op de koning en ook een losprijs op Aroe Bontorihoe, die ze Bontorio noemen.
De verrader
“Verrajers zijn er overal, dus ook bij de Bokkenezen”, zegt de sergeant van de wacht aan de officier van piket. “Buiten staat er een”.
Er staat daar inderdaad een man, die de Nederlanders belooft hen bij Bontorio te brengen. Het is hem echter niet om een losprijs te doen. Bontorio is sinds jaren zijn grootste vijand. Bij heet Daëng Malewa.
Weken lang voert hij de Nederlanders van de ene plaats naar de andere. Iedereen in de troep ging op het laatst kameraadschappelijk met hem om, want hij had al geleerd wat Nederlands te spreken en hij was altijd opgewekt en buitengewoon goedlachs. Na een week kreeg hij reeds als iedere fuselier, dagelijks zijn glas jenever “tegen de demem”. Hij liet zich de borrel uitstekend smaken en nam bij het “innemen” al de allures aan van de “Jan”: hij spoelde er voor het inslikken de mondholte mee en als het moest kon hij een “dikkop” in een hap doen verdwijnen “zonder te hoesten”.
Maar zodra er een extra borrel wordt verschaft, omdat de kapitein vernomen heeft, dat de koning van Bone is gevangen genomen, verdwijnt Daëng Malewa, om niet weer te keren.
“Ik ben Aroe Bontorihoe”
Hij is immers niemand anders dan Bontorio zelf en nu zijn koning gevangen werd, gaat hij naar de Toewan Petoro te Sindjai bij Balanipa.
“Ik ben Aroe Bontorihoe”, zegt hij, “en ik kom mij in uw handen stellen”.
Zijn levensgeschiedenis, die met deze woorden eindigt, is een bijzonder boek geworden, juist door de volkomen afwezigheid van iedere vooropgezette bedoeling en iedere sentimentaliteit. Het verscheen in de Salamander-serie van Querido's Uitgeversmaatschappij te Amsterdam en we bevelen het volwassen lezers, die van een ongewoon en ongewoon goed verteld verhaal houden van harte aan.
Jos Panhuijsen
Laatste wijziging: 08.06.2015