Over Alberts
24 mei 1995 Tempo doeloe 2 juni 1962 Vaarwel Nieuw-Guinea 4 aug. 1962 De zilveren kogel van James Graham Claverhouse 28 dec. 1963 Compromis, afkoeling, plundering 9 apr. 1966 Van de prins geen kwaad willen weten 7 mei 1966 Hoe komt de koning aan de kost 20 aug. 1966 "Nu is Mortimer Heer van deze stad" 24 dec. 1966 Bevrijding onder de zon 2 mei 1970 Het mooiste verhaal 12 dec. 1970 Bert Alberts zestig jaar 21 aug. 1971 Een morgen, een middag en weer een morgen 31 dec. 1976 |
De Groene Amsterdammer 9 april 1966
Compromis, afkoeling, plundering
Het Verbond der Edelen, vier eeuwen geleden in actie
A. ALBERTS
In het jaar 1566 verschilden, alles bijeengenomen, de
Nederlanden niet eens zo vreselijk veel met wat zij tegenwoordig
zijn. Er was een Noorden en er was een Zuiden. Er was Oranje en
er was een democratie. Er was de strijdvraag van: wie is
vooruitstrevend en wie reactionair. Er was een Europese
beweging, die zich uitte in de vorm van Liga's of Verbonden
zoals het Verbond der Edelen, waarover we hieronder nog komen te
spreken.
De aanloop
Dat verzet ging vooral uit van degenen, die zich het meest geëxponeerd achten, in dit geval de leden van de adel, die geen regeringsfuncties bekleedden en die vaak door gebrek aan een goedbetaald emplooi in niet al te florissante financiële omstandigheden verkeerden. Een aantal van hen stond in een zekere dienstverhouding tot de hoogsten en rijksten in den lande als bijvoorbeeld de prins van Oranje en de graven van Egmond en Hoogstraaten. Het waren lieden, die vaak enigszins verbitterd waren, omdat ze in de positie moesten leven van mijn hond heeft een hond, maar dan in omgekeerde zin. Die verbittering dreef hen eensdeels in oppositie tegen het Brusselse bewind, of eigenlijk de centrale regering, die ze de schuld gaven van de bekommerde financiële omstandigheden en anderdeels in de richting van de nieuwe religie, waarbij ze misschien wel een soort evangelische troost in de armoede zochten. Een typisch voorbeeld van deze kaste was Nicolaas de Hames, een man, die, overstelpt met grote schulden, geen heil meer zag in praten met de regering, maar meer voelde voor het een of andere gewapend optreden, bijvoorbeeld een aanslag op Antwerpen. "Onze ergste kwaal", zo schrijft hij in februari 1566 nagenoeg over Lodewijk van Nassau, "is het bederf van het geloof, van de justitie, van de munt, eindeloze schulden, verval en zelfs uitroeiing van de adel en ambten en prebenden slechts in handen van onwaardigen. Ga dat alles nu eens genezen met woorden."
Maar woorden zouden het niettemin worden. In december 1565 was onder leiding van Jan van Marnix, heer van Toulouse en De Hames het Verbond der Edelen opgericht met als voornaamste doeleinden afschaffing van de Inquisitie en verzachting van de plakkaten. Over de middelen, die men daartoe zou gebruiken, was men het bepaald niet eens. Dat kon ook moeilijk anders, want de leden van het Verbond vormden allerminst een homogeen gezelschap.
Daar waren in de eerste plaats de oprichters zelf en de leden van het eerste uur. Calvinisten, die de Lutheranen haatten als de pest en vice versa. En al gauw diende zich een vrij groot aantal katholieke leden aan, die al evenmin erg gesticht waren over de Brusselse regering en de financieel-economische toestand van het land en die van henzelf in het bijzonder. En de situatie werd nog wat gecompliceerder, toen de hoge adel zich met het geval ging bemoeien en Lodewijk van. Nassau en de graven van Brederode, van Culemborch en van de Beeg ('s Heerenberg) de Verbondsakte kwamen ondertekenen. Het feit, dat die akte het Compromis werd genoemd, geeft - al werd deze term dan niet geheel en al in zijn moderne betekenis gebruikt - tamelijk goed aan in welke richting het zou gaan: woorden, zoals De Hames al had gevreesd.
Het smeekschrift
Die woorden zouden in de vorm van een vertoog, een bede, een smeekschrift tot de landvoogdes in Brussel worden gericht. Het stuk werd door Jan van Marnix ontworpen en door Lodewijk van Nassau omgewerkt. Het is daardoor blijkbaar minder godsdienstig wijdlopig geworden, maar het zal ook wel wat scherpe kanten hebben verloren. De inhoud kwam ongeveer op het volgende neer:
De ondertekenaars, uiteraard trouwe onderdanen van de
landsheer, vreesden dat de strikte handhaving van de inquisitie
en de uitvoering van de godsdienstwetten onrust en zelfs opstand
ten gevolge zou hebben. Onrust, omdat - en dat benaderde de
werkelijke toestand tamelijk goed - ten laatste niemand zich
meer veilig zou voelen, ook de katholieken niet. Opstand omdat -
maar dit werd niet met zoveel woorden uitgesproken - de
Calvinisten zich niet langer van hun gewetensvrijheid beroofd
wilden zien. Zowel onrust als - en vooral - opstand was niet in
het belang van de koning, maar evenmin in dat van de hogeren en
hoogstens in den lande, omdat ook hun goederen dan gevaar zouden
lopen.
Afwachten
Er volgde dus wat wij tegenwoordig een periode van afkoelen
noemen. De opluchting en tevredenheid schijnen vrij algemeen te
zijn geweest. Een niet gering aantal mensen schijnt uit het
gebeurde een on juiste conclusie te hebben getrokken, dat de
invoering van de godsdienstvrijheid in de Nederlanden een
bekeken zaak was. Anderen begrepen weliswaar, dat het zover nog
niet was, maar vonden soelaas in de aangekondigde tijdelijke
verlichting, die tenminste enige maanden moest duren en waarvan
men hoopte, dat ze door de in het land teruggekeerde rust voor
de koning aanleiding zou zijn de matiging te bestendigen.
Slechts enkelen, onder wie de prins van Oranje, begrepen dat
noch het een, noch het ander zou gebeuren. Geen rust. Daar
zouden de Calvinisten wel voor zorgen. De vluchtelingen
stroomden terug en de prediking begon op grote schaal, zodat
niet alleen de Brusselse regering, maar alle katholieken en
Lutheranen er schande van spraken. Toen bovendien nog geen maand
na het smeekschrift de inhoud van de moderatie bekend werd,
bleek zij voor de Calvinisten, die op een praktisch volledige
gelijkstelling rekenden, een enorme teleurstelling, terwijl de
anderen, min of meer ontzet door de vastberadenheid der
hageprekers en hun toehoorders, zich om zo te zeggen dichter
rond de troon schaarden.
De opstand
De landvoogdes schijnt ditmaal geweldig nijdig te zijn
geworden en dat was niet onbegrijpelijk. In de eerste plaats
voelde ze zich bedreigd door de armslag, die de Calvinisten
zichzelf verschaften. In de tweede plaats voelde ze zich
gesterkt door de katholieke verbondsleden, die duidelijk haar
richting uit kwamen. En ten derde zag ze in de wens Oranje en de
twee anderen aan het hoofd van de beweging te stellen een poging
tot ondermijning van haar positie. Er werd nog een paar dagen
heen en weer geconfereerd in afwachting van het koninklijk
antwoord, dat nu ieder ogenblik werd verwacht, maar toen het
kwam was het al niet meer nodig. De beeldenstorm was
losgebarsten.
|
Laatste wijziging: 09.06.2015