Op 23 augustus wordt A. Alberts 75 jaar. Hij debuteerde
op 42-jarige leeftijd met de verhalenbundel `De Eilanden'. Sindsdien
neemt hij een aparte plaats in binnen de Nederlandse literatuur met
verhalen en romans die uitzonderlijk kort zijn. Alberts'
bewonderaars prijzen zijn verhulde taalgebruik en de open plekken in
zijn boeken, anderen spreken misprijzend over zijn Ot-en-Sien-stijl.
`Mijn vrouw zegt wel eens: je had meer succes gehad met je voornaam er volledig bij. Dat kan ik nu niet meer veranderen en dat wil ik ook niet. Ik heb bewust alleen voor de beginletter van mijn voornaam gekozen toen ik met schrijven begon. Ik wou niet te veel opvallen en dacht niet aan succes... Nu denk ik daar wel eens aan', zegt Albert Alberts, die op 23 augustus 75 jaar wordt. `Het vervelende van betrekkelijk weinig verkocht worden vind ik het betrekkelijk weinig verkocht worden. Dat wil dus ook zeggen: betrekkelijk weinig royalty's krijgen. Als ik behoorlijk gefortuneerd geweest was, zouden de verkoopcijfers me helemaal niets kunnen schelen.' Ik opper dat hij dan misschien geen verhalen geschreven zou hebben en hij antwoordt onmiddellijk: `Daar zou u best gelijk in kunnen hebben.'
Na de roman De bomen (1953) verscheen Namen noemen (1961, daarna uitgegeven onder de titel In en uit het paradijs getild). Het bevat herinneringen en anekdotes uit Nederlands-Indië. Eenzelfde opzet heeft De Franse slag (1962, daarna uitgegeven onder de titel Aan Frankrijk uitgeleverd), over de jaren 1937-1939, toen Alberts als volontair ambtenaar in Parijs werkte. Met de roman De vergaderzaal (1974) kreeg hij pas grotere bekendheid, het boek werd zelfs voor televisie verfilmd. In hetzelfde jaar dat de verhalenbundel Haast hebben in september (1975) verscheen, kreeg A. Alberts de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele letterkundig oeuvre.
Zijn beste roman vindt Alberts zelf De honden jagen niet meer (1979): `Je hebt van die familiekronieken die delenlang doorgaan, maar dit is de kleinst denkbare familieroman. Het is precies zoveel als ik had willen zeggen.' Het aantal pagina's, 81, is een mooi gemiddelde voor Alberts. Sindsdien is er bijna jaarlijks een boek van hem verschenen. Maar geel en glanzend blijft het goud (1981, roman), Het zand voor de kust van Aveiro (1982, historische roman), De Utrechtse herinneringen van A. Alberts (1983) en De zilveren kogel (1984, historische roman). `De zilveren kogel is duidelijk beïnvloed door Walter Scott', legt Alberts uit. `Hij heeft over vrijwel hetzelfde onderwerp een uitvoerige roman geschreven, Old Mortality.'
U heeft dus de slotzin van Venster op het buitenhof al in uw hoofd?
`Ja, de laatste zin wordt: Er waren geen geesten. Die zin moet de leegte scheppen die duidelijk maakt waarom Cornelis Musch zelfmoord heeft gepleegd.'
Voelt u zich een buitenbeentje in de Nederlandse literatuur?
`Een beetje wel. Het klinkt misschien opschepperig maar ik heb een breder scala met mogelijkheden om over te schrijven dan sommige anderen; Nederlandse schrijvers komen al snel bij hun calvinistische jeugd terecht. Ik kan memoires schrijven, verhalen, historische romans... Inleiding tot de kennis van de ambtenaar is weer een heel ander boek. Mijn stijl is ook anders dan die van de meesten: het inperken. Als een gemiddelde Nederlandse schrijver hetzelfde boek zou schrijven, zou het tweemaal zo dik zijn.
`Schrijven is een gave. Nu ik ouder word begin ik me steeds meer te herinneren van mijn jeugd. Zo herinner ik me dat ik op de lagere school eens een tien voor een opstel kreeg. De enige reden voor dat cijfer was, dat alle kinderen begonnen waren met "Op een Zeeuwse zomeravond" of "Op een schilderachtige namiddag". Mijn eerste zin was: "Goedenavond heren!". Ik kon het dus toen al.
Veel verhalen heeft u uit de tijd dat u in Nederland-Indië verbleef?
`Ja, tientallen verhalen ken ik nog uit die tijd, zo goed werden ze toen verteld. Er waren geen ontspanningsmogelijkheden in Indië. Als er niet gebridged werd, werden er verhalen verteld. Vooral toen we van 1942 tot 1945 in het interneringskamp zaten. We hebben toen tegen elkaar gezegd: geen kaart meer aanraken, jongens, anders worden we helemaal simpel. We wisten immers niet hoe lang het nog zou duren. Bridgen kan ik ook niet meer, verhalen vertellen wel.'
Ze hebben zelfs uw leven gered, schrijft u ergens.
Ik zie het nog voor me: ik lag drie dagen lang met 41,2 graden koorts in een interneringskamp op Java. Malaria tropica. Ik hoopte eigenlijk dat het afgelopen zou zijn. Toen kwam er een Oostenrijks dokter en die keek me zo aan van, tja, wat moeten we daar nog mee. Hij nam een spuit met een van de laatste middelen die nog konden helpen, gaf me een injectie en drie minuten later was het alsof alle koorts langs mijn vingertoppen wegstroomde. Ik had nog 36,2. Naderhand heeft die dokter gezegd: ik vond het zo jammer, want u kunt zo goed verhalen vertellen.'
U heeft ook een groot aantal historische studies op uw naam staan. Vooral diplomatieke geschiedenis en het leven van grote personages, zoals Lodewijk XIV en Napoleon, lijken u te interesseren.
`Dat heeft een practische reden: over die grote personages is veel meer bekend. Ze verwijten me wel eens dat ik vrijwel niets vertel over de omstandigheden waarin het gewone volk leefde, maar daar weet ik ook weinig van! Om daar achter te komen moet je een vakhistoricus zijn, en dat ben ik niet. Als er thuis een heleboel geld geweest was had ik waarschijnlijk geschiedenis gestudeerd.
U heeft ook verschillende historische werken en romans vertaald...
`...maar daar ben ik niet zo geweldig trots op. Het meeste was broodwerk, vooral toen ik in de jaren vijftig voor de Groene Amsterdammer werkte. Het was een prachtige krant, maar ze betaalden verschrikkelijk slecht. De vertaling van Pepys' Dagboek van een levensgenieter is wel goed geworden.'
U vertaalde ook De non van Diderot.
`Dat is waar ook. Dat was ik helemaal vergeten! Ik heb het blijkbaar verdrongen. Het was pure broodwinning.'
Niet alleen uw historische studies gaan over koningen, ze komen ook bijna altijd voor in uw verhalen en romans.
`Dat komt door de flarden historische kennis die ik overhoud, die altijd betrekking hebben op hoger geplaatsten in de samenleving. Het verhaal Maar geel en glanzend blijft het goud bijvoorbeeld, dat zich in Denemarken afspeelt, heb ik als jongetje van 9 jaar gelezen in de twintigdelige wereldgeschiedenis die we thuis hadden. Koning Waldemar IV van Denemarken komt daarin voor en het leven van die man heb ik onthouden, en kunnen gebruiken voor dat boek.'
Zou u, zoals Renate Rubinstein, een boek willen schrijven over de kroonprins?
`Nee, dat zou ik niet aannemen, neen hoor. Als ik het toch gedaan zou hebben, dan zouden ze een heel raar boekje gekregen hebben. Het zou een boekje geworden zijn over het feit dat die jongen voortkomt uit een geslacht dat lang niet altijd zo'n beste invloed gehad heeft. Ze hebben voor veel narigheid gezorgd. Zo'n boekje zou niet de bedoeling zijn en daarom zou ik de opdracht ook niet aanvaarden.'
In uw verhalen treden steeds ambtenaren op. Nu heeft u zelfs een volledig boek aan hen gewijd: Inleiding tot de kennis van de ambtenaar.
`Ik ben zelf 25 jaar ambtenaar geweest, mijn studietijd voor kandidaat-ambtenaar inbegrepen. In 1950 had ik al het idee voor Inleiding tot de kennis van de ambtenaar, maar ik heb het pas weer opgepikt in 1965 toen ik ambtenaar werd op Buitenlandse Zaken. Twee jaar geleden ben ik begonnen te schrijven. Toen stond de ironie, het belachelijk maken van de ambtenaar nog op de voorgrond. Het laatste jaar zijn ze echter zo gaan hakken op de ambtenaren - en dat terwijl de politieke partijen en de overheid zonder die ambtenaren niets kunnen uitvoeren - dat ik 180 graden omgeslagen ben. Ik heb een volledig ernstige - met alle ironie die er in zit - verdediging van de ambtenaar geschreven. De ambtenaren zijn toch de ruggegraat van het totale regeerapparaat?
Inleiding tot de kennis van de ambtenaar is geen schotschrift; u heeft altijd met milde ironie over ambtenaren geschreven.
`Ja, maar je mag best een grapje uithalen met de mensen die je verdedigt. Ik heb geen moppen verteld over de spreekwoordelijke luiheid van ambtenaren. Een hele hoop mensen hebben er moeite mee als je de ambtenaren verdedigt. Die zeggen: het is toch een slag mensen dat er een beetje de kantjes afloopt. Dàt is niet waar. Ambtenaren werken keihard. Toen ik op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte, nam ik stapels vertaalwerk voor zaterdag en zondag mee naar huis. En een ambtenaar kan bij sluitingstijd zijn loket toch niet zomaar dicht doen als er nog een queue staat?'
U heeft eigenlijk voor het eerst een geëngageerd boek geschreven.
`Vóór Inleiding tot de kennis van de ambtenaar heb ik dat engagement inderdaad nooit gehad. Een zekere
onverschilligheid, misschien... Tot nu toe heb ik niet in de macht van het woord geloofd, maar dat begint te veranderen. Ik hoop dat de kritiek goed is, en dan bedoel ik niet de literaire kritiek want daar ben ik niet zo bang voor. Wat critici over mijn stijl zeggen heeft me nooit geïnteresseerd. Wèl als ze zeggen dat het onoverzichtelijk in elkaar gezet is, dat de compositie niet deugt. Ik kijk nu vooral uit naar de maatschappelijke kritiek: wat zeggen politici, hoe reageren de mensen, wat doen de ambtenaren.
Een beetje ironisch schrijft u dat de ambtenaar drie momenten heeft waar hij trots op kan zijn: wanneer hij het wordt, wanneer hij het is en wanneer hij het geweest is. Bent u trots dat u ambtenaar geweest bent?
`Neen, neen.'
En dat u schrijver bent?
`Ook niet eens. Als u me zou vragen waar ik wel trots op ben, dan is dat niet zo veel. Ik heb wel het gevoel dat ik altijd mijn fatsoen heb bewaard. Daarmee bedoel ik dat ik nooit op effect heb gejaagd. Ik had wel graag wat meer tamtam gemaakt, want je wilt toch ook wel eens verkocht worden. Maar dat begint nu eindelijk te komen, bij het scheiden...'
In uw verhalen komt het nogal eens voor dat een persoon gek wordt.
`Ik denk niet dat ik gek zal worden. Wat ik me wel kan voorstellen is dat je in grote opwinding raakt, iets wat op het randje ligt van gek worden. In het boek dat nog gaat komen, Venster op het buitenhof, wordt de hoofdpersoon ook gek. Ik vind het wat luguber, maar het is heerlijk om zo iets te beschrijven. En ik kan het ook, gek genoeg. Ik kan me er in inleven.
Ook de dood komt vaak terug aan het eind van uw verhalen.
`Jaja. Ik denk tegenwoordig ook wel eens over de dood na, maar dan op een heel bedaarde manier. Als je jong bent, ben je bang voor de dood. Je schrikt als een leeftijdgenoot sterft. Die angst wordt minder. Je weet als je zo oud bent dat het binnen afzienbare tijd zal gaan gebeuren. Het heeft ook geen gevolgen voor mijn schrijven. Op een gegeven moment denk je wel eens: dit is misschien mijn laatste boek. Een van de plannen die ik nog heb is een biografie van Napoleon schrijven. De laatste tijd denk ik steeds vaker: zou ik daar nog wel aan beginnen? Heel nuchter: zou ik het nog wel doen?
Laatste wijziging: 31.05.2015