A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 


 

A. Alberts

 

Elisabeth Musch / Jacob van Lennep

 

Inleiding

 

Toen Jacob van Lennep in 1850 het korte voorbericht bij zijn roman Elisabeth Musch ondertekende, was hij achtenveerig jaar, een deftig en zeer gezien, om niet te zeggen populair Amsterdammer. De populariteit had hij vooral gekregen door zijn toneelstukken, die met toenemende regelmaat in de Schouwburg van zijn stad werden opgevoerd, door een paar veelgelezen historische romans, waaronder De pleegzoon, De Roos van Dekama en Ferdinand Huyck en door een aantal verhalen, die ook al aan de geschiedenis van zijn land waren ontleend.

Van Lennep werd en wordt nog wel de Nederlandse Walter Scott genoemd en dat is zo'n wonder niet. Zijn vader, de hoogleraar D.J. van Lennep, had al in 1827 een verhandeling gepubliceerd `Over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding', waarin hij de Nederlandse schrijvers uitdaagde romans te schrijven in de geest en op de manier van Ivanhoe, Quentin Durward en andere werken van Scott, die in Nederland een vrij algemene bekendheid hadden. Wanneer naderhand in 1862 Multatuli tijdens zijn verdrietig proces met Van Lennep over het auteursrecht op de Max Havelaar, een brief schrijft aan zijn voormalige vriend en weldoener om uit te drukken hoezeer hij eigenlijk walgt van de hele zaak, dan gebruikt hij onder meer de navolgende woorden: `Ik heb daar een zak (met processtukken) liggen met het opschrift: E. D(ouwes) D(ekker) contra Mr. J.v.L... enz., precies de historie van Peter Peebles uit de Red gauntlet. Ik heb geen courage dat ding open te maken.' Multatuli beschouwt het dus blijkbaar als een vanzelfsprekende zaak, dat Van Lennep de in Schotland en Engeland spelende roman Red gauntlet van Scott kent. En terecht, want in zijn historisch verhaal `De reisgenoten' heeft onze Jacob zonder zich een ogenblik te generen een episode uit het boek overgenomen en naar 's lands gelegenheid verdietst.

Van Lennep heeft op een hem niet misstaande huis-, tuin- en keukenmanier zijn historisch werken een soort onderverdeling gegeven. Hij spreekt van `romans' als hij de loop van het verhaal zelf heeft verzonnen en als in het boek slechts enkele werkelijk bestaand hebbende figuren optreden. In De pleegzoon bijvoorbeeld zijn dat stadhouder Maurits en zijn broer Frederik Hendrik. De rest van de personages zijn kinderen van het brein van Van Lennep. Hetzelfde geldt voor De Roos van Dekama en in nog sterker mate voor Ferdinand Huyck, waarin zelfs geen enkele historische figuur voorkomt. Maar niet zodra volgt Van Lennep de historie en de historische figuur op de voet, of hij spreekt van `taferelen'.

Tot deze laatste categorie behoort Elisabeth Musch. In feite komen in dit boek maar drie figuren voor, die niet werkelijk hebben bestaan: het lid van de Staten-Generaal Van Espenblad, de Haagse kapper meester Florisz en de dito straatjongen Joris.
De handeling speelt zich af tussen februari en oktober 1666, midden in de Tweede Engelse oorlog. De Raadpensionaris Johan de Witt staat, zoals dat heet, op het toppunt van zijn macht en Den Haag, een van de belangrijkste regeringscentra van Europa, gonst van de intriges en geruchten rond het altijd belangrijke vraagstuk van oorlog en vrede. In de Republiek zijn de Oranjegezinden de onderliggende partij.
Henry Fleury de Culan, heer van Buat, een Frans ritmeester in Staatse dienst, die bovendien nog een functie heeft aan het hofje van de zestienjarige prins Willem van Oranje, wordt, deels buiten zijn zin en deels door doodgewone stommiteit betrokken bij een samenzwering. Buat is nog aan het hof van Frederik Hendrik page geweest van prins Willem II en hij heeft in die functie ongetwijfeld ervaring opgedaan in het drinken, spelen en het achternazitten van de Haagse meisjes. Naderhand kreeg hij het bevel over een eskadron cavalerie, dat `ter repartitie' stond van de Staten van Zeeland en nominaal in Bergen op Zoom in garnizoen lag. In deze functie heeft Buat een beslissend aandeel gehad in de succesvolle landing op het eiland Funen tijdens de zogenaamde Noorse oorlog - in werkelijkheid een oorlog met Zweden ter verkrijging van vrije doorvaart door de Sont.
Een flink soldaat dus, maar niet al te snugger. Het doel van het zojuist genoemde komplot is geweest met behulp van de koning van Engeland diens neef de prins van Oranje in de positie van zijn vader en grootvader te herstellen. Buat belastte zich met de daartoe nodige briefwisseling, die in dit geval met de vijand werd gevoerd. Dat was verraad en het kostte hem de kop.
Buat was getrouwd met een meisje uit een merkwaardige Haagse familie. Om van die merkwaardigheid een zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen is het nodig dat we wat teruggaan in de geschiedenis, namelijk naar een man, die in het hele boek niet voorkomt, maar wiens leven en sterven een zeer belangrijke invloed hebben gehad op het wel en vooral op het wee van de twee hoofdpersonen, Buat en zijn vrouw Elisabeth Musch. Die man was Cornelis Musch, Oranjegezind griffier van de Staten van Holland en een van de grootste dieven en oplichters, die ooit in Nederland een hoog staatsambt hebben bekleed. Musch was getrouwd met een dochter van Jacob Cats, die behalve een beroemd dichter, ook nog voor korte tijd een heel wat minder beroemd Raadspensionaris is geweest. In dit huwelijk bracht Musch het geld mee en zijn vrouw haar relaties met het mondaine Haagse leven.
Het schijnt in die dagen zo rond het midden van de zeventiende eeuw in de hofstad een wilde boel te zijn geweest. De jeunesse dorée, zowel jongens als meisjes, zetten er de boel op stelten, ranselden de rustige burgers af, pleegden van tijd tot tijd wat verkrachting en moord en kwamen, wat hun onderlinge relaties betreft, nachten achtereen niet in hun eigen bed, maar wel in dat van de ander. Cats' dochter, mevrouw Musch, liet zich in deze kringen niet onbetuigd en ze schijnt aan haar dochter Elisabeth een inspirerend voorbeeld te hebben gegeven.
Het noodlot sloeg voor de eerste maal toe, toen in 1650 stadhouder Willem II, een der lichtende voorbeelden van de losbandige jeugd, plotseling overleed aan de gesel van die dagen, de pokken. De zogenaamde Staatsgezinde partij of Loevesteinse factie kreeg de overhand en aan Cornelis Musch werd de rekening gepresenteerd van al zijn frauduleuze handelingen. Hij onttrok zich aan de betaling door zelfmoord te plegen. Sindsdien koesterde zijn weduwe een begrijpelijke haat tegen alles wat Staatsgezind was en vooral tegen Johan de Witt, de man, die in het bewind over de Republiek en vooral in de buitenlandse en defensiepolitiek de plaats van de stadhouder had ingenomen. Mevrouw Musch bracht deze haat over op haar dochter en beiden waren verantwoordelijk voor het komplot, dat in de geschiedenis bekend is geworden als de samenzwering van Buat.

Van Lennep volgt de geschiedenis vrijwel op de voet. Hij maakt van Buat terecht een gemakkelijk levend mens, die loyaal is tegenover `zijn kleine meester', zoals hij de jonge prins van Oranje noemt. Buat voert de hierboven aangeduide briefwisseling, met goedkeuring van Johan de Witt. Zijn correspondent aan het Engelse hof is een Nederlander, Sylvius, die als lid van de hofhouding van de `Prinses Royaal' Mary Stuart, weduwe van stadhouder Willem II, in 1660 met haar naar Engeland is teruggegaan.

De Witt, die wel wilde weten hoe men aan het Engelse hof over een vrede dacht, verzocht Buat om zijn medewerking. De Oranjegezinde samenzweerders met mevrouw Musch aan het hoofd, haalden de ritmeester over tot een tweede briefwisseling, waarin mededelingen werden gedaan over de situatie hier te lande, de militaire niet uitgezonderd. Landverraad in optima forma. De zaak werd ontdekt en het doodvonnis volgde onvermijdelijk. Het schijnt zelfs - als men Fruin mag geloven - dat het vonnis nogal mild is geweest, omdat Buats goederen niet werden geconfisqueerd.

In zijn eigen tijd werden de `romans' van Van Lennep meer gewaardeerd dan een `tafereel' als Elisabeth Musch. Men gaf de voorkeur aan het verhaal over een edele, altijd hoogstfatsoenlijke held, die dwars door alle moeilijkheden heen over de schurk zegevierde en daarna altijd het mooie en bedeesde meisje trouwde. In Elisabeth Musch ontmoet men geen van dergelijke bedachte figuren. De held is eigenlijk een slapjanus en zijn omgeving bestaat uit intriganten van een zeer bedenkelijk allooi. Allen zijn bijzonder menselijk, en dat is niet te verwonderen, want ze hebben als onze voorouders echt bestaan. De lezer van onze dagen zal er meer belangstelling voor hebben dan zijn voorganger uit een voorbije eeuw.

De voorliggende uitgave verschilt in enige opzichten met de oorspronkelijke.

In de eerste plaats zijn een aantal bekortingen toegepast. Van Lennep heeft als goede leerling van Scott ook diens wijze van werken overgenomen en dit komt tot uiting in zijn al te breedsprakige milieuschilderingen en persoonsbeschrijvingen. Vooral deze laatste zijn feitelijk overbodig, omdat het karakter van de figuren juist bijzonder duidelijk naar voren komt in de dialogen, die ronduit voortreffelijk zijn. Ze geven aan het boek zijn grote waarde, een waarde, die beter tot zijn recht komt nu ze ontdaan zijn van wijdlopige, de aandacht afleidende bijkomstigheden.
In de tweede plaats is, onder de volledige handhaving van Van Lenneps stijl, de tekst in de tegenwoordige spelling overgebracht, terwijl in sommige gevallen het woordgebruik waar het storend archaïsch bleek, is gemoderniseerd.
Aldus is, naar wij menen, in dit honderdste sterfjaar van de schrijver, uit zijn oorspronkelijke uitgave een spannend boek ontstaan, waarin de hoofdpersonen, onontkoombaar en dramatisch hun historisch ongeluk tegemoet gaan.

 

In de bew. van A. Alberts. - Amsterdam : Uitgeverij De Arbeiderspers, 1968. - p. 9-13



 

Laatste wijziging: 01.06.2015