A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Ik had wel graag wat meer tamtam gemaakt

 

Gesprek met A. Alberts

 
door Ewald Pironet Cultureel supplement NRC Handelsblad 15-8-86, p. 5
 

Op 23 augustus wordt A. Alberts 75 jaar. Hij debuteerde op 42-jarige leeftijd met de verhalenbundel `De Eilanden'. Sindsdien neemt hij een aparte plaats in binnen de Nederlandse literatuur met verhalen en romans die uitzonderlijk kort zijn. Alberts' bewonderaars prijzen zijn verhulde taalgebruik en de open plekken in zijn boeken, anderen spreken misprijzend over zijn Ot-en-Sien-stijl.

Over twee weken verschijnt het nieuwste boek van A. Alberts, `Inleiding tot de kennis van de ambtenaar'. Met milde spot beschrijft Alberts, die zelf 25 jaar ambtenaar is geweest, hierin de geschiedenis van `de ruggegraat van de maatschappij' en haalt anekdotes op. Ewald Pironet sprak met de `meester in het verzwijgen' over ambtenaren, over koningen en ministers, succes en engagement, broodwinning en malaria, gek worden en de dood.
 

`Mijn vrouw zegt wel eens: je had meer succes gehad met je voornaam er volledig bij. Dat kan ik nu niet meer veranderen en dat wil ik ook niet. Ik heb bewust alleen voor de beginletter van mijn voornaam gekozen toen ik met schrijven begon. Ik wou niet te veel opvallen en dacht niet aan succes... Nu denk ik daar wel eens aan', zegt Albert Alberts, die op 23 augustus 75 jaar wordt. `Het vervelende van betrekkelijk weinig verkocht worden vind ik het betrekkelijk weinig verkocht worden. Dat wil dus ook zeggen: betrekkelijk weinig royalty's krijgen. Als ik behoorlijk gefortuneerd geweest was, zouden de verkoopcijfers me helemaal niets kunnen schelen.' Ik opper dat hij dan misschien geen verhalen geschreven zou hebben en hij antwoordt onmiddellijk: `Daar zou u best gelijk in kunnen hebben.'

A. Alberts debuteerde in 1952 met de verhalenbundel De Eilanden, die al geschreven is in de hem kenmerkende stijl: de eilanden hebben geen namen, ze worden niet nader omschreven, veel wordt vaag gehouden, nog meer verzwegen. De verhalen lijken zich af te spelen in Nederlands-Indië, waar Alberts van 1939 tot 1947 bestuursambtenaar is geweest. `Midden in de crisistijd was het geld bij ons schaars en indologie was een van de studies waarvoor je een beurs kon krijgen', vertelt hij. `Dan werd je verplicht om naar de kolonie te gaan, maar dat maakte me niets uit.'

 

Na de roman De bomen (1953) verscheen Namen noemen (1961, daarna uitgegeven onder de titel In en uit het paradijs getild). Het bevat herinneringen en anekdotes uit Nederlands-Indië. Eenzelfde opzet heeft De Franse slag (1962, daarna uitgegeven onder de titel Aan Frankrijk uitgeleverd), over de jaren 1937-1939, toen Alberts als volontair ambtenaar in Parijs werkte. Met de roman De vergaderzaal (1974) kreeg hij pas grotere bekendheid, het boek werd zelfs voor televisie verfilmd. In hetzelfde jaar dat de verhalenbundel Haast hebben in september (1975) verscheen, kreeg A. Alberts de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele letterkundig oeuvre.

Alberts over de uitreiking: `Eerst werden er allerlei andere mensen bekroond. Die hielden allemaal prachtige redevoeringen en ik kreeg het hoe langer hoe benauwder. Aangezien ik de voornaamste prijs kreeg kwam ik helemaal aan het eind. Ik zat te stotteren, wilde er van af zijn en in plaats van te zeggen: ik zal het niet lang maken, zei ik: ik zal het niet lang meer maken.'

 

Slotzin

 

Zijn beste roman vindt Alberts zelf De honden jagen niet meer (1979): `Je hebt van die familiekronieken die delenlang doorgaan, maar dit is de kleinst denkbare familieroman. Het is precies zoveel als ik had willen zeggen.' Het aantal pagina's, 81, is een mooi gemiddelde voor Alberts. Sindsdien is er bijna jaarlijks een boek van hem verschenen. Maar geel en glanzend blijft het goud (1981, roman), Het zand voor de kust van Aveiro (1982, historische roman), De Utrechtse herinneringen van A. Alberts (1983) en De zilveren kogel (1984, historische roman). `De zilveren kogel is duidelijk beïnvloed door Walter Scott', legt Alberts uit. `Hij heeft over vrijwel hetzelfde onderwerp een uitvoerige roman geschreven, Old Mortality.'

Gevraagd naar de schrijvers die hem beïnvloed hebben noemt Alberts in de eerste plaats Willem Elsschot: `Lijmen en Kaas zijn meesterstukken. Ik heb van Elsschot geleerd dat als je iets uit je eigen leven beschrijft, je half-humoristisch, half-weemoedig afstand van jezelf moet houden.' Verder noemt hij ook Couperus: `Een paar boeken, zoals Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan, interesseerden me bijzonder, omdat ze zich voor een deel in voormalig Nederlands-Indië afspelen. Je vindt er prachtige beschrijvingen in van de situatie van het bestuur in een provincie in Oost-Java. Daar heb ik zelf ook heel wat aan gehad voor mijn verhalen.'
Over twee weken verschijnt Inleiding tot de kennis van de ambtenaar, geen roman, maar een verdediging van de ambtenaar, waarvan vorige week een gedeelte in het Cultureel Supplement is afgedrukt. Ondertussen heeft Alberts alweer meer dan de helft klaar van zijn nieuwe historische roman, Venster op het buitenhof. Die speelt omstreeks 1650: `De griffier van de Staten-Generaal, Cornelis Musch, was een van de grootste oplichters die op het Binnenhof rondliepen. Hij nam steekpenningen aan van iedereen. Men zei dat hij geesten kon oproepen. Hij was een fel voorstander van Oranje. Toen stadhouder Willem II plotseling doodging, werd hij bang en pleegde zelfmoord. Een van zijn dochters heeft een testament achtergelaten en daar ben ik van uitgegaan.'
Alberts' huis is bijna helemaal overwoekerd door planten en bomen die, dat vindt hij zelf ook, dringend gesnoeid moeten worden. Omdat het mooi weer is besluiten we buiten te gaan zitten. In de tuin is een kleine, open plek, te midden van bloemen en struiken. Alberts praat enthousiast, maar toch terughoudend. Als de vragen te diep graven last hij pauzes in, wrijft met beide handen over zijn wangen, vervolgens met de knokkels door zijn ogen en tot slot met gespreide vingers door zijn smetteloos wit achteruit gekamd haar. Pas dan komt voorzichtig het antwoord van de `meester in het verzwijgen', zoals hij wel eens genoemd wordt.
`Het overbodige in een verhaal probeer ik altijd weg te halen. Het hindert me bij het schrijven en het hindert de lezer ook. Verhalen moeten kort zijn. Ik ben altijd bang dat de lezer denkt: God, wat zit hij daar nu over te zeuren. Dat ik alleen de eerste letter van mijn voornaam noem heeft daar inderdaad mee te maken. Het is een vorm van schroomvalligheid, een zekere bescheidenheid.'
`Als ik een verhaal begin heb ik altijd het slot - één of twee regels zijn voldoende - in mijn hoofd. Daar schrijf ik naar toe. Je begint breed en eindigt met een soort punt: aan het eind van het boek heb je het beeld van de hoofdpersoon op zijn scherpst. Daarom laat ik bijfiguren dan niet meer aan het woord en houd ik de achtergrond hoogstens vaag.'
 

 

U heeft dus de slotzin van Venster op het buitenhof al in uw hoofd?

 

`Ja, de laatste zin wordt: Er waren geen geesten. Die zin moet de leegte scheppen die duidelijk maakt waarom Cornelis Musch zelfmoord heeft gepleegd.'

 

Voelt u zich een buitenbeentje in de Nederlandse literatuur?

`Een beetje wel. Het klinkt misschien opschepperig maar ik heb een breder scala met mogelijkheden om over te schrijven dan sommige anderen; Nederlandse schrijvers komen al snel bij hun calvinistische jeugd terecht. Ik kan memoires schrijven, verhalen, historische romans... Inleiding tot de kennis van de ambtenaar is weer een heel ander boek. Mijn stijl is ook anders dan die van de meesten: het inperken. Als een gemiddelde Nederlandse schrijver hetzelfde boek zou schrijven, zou het tweemaal zo dik zijn.

Toen ik nog in Amsterdam woonde kwam ik nog wel eens andere schrijvers tegen. Nu we hier buiten wonen, moet je er moeite voor doen, en dat is me blijkbaar te veel. Er komen ook een hoop jonge schrijvers bij die ik wel ken van naam, maar die ik nooit heb ontmoet. Ik heb er ook geen behoefte meer aan.'

 

Broodwinning

 

`Schrijven is een gave. Nu ik ouder word begin ik me steeds meer te herinneren van mijn jeugd. Zo herinner ik me dat ik op de lagere school eens een tien voor een opstel kreeg. De enige reden voor dat cijfer was, dat alle kinderen begonnen waren met "Op een Zeeuwse zomeravond" of "Op een schilderachtige namiddag". Mijn eerste zin was: "Goedenavond heren!". Ik kon het dus toen al.

Als bezigheid vind ik schrijven tamelijk vervelend. Het is een beetje een straf. Als ik aan het schrijven ben kun je me ook iedere vijf minuten van mijn werk houden, dat stoort me niet. Maar als ik erover lig na te denken, ben ik onbereikbaar. Vroeger schreef ik alles onmiddellijk uit mijn hoofd op en schrapte niets. Ik voegde nooit iets toe. Tegenwoordig schrap ik wel, maar bijvoegen komt vrijwel nooit voor. Ik ben er achter gekomen dat ik een echte verhalenverteller ben.'

 

Veel verhalen heeft u uit de tijd dat u in Nederland-Indië verbleef?

 

`Ja, tientallen verhalen ken ik nog uit die tijd, zo goed werden ze toen verteld. Er waren geen ontspanningsmogelijkheden in Indië. Als er niet gebridged werd, werden er verhalen verteld. Vooral toen we van 1942 tot 1945 in het interneringskamp zaten. We hebben toen tegen elkaar gezegd: geen kaart meer aanraken, jongens, anders worden we helemaal simpel. We wisten immers niet hoe lang het nog zou duren. Bridgen kan ik ook niet meer, verhalen vertellen wel.'

 

Ze hebben zelfs uw leven gered, schrijft u ergens.

 

Ik zie het nog voor me: ik lag drie dagen lang met 41,2 graden koorts in een interneringskamp op Java. Malaria tropica. Ik hoopte eigenlijk dat het afgelopen zou zijn. Toen kwam er een Oostenrijks dokter en die keek me zo aan van, tja, wat moeten we daar nog mee. Hij nam een spuit met een van de laatste middelen die nog konden helpen, gaf me een injectie en drie minuten later was het alsof alle koorts langs mijn vingertoppen wegstroomde. Ik had nog 36,2. Naderhand heeft die dokter gezegd: ik vond het zo jammer, want u kunt zo goed verhalen vertellen.'

 

U heeft ook een groot aantal historische studies op uw naam staan. Vooral diplomatieke geschiedenis en het leven van grote personages, zoals Lodewijk XIV en Napoleon, lijken u te interesseren.

`Dat heeft een practische reden: over die grote personages is veel meer bekend. Ze verwijten me wel eens dat ik vrijwel niets vertel over de omstandigheden waarin het gewone volk leefde, maar daar weet ik ook weinig van! Om daar achter te komen moet je een vakhistoricus zijn, en dat ben ik niet. Als er thuis een heleboel geld geweest was had ik waarschijnlijk geschiedenis gestudeerd.

Ik schrijf liever historisch-wetenschappelijke boeken dan romans. Het is makkelijker en je bent er niet zo gespannen van. Sterker nog: wat ik het allerleukste vind is de voorbereidingen treffen voor het schrijven van historische boeken. Opzoeken is het aardigste werk. Daarom zijn die boeken ook veel dikker dan mijn proza: op een gegeven moment weet je er zo veel van dat je het wilt vertellen. Het is een beetje opschepperij: nu wil ik eens even laten zien wat ik allemaal weet.'

 

U heeft ook verschillende historische werken en romans vertaald...

 

`...maar daar ben ik niet zo geweldig trots op. Het meeste was broodwerk, vooral toen ik in de jaren vijftig voor de Groene Amsterdammer werkte. Het was een prachtige krant, maar ze betaalden verschrikkelijk slecht. De vertaling van Pepys' Dagboek van een levensgenieter is wel goed geworden.'

 

U vertaalde ook De non van Diderot.

 

`Dat is waar ook. Dat was ik helemaal vergeten! Ik heb het blijkbaar verdrongen. Het was pure broodwinning.'

 

Ruggegraat

 

Niet alleen uw historische studies gaan over koningen, ze komen ook bijna altijd voor in uw verhalen en romans.

 

`Dat komt door de flarden historische kennis die ik overhoud, die altijd betrekking hebben op hoger geplaatsten in de samenleving. Het verhaal Maar geel en glanzend blijft het goud bijvoorbeeld, dat zich in Denemarken afspeelt, heb ik als jongetje van 9 jaar gelezen in de twintigdelige wereldgeschiedenis die we thuis hadden. Koning Waldemar IV van Denemarken komt daarin voor en het leven van die man heb ik onthouden, en kunnen gebruiken voor dat boek.'

 

Zou u, zoals Renate Rubinstein, een boek willen schrijven over de kroonprins?

 

`Nee, dat zou ik niet aannemen, neen hoor. Als ik het toch gedaan zou hebben, dan zouden ze een heel raar boekje gekregen hebben. Het zou een boekje geworden zijn over het feit dat die jongen voortkomt uit een geslacht dat lang niet altijd zo'n beste invloed gehad heeft. Ze hebben voor veel narigheid gezorgd. Zo'n boekje zou niet de bedoeling zijn en daarom zou ik de opdracht ook niet aanvaarden.'

 

In uw verhalen treden steeds ambtenaren op. Nu heeft u zelfs een volledig boek aan hen gewijd: Inleiding tot de kennis van de ambtenaar.

`Ik ben zelf 25 jaar ambtenaar geweest, mijn studietijd voor kandidaat-ambtenaar inbegrepen. In 1950 had ik al het idee voor Inleiding tot de kennis van de ambtenaar, maar ik heb het pas weer opgepikt in 1965 toen ik ambtenaar werd op Buitenlandse Zaken. Twee jaar geleden ben ik begonnen te schrijven. Toen stond de ironie, het belachelijk maken van de ambtenaar nog op de voorgrond. Het laatste jaar zijn ze echter zo gaan hakken op de ambtenaren - en dat terwijl de politieke partijen en de overheid zonder die ambtenaren niets kunnen uitvoeren - dat ik 180 graden omgeslagen ben. Ik heb een volledig ernstige - met alle ironie die er in zit - verdediging van de ambtenaar geschreven. De ambtenaren zijn toch de ruggegraat van het totale regeerapparaat?

Vroeger werden er wel ambtenaren op regeringsposten benoemd, en waarom niet? Tegenwoordig mag dat niet, of je moet een ambtenaar nemen die gloeiend partijlid is. De politieke partijen hebben het hier voor het zeggen, niet de overheid, en zeker de kiezer niet. Zodra de kiezer zijn stem heeft ingeleverd bij een politieke partij is het afgelopen met zijn macht. En als de partijen een regeerakkoord aangaan, zie je dat ze zich niets meer aantrekken van de kiezers. Niets.
Een remedie? Ik zou het niet weten. Je kunt hoogstens zeggen: regeringen formeren met ministers die hun nek durven uitsteken. Maar dat doen ze tegenwoordig niet. Die nieuwe minister van ontwikkelingshulp, wat mij met mijn koloniaal verleden nogal interesseert, die weet er geen ene bliksem van. En die zal het ook nooit leren. Dat ze Nijpels uit pure armoede maar op Volkshuisvesting zetten, dat is toch ongelooflijk! Die man heeft duidelijk gefaald in zijn functie. Die heeft er niets van terecht gebracht. Ook volgens zijn eigen partij niet, want die heeft hem er uitgegooid. Er zijn ook goede ministers. Die man van Binnenlandse Zaken, Van Dijk, die heeft een voortreffelijke staat van dienst als voorzitter van de enquête-commissie.'

 

Engagement

 

Inleiding tot de kennis van de ambtenaar is geen schotschrift; u heeft altijd met milde ironie over ambtenaren geschreven.

 

`Ja, maar je mag best een grapje uithalen met de mensen die je verdedigt. Ik heb geen moppen verteld over de spreekwoordelijke luiheid van ambtenaren. Een hele hoop mensen hebben er moeite mee als je de ambtenaren verdedigt. Die zeggen: het is toch een slag mensen dat er een beetje de kantjes afloopt. Dàt is niet waar. Ambtenaren werken keihard. Toen ik op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte, nam ik stapels vertaalwerk voor zaterdag en zondag mee naar huis. En een ambtenaar kan bij sluitingstijd zijn loket toch niet zomaar dicht doen als er nog een queue staat?'

 

U heeft eigenlijk voor het eerst een geëngageerd boek geschreven.

`Vóór Inleiding tot de kennis van de ambtenaar heb ik dat engagement inderdaad nooit gehad. Een zekere

onverschilligheid, misschien... Tot nu toe heb ik niet in de macht van het woord geloofd, maar dat begint te veranderen. Ik hoop dat de kritiek goed is, en dan bedoel ik niet de literaire kritiek want daar ben ik niet zo bang voor. Wat critici over mijn stijl zeggen heeft me nooit geïnteresseerd. Wèl als ze zeggen dat het onoverzichtelijk in elkaar gezet is, dat de compositie niet deugt. Ik kijk nu vooral uit naar de maatschappelijke kritiek: wat zeggen politici, hoe reageren de mensen, wat doen de ambtenaren.

Een schrijver behoort een illusionist te zijn. Maar in dit boek heeft de auteur een ander doel: ik beschouw mezelf als een onmisbare schakel tussen regeerders en geregeerden. Met de nadruk op onmisbare. Stel je voor wat er zou gebeuren als alle ambtenaren zouden staken. De vuilnisophalers, de politie... Als de departementsambtenaren het werk zouden neerleggen, loopt de boel in het honderd. Met dit boek wil ik er dan ook op wijzen dat ambtenaren niet als tweederangsburgers moeten worden behandeld.'

 

Luguber

 

Een beetje ironisch schrijft u dat de ambtenaar drie momenten heeft waar hij trots op kan zijn: wanneer hij het wordt, wanneer hij het is en wanneer hij het geweest is. Bent u trots dat u ambtenaar geweest bent?

 

`Neen, neen.'

 

En dat u schrijver bent?

 

`Ook niet eens. Als u me zou vragen waar ik wel trots op ben, dan is dat niet zo veel. Ik heb wel het gevoel dat ik altijd mijn fatsoen heb bewaard. Daarmee bedoel ik dat ik nooit op effect heb gejaagd. Ik had wel graag wat meer tamtam gemaakt, want je wilt toch ook wel eens verkocht worden. Maar dat begint nu eindelijk te komen, bij het scheiden...'

 

In uw verhalen komt het nogal eens voor dat een persoon gek wordt.

`Ik denk niet dat ik gek zal worden. Wat ik me wel kan voorstellen is dat je in grote opwinding raakt, iets wat op het randje ligt van gek worden. In het boek dat nog gaat komen, Venster op het buitenhof, wordt de hoofdpersoon ook gek. Ik vind het wat luguber, maar het is heerlijk om zo iets te beschrijven. En ik kan het ook, gek genoeg. Ik kan me er in inleven.

In een verhaal heb je een verhevigde situatie nodig, bij voorkeur aan het eind. Daarom worden veel van mijn personages gek.'

 

Ook de dood komt vaak terug aan het eind van uw verhalen.

`Jaja. Ik denk tegenwoordig ook wel eens over de dood na, maar dan op een heel bedaarde manier. Als je jong bent, ben je bang voor de dood. Je schrikt als een leeftijdgenoot sterft. Die angst wordt minder. Je weet als je zo oud bent dat het binnen afzienbare tijd zal gaan gebeuren. Het heeft ook geen gevolgen voor mijn schrijven. Op een gegeven moment denk je wel eens: dit is misschien mijn laatste boek. Een van de plannen die ik nog heb is een biografie van Napoleon schrijven. De laatste tijd denk ik steeds vaker: zou ik daar nog wel aan beginnen? Heel nuchter: zou ik het nog wel doen?

Van de boeken die er al zijn hoop ik dat ze zullen blijven bestaan. Van veel van mijn romans zijn maar drie- à vierduizend exemplaren verkocht - de stroom druppelt zelfs niet meer. Soms bekruipt mij de bekoorlijke gedachte dat de doorbraak later nog zal komen. Aan de andere kant denk je ook: als ik er niet meer ben, wat kan het me dan nog schelen?'

 

Laatste wijziging: 31.05.2015