Het Parool - 19 september 1986 (Literatuur)
'Overheid kan niet lezen en schrijven'
door WIM NOORDHOEK
Wat is nu eigenlijk een ambtenaar? Is de Nederlandse democratie verzand in een 'factiocratie', een regering van politieke partijen? Kan de overheid hier te lande 'lezen en schrijven'? Allemaal vragen die opkwamen tijdens een gesprek dat VPRO-journalist Wim Noordhoek op de jongste Amsterdamse Uitmarkt had met de schrijver A. Alberts (75), naar aanleiding van diens jongste publikatie Inleiding tot de kennis van de ambtenaar (Van Oorschot, ƒ23,50).
De schrijver heeft een ambtenarenloopbaan achter zich die hem bracht in Utrecht, Parijs - als aan Frankrijk uitgeleend ambtenaar - het voormalige Nederlands-Indië, Amsterdam en het ministerie van buitenlandse zaken in Den Haag.
Uw laatste boek is meer dan ik had durven dromen, ik zou bijna zeggen een hoogst actueel politiek pamflet. Wat zegt u daarop?
Alberts: Nou, toen ik ermee begon had ik nog niet kunnen vermoeden dat de ambtenaar in deze periode zo in de politieke belangstelling zou komen te staan. Hij ligt nu een beetje op de snijtafel van de regering en iedereen wil weten wat er mee gebeurt en bovendien merk je ook nog dat er een verschrikkelijke hoeveelheid mensen is die of wél of niet van de ambtenaar houden. Onverschillig is bijna niemand. En dat is een hele vreemde zaak, iets wat ik niet verwacht had. Ook niet dat er zo betrekkelijk veel mensen zouden zijn die zouden zeggen 'een ambtenaar verdedigen, hoe kom je er in godsnaam bij.'
U heeft uw leven lang die merkwaardige verscheidenheid in reacties meegemaakt?
Alberts: Nooit! Pas de laatste twee jaar. Vroeger niet hoor. Ik ben een groot deel van mijn leven ambtenaar geweest, maar ik ben nooit iemand tegengekomen die me daarvoor tegen mijn schenen heeft geschopt, nee.
Ook niet van die moppen?
Alberts: Nee, ook nooit. Die waren er toen nauwelijks. En als ze er waren vertelden we ze meestal zelf.
Ik denk dat ik voor het eerst een boek heb gelezen met een glasheldere uiteenzetting van wat nu eigenlijk een ambtenaar is.
Alberts: Meent u dat nou? Dat doet me plezier, want daar heb ik zelf bij het schrijven weleens aan getwijfeld. Het is moeilijk om te zeggen wat een ambtenaar eigenlijk is. Ja, je kunt natuurlijk allerlei definities maken: een ambtenaar is iemand in overheidsdienst en die... Maar wat de functie van een ambtenaar nu werkelijk is - en dat zeg ik dan met name tegen de tegenstanders van de ambtenaar... Zonder ambtenaar zou een deel van de rechtszekerheid in een gemeenschap waarschijnlijk verloren gaan of tenminste worden beschadigd. Dat is dus wel iets van belang.
U pakt het heel grondig, heel historisch en tegelijk ironisch aan. U begint nog net niet met de holbewoners, maar toch wel bij de oude Egyptenaren. En de eerste ambtenaren die u signaleert zijn dan een soort priesters...
Alberts: Dat zijn de kloosterlingen die lezen en schrijven konden, en daarom werden ze ambtenaar. De overheden konden niet lezen en schrijven, de overheid was daar te dom voor. Die kloosterlingen konden dus ambtelijke stukken opstellen.
En als ik u goed proef denkt u in uw hart 'de overheid kan nog stééds niet lezen en schrijven.
Alberts (lacht): Een beetje wel, ja.
In uw boek is steeds sprake van overheden en onderdanen, en de ambtenaren daar tussen.
Alberts: De ambtenaar heeft door de eeuwen heen een fonds van bekwaamheid verzameld, wat van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven. Daar moeten we echt niet gering over denken. En dan spreek ik op 't ogenblik voornamelijk over de departementsambtenaren, want dat zijn de mensen die ik heb meegemaakt.
Terug naar die merkwaardige tussenfunctie. Dat stelt eisen. Die 'kaste' van ambtenaren heeft een eigen manier van kleden, een gedragscode... U hecht daar aan?
Alberts: Het wordt nu een beetje minder, begrijp ik, maar in die tijd toen ik het nog was, eh... ja. Maar het is practisch voorbij. Je kunt ze waarachtig niet meer van de gewone burgers onderscheiden... Ik weet nog wel, toen ik ambtenaar was in het voormalig Nederlands-Indië was er eens een bepaalde gelegenheid, en ik verscheen daar niet in het mij passende uniform, waarop de vrouw van mijn chef tegen me zei: 'Waarom bent u niet in uniform?' En toen wist ik niks anders te bedenken dan te zeggen: 'Ik heb er maar drie, en ze zijn alle drie in de was'.
Nog steeds actueel in dit boek is ook de merkwaardige manier waarop de ambtenaren in het voormalig Nederlands-Indië zijn behandeld door de Nederlandse overheid.
Alberts: Ja, dat heeft mij ook zelf getroffen. En ik weet dat het euvel niet meer zal worden hersteld. Maar ze hebben ons voorgeschreven - en terecht - dat wij daar tijdens de Japanse bezetting bij de bevolking moesten blijven, en ten gevolge daarvan zijn we allemaal achter de tralies gezet. En vervolgens heeft de regering, die ons na afloop moest uitbetalen, gezegd: 'Nou wij geven die vordering van jullie maar door aan de Verenigde Staten van Indonesië.' Die er uiteraard niet over piekerde om ons te betalen. En als je iemand een opdracht geeft om daar te blijven...
Het binnenlands bestuur heeft overigens ruim 30 % aan mensenlevens verloren, voor, tijdens en na die oorlog - dan had je dat op een andere manier moeten afhandelen... Hoogst onfatsoenlijk, zonder meer.
Een belangrijke rol in het boek speelt wat u noemt 'de lange mars der onderdanen'. Op weg naar democratie, een woord dat u overigens met aarzeling gebruikt.
Alberts: Ja, ik geloof dat er zo in het begin van de vorige eeuw nogal wat democratie heeft bestaan, hier en daar in Europa, maar de plaats van het volk is nu langzamerhand overgenomen door de politieke partijen. En als je dan toch een klassieke afleiding moet gebruiken zou je tegenwoordig kunnen spreken van de 'partijenregering', de factiocratie.
U bent het daar niet erg mee eens.
Alberts: Het schijnt zelfs tot kamerleden door te dringen dat de manier waarop tegenwoordig kabinetten worden geformeerd en de regeringsprogramma's... Hoe heten, die dingen? Het contract wat die mensen die onder elkaar maken en vastleggen...
Regeerakkoorden?
Alberts: . . . Jaja, dat dan na afloop daarvan zo'n regering rustig 4 jaar blijft zitten, niemand z'n nek meer uitsteekt en de parlementariërs kunnen beweren en doen wat ze willen... Het geeft ze niets. Het is van tevoren al door de partijen, de partijbesturen mag ik aannemen, allemaal in elkaar gezet. Dat vind ik geen echte democratie, dat is een factiocratie.
U signaleert ook het verdwijnen van het verschijnsel 'vakminister'.
Alberts: Dat was vroeger meestal een hoofdambtenaar, laten we zeggen een secretaris-generaal ofzo, en als ze dan een ministerspost hadden waar echt geen geschikte man voor was, dan dachten ze laten we hem maar nemen, dan is dat voor 4 jaar in goede handen. En daarna ging zo'n man dan weer rustig terug naar z'n ambtelijke baan... Een jaar of twintig geleden was er nog eens zoéén, maar ik ben z'n naam kwijt.
Achter uw betoog meen ik een strijd te voelen tussen de ambtenaar en de geheide partijpoliticus. Die mensen, met hun regeerakkoorden, gaan een beetje op de plaats van de ambtenaren zitten, naar uw gevoel.
Alberts: Ja, ja dat is waar. Maar ik heb wel het idee, dat, als zo'n regeerakkoord nu eenmaal toch wordt gemaakt, dat dat dan toch grotendeels door de hoofdambtenaren wordt gemaakt.
Steeds vaker lees je over de overheid die in opspraak komt. Corruptie...
Alberts: Ja, dat komt wel voor. Ach, het is zo tegenwoordig... Kijk, als je nou tegenwoordig een Nederlandse regering hebt, dan is de voornaamste man de minister van Financiën. Dat weet iedereen. En dat is een bankier, altijd goeie mensen hier in Nederland hoor... Maar alle overige bewindslieden, dat zij[n] thuisbankiers.
U bent in hart en nieren toch een ambtenaar gebleven.
Alberts: Jaja. Jazeker.
Betekent dat nou ook, dat u, wanneer ik u vraag op welke politieke partij u stemt, dat u dat niet wilt zeggen?
Alberts: Eh, nou, ik stem op 't ogenblik uit principe op geen enkele partij meer. Aangezien ik ze een gevaar vind voor de staat, stem ik niet meer op ze.
Tja, die 'lange mars van de onderdanen', is die nou doodgelopen, volgens u?
Alberts: Nee, neenee. Je kunt zeggen, dat is een kwestie van een paar eeuwen geweest hè. Laten we maar aannemen dat het in de 17de eeuw zo ongeveer is begonnen, die strijd om medezeggenschap en om kiesrecht, langzamerhand. Maar die is met practisch volledige bereiking van het doel - algemeen kiesrecht - nog niet afgelopen. Want nu moet er nog iets aan gebeuren dat die onderdanen wérkelijk wat te zeggen krijgen. En als u mij nou vraagt hoe dat moet gebeuren, dan weet ik het echt niet. Je kunt daar allerlei theorieën over hebben, maar dié heb ik zelfs niet. Ik vind het te moeilijk.
Laatste wijziging: 31.05.2015