A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Provinciale Zeeuwse Courant, zaterdag 11 november 1961

 

Celebes in de twintiger jaren

 

H.J. Friedericy geeft zijn eerste indrukken van Indië

 

"De eerste etappe", een relaas in brieffragmenten

 

Letterkundige kroniek door HANS WARREN

 

ER VERSCHIJNEN de laatste jaren zeer veel boeken over het oude Indië, en het merendeel daarvan is niet alleen dierbaar-boeiend, heimwee-stillend en heimwee-wekkend, maar bovendien ook goed. Twee vertellers uit deze “Indische groep”, te weten Maria Dermoût en H. J. Friedericy behoren o.i. tevens tot de beste en fijnzinnigste Nederlandse auteurs van de moderne tijd. Het is merkwaardig te bedenken, dat deze beide schrijvers mogelijk nimmer die sterke stimulans tot schrijven, getuigen en vertellen gekregen zouden hebben, wanneer zij niet voorgoed uit het Indië, dat zij met hart en ziel liefhebben, waren verdreven. Het lijkt of deze ruwe scheiding de sluimerende kracht heeft gewekt (beiden zijn natuurlijk wèl geboren vertellers van jongsaf, ook al publiceerden, d.w.z. debuteerden, zij laat) opdat zij door hun kunst een sterke brug konden slaan naar het verleden, een brug waarover wij hen kunnen volgen naar de prachtige landschappen en volkeren waaraan zo talloze Nederlanders onuitwisbare herinneringen hebben, dierbare en smartelijke.

 

Maar het is niet alleen voor die zeer grote groep mensen die Indië min of meer hebben gekend dat geschreven wordt, ook al steken auteurs als Maria Dermoût en Friedericy bewust vele oud-Indischgasten een hart onder de riem door duidelijk te laten voelen hoevele mensen van goeden wille er geweest zijn, alle tijden door, hoevelen hun beste krachten gegeven hebben om te komen tot een gelukkige en eerlijke samenleving, een bevordering van de welvaart en de ontwikkeling van de inheemse bevolking, juist omdat zij boven alles hielden van land en volk, en dus de door vroegere generaties gedane onvergeeflijke misstappen en gemaakte fouten zo veel in hun vermogen lag wilden goedmaken. Deze getuigenis is hartversterkend en bovendien nuttig in tijden van kortzichtigheid en onverschilligheid, maar het is slechts een ondergeschikt bijeffect van deze voortreffelijke boeken, die toch allereerst bevredigen op het literaire plan.

 

Heeft bovendien niet haast iedere Nederlander, die op de lagere school al begon te dromen bij de landkaart van Indië, een zwakke plek in het hart en een soort heimwee-achtig verlangen naar het eilandenrijk daarginds, onverschillig of hij er geweest is of niet? Dat bijvoorbeeld Maria Dermoûts boeken in Amerika zo'n groot succes hebben, bewijst eveneens dat behalve een zekere hang naar exotisme en grootser, intenser leven, wel degelijk de unieke literaire waarde (waarvan in vertaling vaak veel verloren gaat, zeker in het hier bedoelde geval) wordt erkend. Het zijn met recht boeken-voor-allen dus.
Om nu op Friedericy terug te komen: de drie werken die bij tot nu toe had laten verschijnen (Bontorio, de laatste generaal, Vorsten, vissers en boeren, en De Raadsman) hadden zo'n indruk op ons gemaakt, dat we gretig grepen naar zijn nieuwe boek, “De eerste etappe”. We werden niet teleurgesteld.

 

Hans Warren

 

Uit de genoemde boeken hadden we reeds afgeleid dat Friedericy in zijn verhalen veel authentieke gebeurtenissen en eigen lotgevallen verwerkt. Maar tevens was te merken dat hij een begenadigd verteller is, die zich overtuigend weet in te leven in de innerlijke roerselen van de oosterling. Dit vermogen is heel weinigen gegeven, en het vereist een zo intense inzet van de kunstenaar (enigszins te vergelijken met het volkomen inleven in een rol door een toneelspeler) dat men uiterst verbaasd is te merken dat Friedericy ook nog, blijkbaar dank zij een soort roofbouw op zijn capaciteiten, erin geslaagd is een indrukwekkende maatschappelijke carrière op te bouwen.
“De eerste etappe” nu, verhaalt van een jonge man, geboren in 1900 (als de schrijver) die op ongeveer 22-jarige leeftijd, na in Leiden afgestudeerd te zijn naar Indië (Celebes) vertrekt als bestuursambtenaar (ook allemaal als de schrijver). En uit het feit, dat dit boek is samengesteld uit een 70-tal lange of korte fragmenten uit brieven die de jonge man naar zijn ouders in Holland schrijft, van de dag dat hij op de boot stapt tot aan de tijd dat hij, zes jaar later en pas getrouwd, voor het eerst met verlof naar Holland zal komen en zijn “eerste etappe” er dus opzit, mogen we gerust afleiden dat Friedericy hier zijn eigen belevenissen vertelt, zij het om allerlei begrijpelijke redenen hier en daar iets gewijzigd. Ook lijkt het ons waarschijnlijk dat vele dagboekfragmenten ingelast werden; de toon van het boek is meer die van een bewerkt dagboek (eenmaal wordt het woord dagboek zelfs vermeld, al is de betekenis op die plaats niet volkomen duidelijk) dan die van brieven, al wijzen andere trekjes weer op brief-mededelingen. Mogelijk is dus een combinatie van beide gebruikt als basis, maar in ieder geval is het geheel zeer geslaagd. We volgen alles op de voet, zien de jongeman in de twintiger jaren naar Indië gaan, beleven mede het leven aan boord, de aankomst, de aarzelende aanvang met de werkzaamheden, de contacten met collega's, superieuren en de bevolking. Friedericy is een meeslepend verteller, het is of men naar hem luistert, en dit luisteren is een ongekend genot. Hij verstaat de kunst anekdotes zó neer te schrijven dat men de authentieke toon, het gebaar, hoort en ziet. We noemen slechts één voorbeeld uit vele: het bezoek van hertog Adolf aan de waterval, een pagina van een beeldende precisie en een humor van het zeldzaamste timbre, een humor, die zijn spanning weet te houden.

 

Hoe goed en onbevangen is de Nederlands-Indische gemeenschap getekend, de weemoed om de talloze overplaatsingen (“Indië: dat is afscheid nemen”, “zo is het Indische leven, dat begrijp ik al lang: vreemden komen en vrienden gaan”), de strubbelingen in de ambtenarij (na een overplaatsing heet het: “……ik ben ongeveer veertien dagen uit mijn doen geweest. vanwege de kennismaking met zulk een enorm aantal autoriteiten in zulk een kort tijdsbestek. Doch nu besef ik het dan ook terdege: Al het hoge van Celebes en onderhorigheden zit hier. (n.l. op Makassar). Van betrouwbare zijde heb ik vernomen dat Nederlands-Indië in totaal twee miljoen autoriteiten telt. Ieder van die autoriteiten heeft twee kantoren: een voor zichzelf en een voor zijn medewerkers, die nu al een beetje autoriteit zijn, doch later erg autoriteit worden. Om die autoriteiten met hun medewerkers het idee te geven, dat zij iets te doen hebben, zijn en worden er departementen, algemene en gewestelijke secretarieën, algemene, gewestelijke, lokale en bijzondere inspecties, bureaus voor dit, dat en ginds onderzoek - een kleine honderdduizend - ingesteld en
opgericht; al deze instellingen worden weer in afdelingen, onderafdelingen, subonderafdelingen, neven- en tussenafdelingen gesplitst “die allemaal een autoriteit aan het hoofd hebben. 't Lijkt wel of ik droom” (pag. 70). Enige bladzijden verder lezen we: “Het wemelt hier van de autoriteiten, de muskieten en het is moeilijk een stap te verzetten zonder gestoken te worden van een van beide kanten".
Dit moge veel overdreven spot zijn, hoe treffend is daarnaast b.v. Ans de Groot, vrouw van een onderafdelingschef (autoriteit) , die wanneer in 't afgelegen Maros de school wegens bezuinigingsmaatregelen opgeheven wordt, geheel belangeloos les gaat geven, maar liefst vier klassen tegelijk!
Dit authentieke relaas in brieven laat overtuigend zien hoe intens, goed en avontuurlijk er door velen in Indië werd geleefd, hoe hard er werd gewerkt, hoe zorgeloos gefeest, hoe nauwelijks bewimpeld verlangd naar Holland. Doch bovenal laat het zien hoe een westerling (de schrijver) samensmelten kon met de ziel van zijn nieuwe, bewust gekozen vaderland. Het boek, de titel zegt het, vraagt om een voortzetting. We zien er reeds verlangend naar uit.

 

H. J. Friedericy: “De eerste etappe”, Querido, Amsterdam.



 

Laatste wijziging: 09.06.2015