A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Bijlage I

 

Roelands I

 

Gesprek tussen Jan Roelands en Albert Alberts, uitgezonden door de VARA-radio op 22 december 1976.

 

R: A.A. Albert Alberts. Is het niet saai om Albert Alberts te heten, vroeg Hanneke Wijgh hem eens in een interview.
Nee, juist gemakkelijk, antwoordde hij, als je je naam moet noemen, zeg je twee keer Albert, de laatste keer met een s.
We zijn in Blaricum, bij hem thuis, een erg aardig, afgelegen huisje. Bert, zoals die gewoonlijk wordt genoemd, maakt koffie voor ons. Alberts, schrijver, alleen nog maar schrijver, sinds hij vorig jaar werd gepensioneerd als ambtenaar op Buitenlandse Zaken in Den Haag. Het eerste boek van hem, een verhalenbundel, verscheen in het begin van de jaren '50. Sindsdien meer en meer, ook historische werken, maar toch nooit erg veel. 'Ik heb niet zo veel woorden nodig', is een uitspraak van Alberts, van Bert, dus zijn zijn boeken ook meestal aan de dunne kant.
Jarenlang was hij als schrijver slechts gekend door weinigen, maar vooral sinds najaar 1974, toen zijn korte roman "De vergaderzaal" verscheen, is daar drastisch verandering in gekomen. Alberts is bekend geraakt en soms lijkt de belangstelling, die hem nu ten deel valt, hem wel eens wat te veel.

 

A: Ja, ja, al jaren lang, mag ik zeggen, hoor. Ik vind het, het is natuurlijk reuze plezierig wanneer je plotseling ineens, ja dat is eigenlijk vrij plotseling gegaan, een redelijke erkenning en belangstelling vindt. Maar, eh, de mensen die dan heel vriendelijk tegen je zeggen, hoe is 't er nou mee, hoe gaat het er mee; en dan moet je vertellen, waar je nou weer mee bezig bent, en zo, en dat laatste daar heb ik ook al een beetje de duvel aan. Nee, ik vind eh, ik vind het wel wat lastig, om helemaal eerlijk te zijn. De praktisch volslagen anonimiteit, waarin je vroeger leefde, die was toch wel wat verkieselijker dan dit. Maar, nogmaals, dat heb je in de eerste plaats niet voor het zeggen, en in de tweede plaats moet ik eerlijk bekennen, dat het je deugd doet, dat de mensen het hartelijk gemeend zeggen, dat ze je boeken wel mooi vinden. Ja, dat is zeker zo.

 

R: Daar heb je erg lang op moeten wachten.

 

A: Eh, ja, ja. Dat is te zeggen, in een bijzondere schijnt, maar dat merk je natuurlijk niet, in een bijzondere kleine kring, juist omdat die kring zo klein was, merkte je daar weinig van, maar die was er toch wel. Ik heb eerlijk gezegd altijd redelijk goeie recensies, maar verder helemaal niet van dat de mensen zeiden, ha, dat boek gaan we nou eens kopen, integendeel, je had vaak ook recensies, en die waren dan ook bijzonder vriendelijk en goed gemeend en die zeiden dan, ja, dat is nou een boek voor fijnproevers. Nou, haal dan je winst maar uit, want dan koopt helemaal geen hond het meer.

 

R: Je eerste boek, de verhalenbundel "De eilanden", verscheen in 1952, he?

 

A: Ja, in 1952.

 

R: Weet je nog wat de oplage was toen?

 

A: Ja, dat eh, "De eilanden", jazeker, precies weet ik dat, 1500, 1500 exemplaren en die zijn toen vrij snel in die eerste druk uitverkocht. En dat was ook helemaal niet zo verwonderlijk, want in '52 toen waren er in Nederland nog al wat, wat wij dan in het voormalig Nederlands-Indië noemden, Oud-Gasten, en bovendien was de omslag van het boek, daar stond een schetsmatig kaartje van datzelfde voormalige Indië op. En die mensen die kochten dat dus, he, bon, uit. En daarmee ging die eerste druk vrij gauw op. En toen zei Van Oorschot: nou, dat gaan we nog eens een keer doen en zelfs met een iets hogere oplage en dat is toen wel een beetje mislukt, want die markt was blijkbaar heel weinig elastisch en de meeste Oud-Gasten die een boek wilden hebben, die hadden het al. En, dus dat ging toen mis. En toen Van Oorschot het een jaar of vijf, zes later nog eens geprobeerd met een, hij had toen zo'n, ik weet niet of hij dat nog heeft, de Witte Olifant-reeks. Nou, dat is toen helemaal niet gegaan. En toen heeft hij weer, heeft hij gezegd, eh, letterlijk schijnt hij gezegd te hebben, ze zullen het lezen. En toen heeft hij een vierde druk gemaakt en die is, gek genoeg, onafhankelijk van al het andere, heel redelijk gaan lopen.

 

R: Bij elkaar, hoeveel exemplaren?

 

A: Weet ik niet, dat weet ik niet. Ik heb naderhand niet meer gevraagd naar oplagen, dit of dat.

 

R: Het meest bekend uit de bundel "De eilanden" is het verhaal "Groen".

 

A: Eh, dat is in zoverre het meest bekende, omdat ik daar indertijd een prijs voor heb gekregen van de stad Amsterdam, een novelleprijs, zoals dat heet, in omstreeks die tijd, '53, '54, dat weet ik niet precies meer. Ja, dat is toen, het staat gek genoeg, eh, ik heb er een ogenblik over gedacht om het niet in de bundel op te nemen indertijd, omdat het, eh, al het andere, dat speelt zich namelijk af, ofschoon toen daar de naam van het eiland niet genoemd werd, in en om Madoera. Terwijl dat verhaal "Groen", dat is een verhaal dat ik zelf niet heb meegemaakt. Dat is een assistent-resident die me dat eens verteld heeft, ongeveer dan, en dat is op Nieuw Guinea geweest; waar ik nooit geweest ben, wat ik nooit gezien heb, en eh, waar ik ook verder weinig van af weet.

 

R: De overige tien verhalen uit de bundel "De eilanden" spelen op Madoera, het Indische eiland, waar Alberts een paar jaar van 1939 tot 1942, voor het Nederlandse bestuur aspirant-controleur was. Een van die Madoera-verhalen is "Het moeras", dertien bladzijden, indrukwekkend, naar het bijna lijkt meer om wat het niet beschrijft, om wat verzwegen wordt, als om wat er echt, zwart op wit instaat: het verhaal over de halfwaanzinnig geraakte Naman. Het verhaal "Het moeras" begint zo:
(Roelands leest de tekst, van af het begin, ongeveer tweeënhalve bladzijde, tot en met de zinnen: Naman was toch eigenlijk wel een bijzondere vent. We liepen er heen).

 

A: Deze ontmoeting van de ik-persoon met die man die daar een beetje tropenkolder heeft gekregen, achter het moeras, dat is eh, dat is iemand overkomen, die employé was van de, wat ze hier de bank-van-lening noemen. En eh, de mensen die, dat werd dus heel behoorlijk gecontroleerd, en één van die controleurs die overal door het land heen reisden, die kwam op een gegeven ogenblik op zo'n achterafplaats en daar vond hij toen iemand, die zo reageerde als die man uit "Het moeras", ja.

 

R: We hebben het net gehad over je doorbraak, je erkenning die dan nu op alle fronten gekomen is. En eigenlijk voornamelijk door je boek, boekje, korte roman, kleine roman "De vergaderzaal".
Dat was voor jou onverwacht, he, dat er zo op gereageerd werd.

 

A: Bijzonder! Onverwacht? Onbegrijpelijk! Ik heb dat, eh, op een gegeven ogenblik ben ik met dat boek begonnen, indertijd, en heb vrij snel, nou, wat achteraf beschouwd ongeveer vier/vijfde is gebleken, afgemaakt en toen zat ik voor het blok.
Ik wist het echt niet meer, hoe ik dat... De man die was toen goed gek geworden, en eh, wat moest ik toen met die man verder gaan doen? Dat was nou het beroerde en toen heb ik er over gedacht een ogenblik, om hem dan de hele nacht maar door de stad te laten trekken, naar de haven te laten gaan, wat hij ook gedaan heeft in de uiteindelijke versie, en hem dan door de stad, 's ochtends om een uur of half negen, laten zwerven helemaal naar waar dat bureau van hem was. Dat was dus in Amsterdam-Zuid. Oud-Zuid, en dan zou hij daar tegen de deur hebben staan schoppen en zijn ellende uit staan schreeuwen bij die vergadering en dan zouden al die mensen zich daar een ongeluk van schrikken. Maar toen dacht ik, nee, dat kan ook niet, want daar wordt de volgende dag niet vergaderd. Dat, ik bedoel, ik moet, de realiteit moet daar zo duidelijk in zijn, dat niet iemand naderhand kan zeggen, die de toestand kent, maar dat heb je idioot gedaan, want je weet, dat er hoogstens één keer in de week vergaderd wordt en niet iedere dag. In dat bureau, dus dat was voor mij een onmogelijkheid om het zo af te maken. Nou en toen is het blijven liggen.

 

R: De nodige jaren.

 

A: Nou, zeker een jaar of een- tweeëntwintig, ja. Ja, ik geloof, dat ik het eind '53 al zover had, dat ik voor het blok zat. Pas in, nou wanneer is dat geweest, in '74 ja, nou dan is het eenentwintig jaar geweest.

 

R: En heb je nou enig idee, hoe dat kwam, dat het zo aansloeg opeens? Bam, dat boek verschijnt en meteen uitverkocht, herdruk.

A: Nee, nee, ik begrijp er niets van, ik begrijp er helemaal niets van.

 

R: Of het moet zijn dat die mensen, dat kan natuurlijk, dat de mensen zo vallen op het idee dat, die man heeft er eenentwintig jaar mee rondgelopen, dat moet wel wat zijn.

 

A: Ja, nou dat is zeker niet onmogelijk, hoor dat ze zeggen, dat is natuurlijk, dat is in de aandacht gekomen, in de openbaarheid gekomen en God weet, hebben de mensen gedacht, nou eh, dat zal wel iets zijn. Maar ja, ik weet het niet, ik weet het niet.

 

R: Je zei net, dat je van het slot van je korte roman "De vergaderzaal", zoals je die in je hoofd had, dat je daar toch maar van afgeweken bent, omdat het anders niet zou kloppen met de werkelijkheid.

 

A: Met de werkelijkheid, precies, ja, ja. Dat kon ik gewoon niet over me verkrijgen. Ik zou, ik ben er ook praktisch zeker van, als ik dat gedaan zou hebben, dat het een flop was geweest. Een lezer merkt instinctief, dat op een gegeven ogenblik een schrijver er niet meer achter staat. En daar had ik niet achter kunnen staan en hier heb ik wel achter kunnen staan. Maar ik heb er heel lang over gedacht. Hoe moet ik die vent, die zat daar in die haven, daar in die buurt van die haven, ik dacht eigenlijk, wat moet ik daar nou mee gaan doen en toen heb ik de kaart van Amsterdam genomen, de plattegrond, en heb gekeken. Toen zag ik daar staan 'Noodziekenhuis', dat is daar bij Zeeburg, wàs bij Zeeburg, want het is afgebroken. En toen dacht ik, dan laat ik hem daar naar toe gaan. Maar, daar moest hij in de een of andere functie naar toe, zal ik maar zeggen, ik bedoel, eh, in de een of andere gedaante en toen heb ik er van gemaakt, dat dat huis vroeger een, ik heb het nooit gezien hoor, expres ben ik het niet gaan zien, want ik dacht dan knap ik er nog op af ook misschien, maar toen heb ik dus, heb ik gedacht, nou dat is dan een houten huis, beetje zo'n idee van zo'n Noors huis, wat je hier wel in Nederland hebt staan, maar dan aan de waterkant. En dat zou dan geweest zijn van iemand, die een houthandel had op Noorwegen en zo. Die hebben bestaan, vroeger namelijk, he, eind vorige eeuw en zo, misschien nou nog wel, maar toen was die houthandel in de negentiende eeuw een heel belangrijk facet van de, en daarvoor ook al, van de Amsterdamse kleinere handel, die niet op de tropen werd gedreven. En toen was ik eruit. Toen was ik er gewoon uit, want dat kon ik wel aan, dat vond ik niet zo gek.

 

R: Heb je telkens in al je boeken en verhalen dat precieze gevoel van dàt moet helemaal kloppen en dààr kan ik mijn fantasie meer laten gaan?

 

A: Ja, ja, ja. Nou ja, kijk, fantasie niet eens zo krankzinnig veel, maar het moet allemaal kloppen met een bepaalde of echte werkelijkheid of een aannemelijke verbeelding van die werkelijkheid. Maar aannemelijk moet het zijn.

 

R: Heb je zo ook voor jezelf wel eens dingen geschreven, waarvan je denkt, nou nee, dat kan niet, want het is nu niet aannemelijk meer?

 

A: Jawel, dat komt wel, dat zal wel eens gebeurd zijn. Kan me eerlijk gezegd niet zo goed herinneren hoor, want ik schrijf niet eens zo graag, dus waarom zou ik dat doen, bij wijze van spreken, he, iets schrijven wat niet aannemelijk is.
Dan zou ik er, geloof ik, na vijf of zes regels al mee ophouden. Bovendien is het zo, dat ik daarom, vermoedelijk, wat ouder wordende, me ook veel meer op historische dingen ga richten, daar heb je dat gedonder niet. Dan hoef je helemaal geen ogenblik bang te zijn, dat je van de werkelijkheid afwijkt, integendeel, je moet juist zorgen, dat je de werkelijkheid volgt, of in ieder geval duidelijk, nou ja goed, duidelijk weergeeft en geen fouten maakt.

 

R: Maar word jij erkend als historicus?

 

A: Nee, nee, tenminste daar heb ik nog nooit iets van gemerkt. Nee, want ik heb er nog nooit een, ja ik heb één keer een recensie gelezen van een vakman, in dit geval van mevrouw Annie Romein in Vrij Nederland, en die was duidelijk teleurgesteld. Ze zei, eh, het was maar het halve verhaal. Zij had namelijk verschrikkelijk graag en veel liever zelfs, gewild, dat ik veel meer aandacht had besteed aan allerlei geestelijke stromingen uit die tijd, die mij nou weer helemaal niet interesseerden, want ik hou veel meer van diplomatieke geschiedenis en van krijgskundige geschiedenis, veldslagen vertellen en zo. Wat zij vreselijk vindt, geloof ik, he? Dus, wat dat betreft, klopten wij helemaal niet met elkaar. En zij keurde dat boek dus op die gronden af. Maar wat mij bijzonder veel plezier heeft gedaan, dat, zij heeft er geen fouten in ontdekt, en dat is natuurlijk wel prettig, he. Als jij nou zegt, ja, dat deel interesseert me geen bliksem en ik vind, dat hij veel meer aandacht aan iets anders had moeten besteden, akkoord, maar als ze gezegd had, en bovendien heeft hij dat en dat en dat allemaal fout gedaan, dat heeft ze niet opgemerkt.

 

R: Dat is toch wel een lekker gevoel voor jou?

 

A: Dat vond ik wel, ja. Ze mochten het verder afkeuren, dat kon me eigenlijk helemaal niet schelen, maar ik vond het wel heel plezierig, dat ze niet gezegd heeft, hij heeft er met de pet naar gesmeten, want dat is onjuist wat hij daar zegt en dat is onjuist. Maar dat was het niet.

 

R: Ergens met de pet naar smijten, is ook niet jouw aard, heb ik de indruk.

 

A: Nee, nee, vooral met deze dingen niet, hoor.

 

R: Schrijf je die onder een strak regiem? Voor jezelf?

 

A: Nou, eh, ik, gek genoeg, 't is hier ook een kwestie van het moeten, en niet eens van het heilige moeten, maar voor mij is het aardige van dit werk, dat is het zoeken, het onderzoek, niet het schrijven. Maar als je eenmaal een groot onderzoek hebt gedaan, dan is het natuurlijk doodzonde, als je het niet gaat op zitten schrijven. Maar, eh, het eerste deel vind ik het plezierigste.

 

R: Maar het tweede deel, het opschrijven, dat komt er toch ook van. Historisch werk, dat uitkomt bij uitgeverij Querido. Van Oorschot geeft het literaire werk van Alberts uit.
Die historische werken, die komen vaak goed aan het aantal bladzijden, aan de prijs ook overigens, zo rond de vijftig gulden. Boeken als bijvoorbeeld "De Hollanders komen ons vermoorden" en ook "De huzaren van Castricum", een geschiedenis van de Nederlandse Republiek van 1780 tot 1800. Kan de schrijver er zelf wat uit lezen? Een fragment bijvoorbeeld van een veldslag, want veldslagen, die beschrijft hij graag, en in dit geval dan natuurlijk de veldslag bij Castricum tussen Engelsen en Russen aan de ene en Fransen en Bataven, Hollanders, ter andere zijde. Wat lezen uit Huzaren, ja?

 

A: Als ik het bij de hand heb, ja. Ik moet het wel hebben. Ja, ik zie hem staan.

 

R: Ga je gang maar.

 

Alberts leest het volgende fragment:
Na de aankomst van Brüne met zijn vijf bataljons, begon de strijd om het dorp Castricum in al zijn felheid. Er werd gevochten om duinen, die nu eens aan de ene en dan weer aan de andere partij toevielen. Tegen drie uur nam de hevigheid tijdelijk af wegens het ontbreken van ammunitie, maar op dat zelfde ogenblik leek de slag een verrassende wending te nemen. De Russen werden weer eens onberekenbaar. Hun troepen, die een groot aandeel hadden gehad in de verovering van Castricum, zwenkten onverwacht naar links om een aanval te doen op de stelling van Bonhomme bij Uitgeest. De manoeuvre op zichzelf was weliswaar niet voor de hand liggend, maar toch ook niet onverstandig. De troepen van Bonhomme, in de flank aangegrepen, zouden vanwege het Langemeer niet achteruit gekund hebben en de enige weg die hem zou overblijven, lag in de richting van Krommenie en dat zou een definitieve scheiding tussen hem en de troepen ten zuiden van Castricum hebben betekend, want de Russen zouden dan ongetwijfeld zijn doorgestoten tot Heemskerk en vervolgens naar de noordelijke oever van het toen bestaande Wijkermeer, dat in een brede, open verbinding stond met het meest westelijke deel van het IJ. Maar de Russen hebben in deze oorlog geen geluk gehad met de terreingesteldheid. Tot de pijnlijke verbazing van hun officieren bleek het door hen gekozen gevechtsterrein doorsneden met sloten. Hun voornaamste aanvalswapen, de snelle voortgang, werd hierdoor minder slagvaardig en de Franse generaal Pacteau, die weer de beschikking had gekregen over ammunitie, viel hen op het lijf en dreef hen, in samenwerking met Bonhomme, terug, niet in de richting van Castricum, maar in die van Limmen.
Nu lag, en ligt nog, ten zuiden van Limmen een vaart die toen Schilpwater of Hoepbeek en tegenwoordig Schulpvaart heet. Over dat water lag een brug, de Vlooisbrug, op oude kaarten nagenoeg op de plaats, waar zich nu de Limmerbrug in de secundaire weg van Alkmaar naar Krommenie bevindt. Deze brug werd door de Russen gebruikt als reddingsplank, die ze daarna onder dekking van twee terzijde geplaatste kanonnen, haastig afbraken.

 

R: Het is dan 1799?

 

A: Eh, ja, september, eh, 2 oktober, 10 oktober, pardon, 19 oktober.

 

R: Een periode in de geschiedenis van Nederland, die maar door weinig mensen wordt gekend, geloof ik, he?

 

A: Ja, ja, eh, misschien niet eens door weinig mensen wordt gekend, maar door weinig mensen, ook de vakmensen, als geweldig belangrijk wordt gevonden. En ik wist dat natuurlijk ook niet, maar toen ik in die jaren, dat ik iedere dag van hier, van Blaricum naar Den Haag en terug moest reizen en in de trein moest zitten om wat te lezen; je kunt niet de hele dag detective-romametjes zitten lezen. Dus op een gegeven ogenblik ben ik maar eens wat historische boeken gaan lezen. Toen kreeg ik toevallig, doodtoevallig, in handen een boek van een Duitser, ik ben zijn naam al weer kwijt, die staat wel hier in de literatuurlijst, en die schreef over wat in de geschiedenis bekend is als de tweede coalitie-oorlog. Die heeft geduurd van 1798 tot 1801 of 1802. Vrede van Amiëns is toen het slot geweest. Eh, die, daar begon ik toen dat stuk te lezen. Hij zei in het jaar 1799 lag een reusachtig front van Sicilië tot aan Den Helder.
Dan begint je aandacht al een beetje te trekken, omdat je dan een bekende naam ziet, he. En hij zei: en twee punten van dat front waren verreweg de belangrijkste en het meest dramatisch ook, dat waren Napels en Noord-Holland.
En toen heeft hij uitgelegd, waarom dat zo was en dat was inderdaad ook zo. Als deze slag bij Castricum, die laatste dan, die door de Fransen en Bataven gewonnen is, als die verloren was geweest, dan waren die troepen doorgestroomd via Haarlem naar Leiden en Den Haag. Dan hadden ze daar de regering in handen genomen, de oude Republiek hersteld en dat zou voor de situatie waarin Frankrijk zich op dat ogenblik bevond vermoedelijk fataal zijn geweest. Je weet natuurlijk nooit zeker, maar die kans had bestaan.

 

R: Dat over "De huzaren van Castricum", een historisch werk, verschenen in 1973.

 

Volgende week in een tweede uitzending en dan bovendien iets langer, meer over Alberts en zijn werk, terugkomend ook op zijn succesvolle korte roman "De vergaderzaal".

 


Laatste wijziging: 01.07.2015