|
WILLEM I
door
Dr. A. Alberts
Een van de grote verdiensten van Willem Frederik, de eerste koning der Nederlanden, is de eenmaking van Nederland geweest. En toch is hij zijn openbare leven begonnen als vooraanstaand lid van een partij. Willem I is in 1772 geboren als oudste zoon van de erfstadhouder Willem V. Hij bracht zijn jeugd in Nederland door (dat toen nog een republiek was) en hij zag zijn land en zijn familie bedreigd door de twisten tussen de Patriotten en de Prinsgezinden. De Prinsgezinden stonden uiteraard aan de kant van de stadhouder en zijn zoon en zij leden een beslissende nederlaag toen begin 1795 de revolutionaire Franse legers met steun van de Patriotten het hele land bezetten en stadhouder Willem V en zijn gezin dwongen uit te wijken naar Engeland, een stand van zaken, waarbij de stadhouder zelf zich zonder klagen neerlegde.
Met zijn zoon Willem Frederik stond het heel wat anders gesteld. Zijn kans op terugkeer naar Nederland leek weliswaar vrijwel te verwaarlozen, maar hij hoopte op een positie als vorst buiten zijn vaderland. Een van de Europese machthebbers op wie hij een beroep deed was Napoleon Bonaparte, Eerste Consul, dat wil zeggen de machtigste man in de Franse Republiek. Dat klinkt vreemder dan het is. Frankrijk had zich gestabiliseerd. Het had bovendien grote invloed op Duitsland gekregen en Bonaparte was best bereid iets voor de jonge Oranje te doen. Willem Frederik kreeg als schadeloosstelling een aantal bezittingen in Midden-Duitsland, die hij als een groot landgoed voortreffelijk heeft beheerd.
Maar de vreugde duurde niet lang. Een paar jaar later, in 1806, kwam het tot een oorlog tussen Frankrijk en Pruisen. De Pruisen werden door Napoleon verpletterend verslagen en Willem Frederik, die de partij had gekozen van zijn zwager (de koning van Pruisen) raakte al zijn bezittingen weer kwijt. Hij heeft nog geprobeerd iets te redden door een beroep te doen op Napoleon en hem te schrijven dat hij feitelijk gedwongen was geweest de partij van zijn vrienden te kiezen, maar Napoleon antwoordde kort en bondig: 'Dan moet u uw vrienden maar wat beter kiezen'.
Daarna leek de toestand van Willem Frederik vrijwel uitzichtloos. Hij ging naar Engeland en bleef daar wachten. En dat was het verstandigste wat hij kon doen. Want Engeland zag (als enige van Napoleons tegenstanders) de noodzakelijkheid in om Nederland, met inbegrip van Antwerpen en omgeving, buiten de Franse invloedssfeer te krijgen en te houden.
Toen Napoleon tenslotte, verslagen en wel, uit Frankrijk moest verdwijnen, heeft de Britse regering als een van haar vredesvoorwaarden het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid en de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland geëist.
Die onafhankelijkheid was overigens al in november 1813 een feit geworden. Op de laatste dag van die maand was Willem Frederik uit Engeland teruggekomen. Niet langer als erfstadhouder en feitelijk leider van een der beide politieke groeperingen, maar als soeverein vorst, naderhand koning, over beide Nederlanden. De eenmaking van de vroeger zo verdeelde Republiek in de vorm van een koninkrijk was een feit.
Willem I, zoals hij voortaan zou heten, heeft méér gedaan voor zijn land en voor zijn onderdanen. Hij bleek ook in zijn nieuwe functie en in de veranderde omstandigheden een voortreffelijk beheerder van mensen en goederen te zijn. En het is niet waar zoals zo vaak wordt gezegd, dat die mensen hun zaken en hun lot vol vertrouwen overlieten aan vader Willem. Het is wèl zo, dat ze in volle overtuiging meewerkten aan de wederopbouw van het land. En het is óók zo, dat ze daarbij zijn aanwijzingen moesten volgen en zelf maar weinig meer hadden in te brengen dan lege briefjes.
Degenen die zich het eerst stootten aan die zogenaamde persoonlijke politiek van Willem I, waren zijn onderdanen in het Zuiden, de Belgen. We weten hoe ze in 1830 in opstand kwamen en van 1831 af een eigen bestaan gingen leiden. Het verloop van dat Nederlands-Belgisch conflict, dat alleen maar kon eindigen in een scheiding tussen beide volken, heeft Willem I gedurende de rest van zijn regering eigenlijk nooit met rust gelaten. Hij heeft bijna negen jaar lang gehoopt. Waarschijnlijk niet op een hereniging, maar wel op scheidingsvoorwaarden, zoals hij die
billijk achtte. Toen de definitieve scheiding eenmaal een feit was, heeft hij kort daarna het besluit genomen uit eigen wil afstand te doen van de troon, waarnaar hij zo lang had uitgezien in de jeugd van zijn ballingschap.
(Uit: Graven, stadhouders, koningen / onder red. van Jan van Herpen ; met bijdr. van A. Alberts...(et al.). - Zutphen : De Walburg Pers, 1982. - p. 56-57)
WILLEM II
door
Dr. A. Alberts
Onze koning Willem II is een van de beminnelijkste figuren geweest in de rij der, over het algemeen nogal stugge, Oranjes. Hij maakt bovendien een weinig Nederlandse indruk. En dat is, gezien zijn jeugdlotgevallen, begrijpelijk. Toen in december 1795 de Franse revolutionaire legers de stadhouder en zijn familie dwongen het land te verlaten, had het kind, dat naderhand onze tweede Oranjekoning zou zijn, juist zijn tweede verjaardag gevierd. Het werd door Scheveningse vissers naar een op de rede liggende boot gedragen om vervolgens naar Engeland te worden gebracht. Pas een jaar of twintig later zou hij in een bevrijd geboorteland terugkeren.
Die twintig jaar bracht hij hoofdzakelijk in Engeland door. Eerst bij zijn grootmoeder en moeder, waar de gesprekken in een nogal stijf Pruisisch-Frans werden gevoerd. Naderhand leerde hij Engels als officier in het Britse leger. Hij was nagenoeg achttien jaar toen hij met de expeditiemacht onder bevel van de latere hertog van Wellington naar Spanje werd gezonden om daar het Franse leger te bestrijden. Hij heeft er actief gediend tot het voorjaar van 1814. In datzelfde jaar ging hij naar Nederland terug en daar bleek pas goed hoezeer hij een vreemdeling in eigen land was geworden. Bij gelegenheid van de uitroeping van zijn vader tot koning der Nederlanden werd er een diner gegeven in het Paleis op de Dam. De jonge Willem - hij was toen net kroonprins geworden - zat natuurlijk ook aan en hij zag geen kans met zijn beide statige tafelburen een gesprek te voeren in redelijk Nederlands. Die leemte in zijn opvoeding is later maar ten dele opgevuld. Toen hij naderhand als koning weigerde mee te gaan met voorstellen uit de ministerraad, hield hij daarover een vurig pleidooi in het Frans, dat een enkele maal eindigde met de woorden: 'Enfin messieurs, ik verdom het!'
Daardoor is Willem II overigens geen eenzame figuur geworden. Integendeel. Na zijn bevelhebberschap in de slag bij Waterloo en na zijn schitterende huwelijk met Anna Paulovna, zuster van tsaar Alexander I, werd hij een van de populairste mensen inNoord- en Zuid-Nederland. Vooral bij de Belgische onderdanen van zijn vader meende hij zeer geliefd te zijn. Het is voor hem dan ook een grote teleurstelling geweest toen hij in 1830, na het uitbreken van de Belgische opstand, in het zuiden niet als plaatsvervanger van zijn vader is geaccepteerd.
De daarop volgende tien jaar zijn waarschijnlijk niet de plezierigste, maar wel de onrustigste jaren van zijn leven geweest. Die onrust werd vooral veroorzaakt door de aard van de aanstaande koning. Hij meende overal kansen te zien voor een nieuwe, briljante positie. Maar die kansen waren even zovele hersenschimmen. Voor hem is het goed geweest dat zijn vader einde 1840 afstand deed van de troon ten behoeve van zijn beminde zoon en wettige troonopvolger, zoals het in de acte van abdicatie heet.
Willem II ging dus regeren en we hebben reeds gezegd dat hij tijdens de vergaderingen met zijn ministers een eigen oordeel had over bepaalde zaken en dat hij zijn zin wist door te drijven. Dat was in die jaren zo moeilijk niet, want de invloed van de kiezers en de door hen gekozen Tweede Kamer was betrekkelijk gering. De koning kon zijn wil doorzetten en als het een of meer van zijn ministers te gortig werd, dan konden ze hun ontslag nemen, waarna ze op aanwijzing van de koning werden vervangen. Tegen dat systeem van regeren rees, niet alleen in Nederland, maar in het grootste deel van Europa, steeds meer verzet en dat mondde in de eerste helft van 1848 uit in een aantal revoluties. Het doel was: een veel uitgebreider kiesrecht en een betere maatschappij.
In Nederland leek Willem II het voornaamste struikelblok te zijn. De koning had zich altijd hevig verzet tegen een grondwetsherziening, die een grotere invloed van het parlement en
van de ministers mogelijk zou maken ten koste van macht van de koning. Maar toen in het voorjaar van 1848 de revolutie in Frankrijk en in een aantal Duitse landen leek te overwinnen, besloot Willem II de hervorming in zijn land voor te zijn. Hij liet de voorzitter van de Tweede Kamer bij zich komen en zei hem: 'Ik ben bereid zoveel herzieningen toe te staan als de Kamer zelf zal willen'.
In een ongelooflijk snelle tijd werd aan het koninkrijk der Nederlanden een nieuwe grondslag gegeven. De man die het wetgevende deel voor zijn rekening nam, was de Leidse hoogleraar Thorbecke. Maar het wezenlijke initiatief werd genomen door Willem II.
Hij werd door omstandigheden gedwongen, zal men zeggen. Zo is het. Maar het is niettemin een feit, dat een koning toen in staat is geweest zijn eigen inzichten en zijn eigen positie op te offeren aan wat hij zelf toen zag als een belang voor het hele volk.
Kort daarna is Willem II in Tilburg overleden.
(Uit: Graven, stadhouders, koningen / onder red. van Jan van Herpen ; met bijdr. van A. Alberts...(et al.). - Zutphen : De Walburg Pers, 1982. - p. 58-59)
WILLEM III
door
Dr. A. Alberts
We hebben gezien dat Willem I tegen het einde van zijn leven en na een reeks teleurstellende ervaringen afstand heeft gedaan van de kroon en dat Willem II de eisen van de maatschappelijke vooruitgang erkende en door middel van een grondwetsherziening afstand deed van een niet onbelangrijk deel van de koninklijke macht. Met Willem III, zijn zoon en opvolger, is bijna iets dergelijks gebeurd, maar dan op een andere manier.
Willem III is geboren in 1817. Zijn grootvader, Willem I, oorspronkelijk een balling, was koning geworden. Zijn vader, met een avontuurlijke jeugd achter zich, was toen kroonprins. Hijzelf werd, zoals de Grieken het vroeger noemden, in het purper geboren. Zijn jeugd heeft hij doorgebracht in Nederland, omringd door hovelingen, die op zijn bevelen stonden te wachten.
Waarschijnlijk was Willem III overtuigd van de uitzonderlijke positie, die in die dagen door koningen werd ingenomen. Hij had in de eerste plaats een grote bewondering voor zijn grootvader, de nogal rechtlijnige Willem I. En bovendien heeft de afbrokkeling van de koninklijke macht, die door zijn vader in 1848 was toegestaan en zelfs bevorderd, op Willem III een diepe indruk gemaakt. Nog vóór de nieuwe grondwet was afgekondigd en dus nog vóór de koning een deel van zijn macht was kwijtgeraakt, meende Willem III zelf geen koning te mogen worden. Hij schreef op 19 oktober 1848 aan zijn vader, dat hij niet naar eer en geweten de eed op die grondwet zou kunnen afleggen. Willem II heeft vervolgens uitvoerig met zijn zoon gesproken en hem overgehaald terug te komen op zijn voornemen afstand te doen van zijn erfopvolgingsrechten. Kort daarna is Willem II gestorven en zijn zoon kwam voor de taak te staan tot het uitvoeren van een grondwet, die hij in het diepst van zijn hart verafschuwde.
Dat gevoel - dat kan haast niet anders - heeft de verhouding tussen hem en zijn naaste regeringsmedewerkers, zijn ministers dus, ongunstig beïnvloed. Daar kwam nog bij, dat hij met de meest op de voorgrond tredende minister, Thorbecke, ook in het persoonlijke vlak heel slecht overweg kon. Willem III trad, op zijn zachtst gezegd, bij vlagen bijzonder bruusk op en Thorbecke nam (op een vaak eigengereide manier) beslissingen die alleen al daardoor de koning in het verkeerde keelgat schoten. Er was dus genoeg stof voor conflicten. Herhaalde malen vroeg het kabinet zijn ontslag, wat dan door de koning werd geweigerd, omdat hij, zoals hij het uitdrukte, best wilde erkennen dat hij zich wel eens wat te rondborstig uitdrukte.
De tonelen speelden zich vooral af in de beginjaren van de regering van Willem III. Naderhand verliepen de zaken wat rustiger, ofschoon de koning bepaalde politieke voorkeuren bleef behouden en daar geen geheim van maakte. Het bekendste voorbeeld zijn de gebeurtenissen tussen de jaren 1866 en 1868. In 1866 was een liberaal ministerie in de Tweede Kamer ten val gebracht door een combinatie van conservatieven en rechtse liberalen. Uit die groepering werd een nieuw ministerie gevormd en dat was bijzonder naar de zin van Willem III. Maar in die dagen was het politieke klimaat zeer wisselvallig. Al een paar maanden na zijn eerste optreden werd het kabinet getroffen door een motie van afkeuring. In onze dagen zou een regering, die zo snel na de verkiezingen een dergelijke nederlaag in het parlement leed, zijn afgetreden. Maar Willem III zag zijn vrienden niet graag gaan en hij besloot tot het toepassen van een middel, dat niet ongrondwettig was, maar dat in de gegeven omstandigheden ook niet erg voor de hand lag. Hij liet namelijk de Kamer ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven. De uitslag leek hem in het gelijk te stellen, want anderhalf jaar later liet de Kamer de regering opnieuw met een motie van afkeuring zitten. En opnieuw maakte Willem III gebruik van zijn ontbindingsrecht. Maar ditmaal spraken die kiezers een duidelijke taal. De nieuwgekozen Kamer stelde zich in meerderheid tegen het kabinet op en Willem III liet het niet op een nieuwe confrontatie aankomen. Hij aanvaardde het ontslag van zijn ministerie en benoemde een nieuw. Men zegt in dat verband wel, dat door die gebeurtenissen het stelsel van de ministeriële verantwoordelijkheid definitief werd gevestigd.
In elk geval zijn nadien geen opzienbarende botsingen tussen koning en parlement voorgevallen. Wel moeilijkheden met helaas een tragische achtergrond, namelijk onenigheden binnen de koninklijke familie. Een bekend geval daarvan is de weigering van Willem III toestemming te geven tot een huwelijk van de kroonprins met een meisje, dat niet van vorstelijke afkomst was.
Die kroonprins Willem en zijn jongere broer Alexander zijn nog voor Willem III gestorven. De laatste jaren van de koning hadden somber genoeg kunnen zijn. Maar we weten, dat hij tenslotte is gestorven met de wetenschap een dochter te bezitten, aan wie hij zijn kroon en zijn taak kon nalaten.
(Uit: Graven, stadhouders, koningen / onder red. van Jan van Herpen ; met bijdr. van A. Alberts...(et al.). - Zutphen : De Walburg Pers, 1982. - p. 60-61)
WILHELMINA
door
Dr. A. Alberts
Laatste wijziging: 03.06.2015