A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 


Alberts over De Groene Amsterdammer

 

Over Alberts
24 mei 1995
  Hollands Diep 2 (1976) 27 (31 december)

Een morgen, een middag
en weer een morgen


A. ALBERTS

 

DE EERSTE MORGEN
Men zal waarschijnlijk wel willen erkennen, dat de honderdjarige Groene Amsterdammer uit hoofde van een paar hieronder ter sprake komende redenen, een bijzondere plaats inneemt onder de Nederlandse opinieweekbladen. Maar ook dient te worden erkend dat de houding van het blad na verloop van zo'n jaar of dertig een tikje gevestigd, een tikje conformistisch en misschien wel een tikje blasé was geworden. Het radicalisme werd zelfs goeddeels overgelaten aan een groep dissidenten, die de redactie verlieten en als volgelingen en medestanders van H.L.P. Wiessing de Mosgroene stichtten.
De eigenlijke Groene bleef intussen voortbestaan, al die tijd, als een bedaard vooruitstrevend blad, tenminste op politiek gebied. In sommige delen van de culturele sector, de beeldende kunst bijvoorbeeld, was de Groene bij vlagen bijna profetisch. Maar waarom is hier zojuist het woord radicalisme gevallen?
Omdat de Groene en radicalisme vrijwel synoniem zijn? Nee.
Omdat ondanks deze pertinente ontkenning die indruk toch wel eens is gewekt en omdat die indruk door een niet gering aantal lieden voor juist werd gehouden? Dat zou wel eens waar kunnen zijn.
En het lijkt alsof dat radicaliserende gedrag in het brein van sommigen zelfs een verdenking deed ontstaan, die vooral werd geschapen en bevestigd tussen de jaren 1950 en 1960. We zullen zien hoe een dergelijk fenomeen in de wereld kwam.
Maar voor het maken van indrukken is een niet al te harde materie nodig, een voedingsbodem zo men wil en zelfs als we van verdenkingen spreken, dan nog gedijen die niet op een rots. Bij de Groene zouden we moeten zoeken naar een bodem van zeer goede kwaliteit en van een gematigde consistentie. Die bodem is ongetwijfeld de Vrijzinnig Democratische Bond geweest.
De bond is in het begin van deze eeuw opgericht door zogeheten linkse liberalen, die uit hun eigen politieke groepering traden. Een heel gewoon verschijnsel en niet alleen in Nederland. Bovendien maakte hij een figuur, dat ook in omringende landen kon worden opgemerkt: de Bond bestond uit redelijk deftige heren, die als voornaamste eis het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen stelden. En dat was iets, dat de bijna even redelijk deftige redactie van de toen nagenoeg vijfentwintig jaar oude Amsterdammer ten zeerste aansprak.
De redacteuren van toen en later kwamen, tot 1940, uit die kringen, die om zo te zeggen partieel radicaal waren. Om een voorbeeld te noemen: nadat het door de Bond verlangde algemeen kiesrecht een feit was geworden, werd hij een principieel en wezenlijk voorstander van eenzijdige ontwapening. En let wel, hij stond daar als politieke partij achter. Het was niet zo, dat hij zijn leden toestond deze zaak te verdedigen. De Bond was zelf radicaal, volgens sommigen tot in het onwezenlijke, maar hij stond wel voor zijn standpunt.
Gezien zijn ontwapeningsverlangen is de Bond, niet zonder humor, een leger van generaals zonder soldaten genoemd. Misschien wel aardig, maar niet juist. Er was een leger, al was het niet groot: de abonnees van de Groene.
De Bond is verdwenen. Hij is na de oorlog opgegaan in de Partij van de Arbeid en het leger der Vrijzinnig Democraten kwam dus zonder generaals te zitten. Want de leiders van de nieuwe partij werden door lezers en redactie van de Groene in feite niet geslikt. Het is moeilijk te zeggen waarom, maar het is niettemin een feit. In dit verband is misschien wel het meest frappante voorbeeld de heer Drees Sr. Hij en het blad, ze lagen elkaar niet, ze mochten elkaar niet, ze lusten elkaar niet.
Ongetwijfeld heeft de heer Drees zich een vrij duidelijke voorstelling gemaakt van de oorzaak van de afkeer die hij voor de Groene heeft gevoeld: de te grote sympathie voor het communisme, die hij in het blad meende te kunnen signaleren. En hij was bij lange na de enige niet.
Voor de Groene lag de zaak geheel anders. Het - laten we het vergoelijkend zeggen - gebrek aan sympathie voor de Partij van de Arbeid was misschien een begrijpelijk en ook wel fatsoenlijk gebrek aan aanpassingsvermogen. De Groene was meer dan zeventig jaar lang per traditie de radicale genius van de intellectuelen onder de gegoede burgerij. Mogelijk heeft het blad daarom met enig dédain op de nieuwe partij neergezien. En ook met enige ongenoegen. Maar in elk geval was er nostalgie. De Bond was niet meer. De Groene moest alleen verder. De morgen was voorbij.

 

DE MIDDAG
Als er in die middag een zon hoog aan de hemel heeft gestaan, dan is dat een zon geweest, wier licht werd weerkaatst in een tamelijk wonderlijke spiegel, namelijk in twee richtingen. Anders gezegd: de redactie probeerde zoveel mogelijk twee kanten te laten zien van alles wat er in de wereld gebeurde. Ze deed dat in de jaren na de oorlog met een bedaarde volharding, die de koude oorlog soms minder koud maakte.
Maar daarnaast sprak uit de kolommen onbedoeld, maar daarom niet minder duidelijk, een zaakkundigheid op het gebied van de buitenlandse politiek, die door een niet zo gering aantal mensen irritant werd bevonden. Deze mensen bevonden zich in die jaren voornamelijk onder die socialisten, die men toen wel communistenvreters noemden en wier ongetwijfeld aanwezige intelligentie werd verduisterd door wantrouwen, soms door haat en een enkele maal door blinde woede.
De hiermee gepaard gaande irritatie was overigens bij tijden wel begrijpelijk. De houding van de Groene ging steeds meer lijken op die van de man, die heeft geschreven: 'Ik geloof het nu wel, ik kan dichten...'. En het was waar. Niet alleen in de politieke, maar ook in de culturele sector. Maar het is nu eenmaal niet altijd profijtelijk zaken tegen een wat bredere achtergrond te laten uitkomen.
Er is nog een ander bezwaar aan het op die manier redigeren van een krant verbonden. De beide redactieleden die in eerste instantie verantwoordelijk waren voor het politieke gezicht van de krant waren R. H. Dijkstra en S. Davids. Van laatstgenoemde kan worden gezegd, dat hij gespeend was van elk gevoel van superioriteit. Van eerstgenoemde ook, maar er zat toch wel iets in - iets meer dan iets - van het niet ongevoelig zijn voor verrassende wendingen.
Als bijvoorbeeld een Amerikaanse regering een enkele maal door de gemiddelde Nederlandse pers á faire werd genomen, dan was Dijkstra bijna gevoelsmatig op zoek naar gronden voor een verdediging. Dat geeft dan verrassingen, maar die werden door de niet zo weinige tegenstanders van het blad aangemerkt als pogingen om het Derdewegse, het fellowtravellerachtige karakter van het blad te verdoezelen.
Voor de Groene en zijn redactie had dit dan weer een zekere gewenning ten gevolge. Een gewenning, die vooral tot uiting kwam in een houding die bijna onverschillig zou kunnen worden genoemd. Gek genoeg - of misschien juist zo gek nog niet - kwam uitgerekend in die jaren de herinnering aan en het nostalgisch verlangen naar de Vrijzinnig Democratische Bond weer boven. Bijvoorbeeld door het in bescherming nemen van een ondernemer, waarover vrijwel de hele Nederlandse pers was heengevallen en die naar het oordeel der redactie niet alleen niet schuldig was, maar die toch eigenlijk ook op de een of andere manier een gelijkenis vertoonde met een oud vrijzinnig-democratisch familielid.
Het ging hierbij om een bekend concern - we zouden het nu een multinational noemen - dat een nieuw merk margarine op de markt had gebracht. En die nieuwe margarine zou blaasjesverwekkend zijn. Bepaald geen geringe verontwaardiging in vrijwel het hele land. Toen de medische medewerker ter redactievergadering meende te kunnen bewijzen, dat de zaak op zijn minst sterk overtrokken was, werd zijn verdedigend stuk onmiddellijk en met graagte en voorrang geplaatst.
Het hier bedoelde vrijzinnig-democratische familielid was overigens de president-directeur van het Unileverconcern en toen de man een halfjaar later zijn abonnement op de Groene meende te moeten opzeggen wegens een hem niet welgevallig stuk inzake de Nieuw-Guineapolitiek, kreeg hij als reactie een afstraffende brief van de hoofdredacteur, waarop hij zijn opzegging haastig inslikte.
Als men de lezers en de critici ongestraft op een dergelijke manier kan bejegenen, dan ontstaat iets, dat men hooghartigheid zou kunnen noemen. Hooghartigheid ook ten aanzien van mensen met idealen, die door hen werden verkondigd in ter redactie gebrachte artikelen en waarvoor aldaar de belangstelling aan het verminderen was, omdat - net als in de jaren vóór 1940 - de radicaliteit van het blad haar bedding had gevonden. De middag was voorbij.

 

WEER EEN MORGEN
Hierna had de avond moeten komen, maar dat is dan niet gebeurd. Na de jaren vijftig is de Groene in zekere zin teruggekeerd tot het wezen van de krant, die zij was in de beginjaren. In de jaren namelijk van haar grote politieke belangstelling voor wat gebeurde in Den Haag en Amsterdam. Praktisch tot 1960 heeft de Groene zich in zijn naoorlogse gedaante nauwelijks beziggehouden met de binnenlandse politiek. De redactie vond het buitenland voldoende.
Uit die uit een zekere eigengereidheid geboren situatie werd zij in zekere zin gered door een nieuwe redacteur, die de zaak vrijwel omdraaide: H. Lammers. Hij heeft in de eerste jaren een soort huivering over zich voelen komen als hij het woord buitenland hoorde.
In elk geval gaf dat meer evenwichtigheid. Maar bleef de krant bij haar vrijzinnig-democratische nostalgie? Natuurlijk niet. Waarschijnlijk moet de tegenwoordige redactie de benaming Vrijzinnig Democratische Bond opzoeken in een naslawerk. Maar ze lijkt er niettemin op. Ze lijkt op de redacties die haar vooraf zijn gegaan. Bekwaam en langzaam aan volledig vertrouwend op eigen bekwaamheid en eigen traditie.
De morgen is weer begonnen.

 

Terug naar Alberts' artikelen in Hollands Diep

 



 

Laatste wijziging: 09.06.2015