Herman Erinkveld,
Walter van de Laar Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979 |
![]() © H. Erinkveld en W. van de Laar |
Inhoudsopgave |
Paragraaf 1
Beschrijving van "De eilanden"
Voor de beschrijving is gebruik gemaakt van de vijfde druk, verschenen in 1975 bij G.A. van Oorschot te Amsterdam.
De boekuitgave
In het boek staan de volgende verhalen:
Bovenstaande indeling wordt
gegeven als inhoud op de laatste bladzijde van het boek.
Hoewel in "Groen", "De dief" en "De
jacht" het woord 'eiland' niet - voorkomt, bestaat er een
verband tussen de verhalen, dat behalve door de titel van het
boek, gesuggereerd wordt door het voorkomen van gelijkenissen in
woorden en ruimtebeschrijvingen. Tien verhalen gaan over
gebeurtenissen op een eiland of op eilanden, het laatste verhaal
gaat over een bootreis en een thuiskomst in een land, terwijl
door middel van dromen en gesprekken de ik-figuur voortdurend
bezig is met de eilanden, waar hij gewerkt heeft.
Vier van de elf verhalen
worden al gepubliceerd voordat ze in deze bundel opgenomen
worden.
Korte Inhoud van de negen verhalen die niet uitvoerig besproken worden.
"De Koning is dood"
"Het huis van de Grootvader" Op het eiland is jaren geleden een schipbreukeling aangespoeld, hij heette Taronggi. Hij wist een kapokhandel te beginnen en kreeg aanzien onder de bevolking. Zijn zoon, Taronggi II, zette het bedrijf voort en nu wordt de handel en de hele familie door Taronggi III geregeerd. De Taronggis zijn er van overtuigd, dat hun familie uit Tarragona komt. Ze hebben eens een kaart gekregen met een foto van een huis uit Tarragona er op, Dat moet het huis van hun voorvader zijn. Taronggi III heeft nu een huis laten bouwen, dat precies lijkt op het huis van de foto.
"De maaltijd"< De blanke ambtenaar van het dorp wordt uitgenodigd voor een maaltijd in het huis van de Vorst, dat wat verscholen staat in het bos. De Vorst zelf is er niet, maar een familielid, meneer Zeinal, haalt de ambtenaar op en laat hem het huis zien. De grootste kamer wordt bewoond door honderden vogels, zodat er een tapijt van mest op de vloer ligt. De tweede kamer wordt het vrouwenverblijf genoemd; tijdens het eten op de gaanderij vertelt meneer Zeinal waarom. Toen de Vorst op het eiland kwam, moest hij de heersende Vorst bestrijden. Hij deed dat door in een nacht alle jonge meisjes van het eiland te ontmaagden en door de dochter van de Vorst, na veel inspanning, te schaken en in deze vrouwenkamer op te sluiten.
"De dief" Horan heeft een stierkalf van zijn buurman gestolen. De dorpsagent wordt erbij gehaald en een maand later, als er een rechtzitting wordt gehouden, wordt ook de zaak tegen Horan behandeld. Het bewijsmateriaal, de stier, is al die tussenliggende tijd door de agent bewaard en goed verzorgd. Horan krijgt twee maanden. Als het 'hof' het dorp weer verlaat, komt het onderweg Horan tegen, die met twee andere veroordeelden een karretje gehuurd heeft om naar de gevangenis te rijden.
"De jacht" De kapitein Florines heeft met een groep opstandelingen een paar dorpen platgebrand. De bestuursambtenaar gaat met de hoofdkommandant van politie en een aantal agenten op onderzoek. Op aanwijzingen van mensen uit de verbrande dorpen gaan ze achter de gevluchte opstandelingen aan. Op een kruising van wegen besluiten de achtervolgers uit elkaar te gaan. De ambtenaar gaat met vijf man de bergen in naar een huis, waar hij Florines hoopt te vinden. Florines is er inderdaad, alleen. De ambtenaar schiet hem neer en zijn lichaam wordt onmiddellijk verbrand.
"De schat" Tijdens een bijeenkomst van de notabelen van het dorp zegt de landmeter, dat er schatten liggen op de waterscheiding. De heren besluiten er met drie auto's heen te gaan; er gaat ook veel drank mee. De weg wordt zo slecht, dat de mannen moeten lopen. Ze komen bij een huis en willen dan eerst wat eten. De mensen, die er wonen bereiden een uitgebreide kipmaaltijd. Het eten en drinken bevalt zo goed, dat de groep later op de dag, goed aangeschoten, de terugtocht aanvaardt, zonder nog aan de schatten te denken.
"Het laatste Eiland" Drie mensen, twee mannen en een vrouw, gaan met een zeilboot op zoek naar het eiland, waarvan bekend is dat er beroemde zwemmers wonen. Ze vinden op de eilanden wel vissers, maar geen zwemmers. Na twaalf dagen komen ze op het laatste eiland aan. Er is daar een bruiloft aan de gang en de gasten moeten mee feesten. Op hun vraag naar het eiland met de zwemmers worden ze naar het Zuiden verwezen. Na enkele dagen zwerven op zee bereiken ze weer hun thuishaven.
"Het onbekende Eiland" Een bommenwerper wordt in de lucht aangeschoten. Eén bemanningslid raakt daarbij gewond. Het vliegtuig maakt een geslaagde buiklanding op het strand van een onbekend eiland. Met gebarentaal lukt het de bemanning van de eilandbewoners eten en onderdak te krijgen. Na een paar dagen slaagt één van de mannen er in duidelijk te maken aan een inlander, dat hij wil telefoneren. Hij wordt in een boot gezet en na een dag en een nacht varen afgezet op een groter eiland, waar een telefoonpost is. Kort daarop worden de gestranden van het onbekende eiland weggehaald.
"Achter de Horizon" Een ambtenaar keert per schip terug uit de koloniën naar zijn geboorteland. De eerste tijd trekt hij steeds vergelijkingen tussen de manier waarop hij woonde en leefde op het eiland en dat, wat hij nu doet. Langzaam vervagen echter de herinneringen. Tenslotte houdt hij vanuit een droom het idee over, dat iedereen op 'zijn' eiland overgeplaatst is.
Voor een uitvoerige beschrijving heb ik gekozen voor de verhalen "Groen" en "Het moeras"
"Groen"
Korte Inhoud Op een eiland werken twee
blanke bestuursambtenaren. Ze wonen beide in een kustdorp,
honderd kilometer van elkaar, en ze bezoeken elkaar meestal om
de twee weken.
De opbouw van het verhaal Het verhaal is opgebouwd
uit achtentwintig fragmenten, van elkaar gescheiden door een
regel wit. De fragmenten verschillen in lengte; het eerste
beslaat ruim viereneenhalve bladzijde, het laatste slechts
anderhalve regel. De lengte van de andere fragmenten ligt daar
tussen in. Vijfentwintig fragmenten vertellen elk een
gebeurtenis van een bepaalde dag; de eerste zeven gaan zelfs
over de eerste zeven dagen van het verblijf van de ik-figuur op
het eiland. Vanaf het achtste fragment liggen er steeds een of
meer dagen tussen de vertelde gebeurtenissen. De laatste vier
fragmenten gaan over één gebeurtenis, nl. de dood en de
begrafenis van Peereboom en de reaktie daarop van de ik-figuur.
De stijl De stijl, waarin het
verhaal geschreven is, doet denken aan een dagboek. Alle
fragmenten beginnen met een tijdsaanduiding; in het eerste
fragment is die aanduiding een onderdeel van de zin, bij de
andere staat hij er als een titel boven, steeds met de
formulering ' ... dag(en) later' of ' ... we(e)k(en) later'.
Behalve dat er één keer in de tekst een duidelijk herkenbaar gedicht staat (blz. 34), laten ook enkele andere delen uit de tekst zich als gedichten lezen. Alleen door de vorm van de tekst te veranderen, wordt de poëtische kracht nog duidelijker.
En een paar regels verder:
De tijd De tekst geeft geen gegevens, waardoor het verhaal in een historisch kader geplaatst zou kunnen worden (dit geldt overigens voor alle verhalen van het boek). Uit de dagboekstijl kan echter wel heel goed het tijdsverloop van het verhaal worden gevolgd. Tussen de eerste tijdsaanduiding 'de hele ochtend' (blz. 7) en de laatste 'Het is hier helemaal licht, het is misschien al middag' (blz. 34/35) is een periode van honderdzestien dagen verstreken. Er komen, naast de dagaanduidingen aan het begin van elk fragment, in de tekst zelf ook tijdsaanduidingen voor om aan te geven op welk moment van de dag de gebeurtenis zelf of de beschrijving er van plaats vindt.
En:
Het verhaal is chronologisch verteld. De fragmenten volgen echter niet de gebeurtenissen op de voet, maar zijn een greep uit alles, wat zich in de bovengenoemde periode afspeelt. Een paar keer begint een fragment met een tijdsverdichting om iets over de voorafgaande, niet beschreven, periode te zeggen.
Eén keer wordt bijna een heel fragment besteed aan de beschrijving van een gebeurtenis, die niet op de dag van de beschrijving heeft plaats gevonden. Op bladzijde 32/33 vertelt de ik-figuur hoe bang hij was, drie dagen geleden, toen hij vanuit de open vlakte weer in het donkere bos moest.
Een kenmerk van de tijd is het ritme van de opeenvolgende gebeurtenissen. Dit ritme wordt versterkt door de aanduidingen: uren, dagen, weken, maanden later. De laatste zin van het verhaal is daarom dan ook geen afronding van een bepaalde gebeurtenis, maar eerder een aanwijzing voor het feit, dat het ritme van de tijd, ondanks de dood van een kollega, gewoon doorgaat.
De ruimte Vanaf het moment, dat de
ik-figuur het land nadert, waar hij als ambtenaar moet gaan
werken, heeft hij een hekel aan dat land. De palmen wuiven niet,
het strand is smerig, de hutten van de mensen zijn vies en de
draagstoel is versleten, verveloos en er zit een gat in de
rieten zitting. (blz. 7)
De eerst kennismaking met het bos achter het huis roept al het verlangen op naar een open vlakte.
Nog die eerste dag vraagt de ik-figuur dan ook aan zijn collega Peereboom of er een eind komt aan dat bos. Peereboom wijst op een kaart de bosgrens aan, honderd kilometer ten Noorden van de kust. Het dorpshoofd praat steeds over het westen als de ik-figuur met hem over de bosgrens begint. Om een volledig beeld van de situatie te krijgen gaat de ik-figuur ook op onderzoek in oostelijke richting. Hij merkt al gauw, dat de zee een grote bocht maakt naar het noorden.
In de avond wordt de ambtenaar onrustig en hij tekent zijn positie binnen de hele situatie van het land om hem heen.
De onrust van de eerst dag is na vijf dagen al echte angst geworden.
Bij een eerste verkennende wandeling van vier uur in het noordelijke bos doet de ik-figuur een eigenaardige ontdekking.
Op de terugweg raakt hij verdwaald.
De angst en de aantrekkingskracht maken een eenheid van de man en het bos. Op een tocht door een ander bos zegt de man:
Het bos waarin alles anders is als in de andere bossen en dat voor de ik-figuur het geheim van de bosgrens bevat, begint een sprookjeskasteel te worden, 'waarvan de ingangen zijn dichtgegroeid' (blz. 26) en als de eerste tochten ondernomen worden om door middel van het bouwen van nederzettingen dichter bij die grens te kunnen komen, zegt de ik-figuur:
Het gegeven 'alles blijft hetzelfde' en het karakter van het sprookje leiden bijna vanzelf tot het niet-aan-de-tijd-gebonden zijn van de ruimte.
Kort voor de ontdekking van de boomgrens doet het bos een laatste poging het geheim te bewaren.
Het staan in de open ruimte achter de grens brengt een geweldig geluksgevoel teweeg.
Na een beschrijving van de open ruimte en de beleving ervan, komt drie dagen later, thuis, op papier te staan, hoe door de vreugde van het vinden van de open vlakte het sprookjesbos veranderde in een slangennest.
De spanning van het zoeken
naar de boomgrens is weg; wat blijft is het langzaam gek worden
onder 'groene slangen'.
In de sfeer van het avontuur met het Noorderbos kreeg de ik-figuur een hekel aan die lamp.
Nu is de lamp in de plaats gekomen voor het sprookjesbos.
Het licht van de lamp wordt tenslotte het symbool van het resterende leven. Voor Peereboom is dat leven nog maar kort; hij hangt zich zelf op aan de lampestandaard. Voor de achterblijvende ik-figuur zal het licht van de lamp blijven branden, zolang hij nog leeft.
Het perspectief Het verhaal begint op het moment, dat een schip een paar mijl uit de kust stilligt om personen en goederen in kleine scheepjes over te laden. Aan boord is een ik-figuur, die nog even terug blikt:
en ook al vooruit kijkt:
Na deze situatiebepaling neemt de ik-figuur de lezer mee van boord, in een prauw en naar het land.
Het ruimtelijk perspectief blijft in het verdere verhaal bepaald door de situaties, waarin de ik-figuur zich bevindt. De meeste situaties worden zo verteld, alsof ze op het moment van vertellen ook beleefd worden. In het hoofdstuk over de stijl is al opgemerkt, dat door de dagboekstijl vaak aan het begin van een fragment een terugblik gegeven wordt op voorbije situaties of een vooruitblik op te verwachten situaties. De twee hierboven aangehaalde zinnen zijn daar al een voorbeeld van. Anderen zijn:
Het psychisch perspectief ligt
bij de ik-figuur, die vertelt wat hem overkomt als ambtenaar op
een plaats, waar zoveel bomen zijn, dat het zonlicht de mensen
slechts als transparant groen licht kan bereiken. De meeste
ervaringen zijn van psychische aard, zodat een belangrijk deel
van wat verteld wordt, bestaat uit het weergeven van gedachten
en persoonlijke kommentaren. Hoogtepunten hiervan zijn steeds de
ontboezemingen, die de verteller doet als hij dronken is.
Volgens het Groot Woordenboek
der Nederlandse Taal (9e druk 1970) kan peinzen alleen maar
denkend gebeuren. Hier is dus sprake van een verkeerd
woordgebruik of de verteller is de consequentie van zijn
standpunt even vergeten.
Uit de rest van het verhaal blijkt, dat de ik-figuur een verhouding heeft met het dorpshoofd, die gekenmerkt wordt door beleefdheid en hoffelijkheid, maar vooral door een sparen van elkaar en een vermijden van machtsstrijd. Dit gegeven, gecombineerd met de zin, die aan het citaat vooraf gaat:
Een laatste perspectivisch probleem is het gedicht op het moment, dat de ik-figuur ziet, dat Peereboom aan de standaard hangt. Het is niet goed voorstelbaar, dat dit gedicht de reaktie kan zijn geweest van de man, die zijn collega aan een standaard ziet hangen. Bovendien gaat het verhaal, na het gedicht, verder op het moment, dat de ik-figuur flink dronken is, een halve nacht later. Daarom is het zeer aannemelijk, dat de schrijver Alberts het gedicht heeft toegevoegd op dat ogenblik, omdat hij de gevoelens van de ik-figuur niet kon, of wilde, beschrijven en omdat hij toch iets van die confrontatie in een treffend beeld wilde uitdrukken.
De personages Omdat het verhaal vooral
gaat over de persoonlijke reakties van de ik-figuur op zijn
omgeving, hebben de meeste uitspraken over zijn persoon ook met
die reakties te maken.
Al vanaf de eerste dag beseft de ik-figuur, dat hij het moeilijk zal krijgen.
Over zijn gedrag in het algemeen zegt de ik-figuur zelf:
De ik-figuur vindt collega Peereboom een vervelende man. Dat is begonnen de eerste ochtend na de aankomst, nadat ze de avond tevoren elkaar in een dronken bui hun inwendige moeilijkheden hadden verteld.
De verhouding is voorgoed verpest.
Maar als hij er is en een tijd met Peereboom heeft zitten praten, denkt hij:
Dan houdt hij zich voor, dat hij dat niet mag vinden:
De volgende dag gaat het echter weer helemaal mis.
De traditie om elkaar om de veertien dagen op te zoeken verwatert.
De volgende keer dat de
ik-figuur gewag maakt van een bezoek van Peereboom, is het ook
de laatste keer.
De verhouding die de ik-figuur met het dorpshoofd heeft is veel subtieler. De verhouding wordt vooral bepaald door het gedrag van het dorpshoofd. Al bij hun eerste ontmoeting spreken beide mannen over het Noordelijk bos. Het dorpshoofd neemt over dat onderwerp vanaf het begin een geheimzinnige houding aan. De ik-figuur denkt:
Als beide mannen na dit gesprek door het dorp lopen, is het dorpshoofd de ik-figuur weer de baas.
Na deze eerste worstelingen is de conclusie:
En:
Het hoogtepunt in de beleefdheid jegens elkaar komt op het moment, dat er beslist moet worden of een tocht over drie of over vier dagen uitgesmeerd zal worden. Het beleefdheidsgevecht, waarin beiden niet voor elkaar onder willen doen, wordt ogenschijnlijk door de ik-figuur gewonnen.
Maar op de derde dag van de tocht:
Over de omgang met andere mensen wordt in het verhaal niet gesproken. Er zijn bedienden in het huis en dragers op de tochten, maar de ik-figuur richt zich nooit tot hen.
BELANGRIJKE MOTIEVEN
Hoofdmotief in dit verhaal is de poging om te ontkomen aan de
deprimerende werking van de altijd aanwezige bomen, die het
zonlicht alleen maar transparant doorlaten.
En in zijn eerste ogenblik van
eenzaamheid zou hij willen, dat hij met zijn meisje in het bos
zou kunnen wandelen. Toch vraagt de ik-figuur de eerste dag van
zijn verblijf in deze streek aan zijn collega Peereboom, of er
een eind komt aan dat bos.
In het eerste kontakt met het
dorpshoofd wil de ik-figuur graag wat informatie hebben over het
Noordelijk bos, maar het dorpshoofd zegt, dat hij daar niet zo
veel van af weet.
Op een middag kan de ik-figuur niet aan de verleiding weerstaan om het Noordelijke bos in te gaan.
Als hij die avond berekent
hoeveel kilometer per uur hij die middag heeft kunnen lopen,
komt hij tot de conclusie, dat hij nooit alleen naar die
bosgrens zal kunnen gaan.
Maar dit bezoek aan Peereboom
levert ook een goed idee op. De ik-figuur ervaart van Peereboom
hoe gemakkelijk het is om opdracht te geven aan de bevolking tot
het bouwen van een nederzetting. Met medewerking van het
dorpshoofd lukt het hem nu om twee nederzettingen te laten
bouwen, een op vijftig kilometer afstand en een op vijf
kilometer afstand van de bosgrens. Na de bouw van de eerste komt
hij al sterk in de verleiding om de resterende vijftig kilometer
te gaan lopen naar de grens, maar hij ziet er toch van af.
Het doel is bereikt, maar de
ontsnapping aan de eeuwige schaduw is maar van korte duur. De
ik-figuur moet terug naar het groene bos, dat nu veel
angstaanjagender is geworden dan het voorheen was.
En hij wil vooral niet de illusie wekken flinker te zijn dan de anderen.
Dat ook voor de ik-figuur de drank in nauwe relatie met zijn problemen komt te staan, wordt al snel duidelijk. In dronken toestand kan hij het duidelijkste zijn problemen onder woorden brengen en fantaseren over oplossingen.
De eerste dronkenschap
overkomt de ik-figuur nadat hij Peereboom heeft gevonden,
hangend aan de standaard van de lamp. Hij heeft het lichaam
laten hangen en is onmiddellijk aan het drinken geslagen. Na een
halve nacht is hij zo zat, dat hij Frans gaat praten en grapjes
maakt om de naam Peereboom. Iemand met zo'n naam zou toch
minstens aan een boom moeten hangen.
"Het moeras"
Korte inhoud
Een ambtenaar gaat op bezoek bij een kollega, die enkele uren
lopen bij hem vandaan woont. In het dorp verneemt de bezoeker,
dat zijn kollega een huis heeft gebouwd, buiten het dorp, achter
het moeras. Met een gids gaat de ambtenaar door het moeras naar
dat huis. De gastheer overlaadt zijn gast met drank en biedt hem
een diner aan. De tafel is gedekt voor drie personen. De derde
persoon aan tafel is een meisje, dat eens een rol heeft gespeeld
bij de gastheer en dat nu in de fantasie nog bij hem leeft. Voor
haar trekt hij een smoking aan en hij schenkt haar het eerste
glas wijn in. De gast wordt aan tafel genegeerd. Hij gaat mede
daardoor erg veel drinken en valt in slaap met zijn hoofd op
zijn ellebogen, vooroverliggend op tafel.
De opbouw van het verhaal Het verhaal beslaat twaalf
bladzijden. Alleen op de laatste bladzijde komt een regel wit
voor. Deze onderbreking geeft een overbrugging van de tijd aan,
nl. die tussen het in slaap vallen van de gast en het wakker
worden.
De stijl Het verhaal gaat over een
man, Naman geheten, die in een huis woont op een eilandje in een
moeras. Het verhaal wordt echter verteld door een ik-figuur, die
bij Naman op bezoek gaat. Deze ik-figuur wordt niet met name
genoemd; hij is ook niet belangrijk voor het verhaal. De
furiktie van de ik-figuur is vooral het opvoeren van de
geheimzinnigheid, die er rondom Naman hangt.
De tijd Het verhaal gaat over een periode van een dag en een nacht.
Dit is de eerste tijdsaanduiding en tevens de eerste zin, terwijl op de volgende bladzijde staat:
Aan het eind van de middag bereikt de ik-figuur het huis van Naman
En de gids gaat terug, want hij wilde nog voor het donker terug zijn. Dan wordt het donker.
Vervolgens blijft men op de veranda zitten drinken tot de tafel is gedekt. Na het eten valt de gast aan tafel in slaap en als hij ontwaakt, is het vroeg in de ochtend.
Het verhaal wordt chronologisch verteld; de continuïteit wordt drie keer onderbroken door de zinnen:
De beschrijving van Naman op
bladzijde 73/74 staat los van het gebeuren in de tijd, maar zij
overbrugt hier wel een periode tussen de aankomst van de
ik-figuur bij het huis en het naar buiten komen van Naman. De
ik-figuur vertelt het verhaal in de onvoltooid-verleden-tijd.
De ruimte Het huis van Naman staat in een moeras op een eilandje, dat verbonden is met het gebied buiten het moeras door
's Avonds, als het donker wordt gaat het een beetje waaien en dan komt de rottende stank van het moeras op het huis af. 's Ochtends hangen er nevelslierten boven het moeras. Het huis is bereikbaar via twee wegen, waarvan er een, bij eb, onder water staat. Achter het huis ligt geen dorp meer.
Een beter decor voor een verhaal over
een geestelijk gestoorde, eenzame man is bijna niet denkbaar.
Het moeras is een symbool van de aftakeling en accentueert de
eenzaamheid, die bij een springvloed een volledig isolement kan
betekenen. In het bijna lege huis zijn de wanden donker gekleurd
en de bedienden zijn als geesten, die niet werkelijk aanwezig
zijn.
Het perspectief Het verhaal begint:
De 'ik' uit deze zin vertelt
het verhaal, zoals hij het beleefd heeft. Nergens wordt vanuit
een van de andere personen van het verhaal verteld.
De tekst gaat verder met:
Met deze zin begint een stuk
informatie over het verleden van het karakter van Naman. In het
hoofdstuk "De tijd" is al gesignaleerd, dat dit
gedeelte los staat van de tijd van het verhaal.
Ook het gebruik van de voltooid-verleden-tijd in de persoonsvorm in bovengenoemde passage over Naman suggereert een ander perspectief. Vooral het gedeelte, waarin de ervaringen van Maria Winters met Naman aan de orde komen, is opvallend:
Waarschijnlijk vertelt de ik-figuur hier een verhaal, zoals hij dat van anderen gehoord heeft. Of voegt de schrijver als verteller hier een stuk in om een bepaalde uitleg te geven?
Er is nog een andere
eigenaardigheid in de houding van de ik-figuur ten opzichte van
zijn verhaal. In het hoofdstuk "De stijl" is gezegd,
dat de ik-figuur niet belangrijk is voor het verhaal.
maakt van de ik-figuur plots een mens met gevoelens van eenzaamheid. Vanaf dat moment is hij niet meer zo op Naman gericht. Hij vertelt nu vooral over zijn eigen gedrag, dat heel sterk emotioneel reageert op de situatie, waarin hij is terecht gekomen. Mede door de drank is hij deelgenoot geworden aan de eenzaamheid van Naman in dit huis en in dit moeras.
De personages Het verhaal kent twee hoofdpersonen, Naman en de ik-figuur. Deze laatste geeft een tamelijk uitvoerig beeld van Naman, vooral in de passage, waarin Naman beschreven wordt zoals hij vroeger was tussen zijn kollega's.
En:
Andere kollega's oordeelden
niet zo vriendelijk over Naman. Zij vonden hem 'een verwaande
kwast' en 'een streber'. (blz. 74) De Naman van nu is niet meer
zo geweldig hartelijk, als die van vroeger. Vanaf het moment,
dat hij zich voorbereidt op het diner vergeet hij zijn gast
helemaal en is er alleen nog maar zijn denkbeeldige vriendin
Maria Winters.
Hoewel van de ik-figuur geen karakterbeschrijving gegeven wordt, komt uit zijn gedrag wel een bepaalde figuur naar voren. Het vertelt alleen maar aardige dingen over Namen, terwijl zijn kollega's dat niet doen, en als hij een roddel vertelt, doet hij dat op zodanige manier, dat het lijkt, dat hij daar zelf niets mee te maken heeft gehad. Deze vriendelijkheid kan ook negatief uitgelegd worden, want bij Naman stelt hij zich erg onderdanig op:
Tenslotte is de ik-figuur een geweldige drinker, zo erg, dat hij er waanideeën van krijgt.
Belangrijke motieven Het belangrijkste motief is de eenzaamheid. Het meest duidelijk wordt die eenzaamheid verwoord in de volgende passage:
Het gedeelte vanaf: 'misschien
was dat nog niet een ze gek' suggereert, dat het alleen zijn in
het moeras niet bij voorbaat erg vervelend is. De ik-figuur
spreekt dan ook van een 'edele eenzaamheid'. (blz. 75) Bovendien
maakt Naman niet de indruk zich erg ongelukkig te voelen.
Onduidelijk blijft echter of het omgaan van Naman met zijn
denkbeeldige vriendin een gevolg is van het alleen zijn, of dat
Naman juist in het moeras is gaan wonen om ongestoorder de
herinnering aan Maria Winters te kunnen koesteren. De
eenzaamheid heeft wel duidelijk een ongunstige invloed op de
ik-figuur. Als hij merkt, dat Naman niet voor hem open staat,
gaat hij zoveel drinken, dat hij aan tafel, dronken in slaap
valt. De eenzaamheid, het alleen zijn, wordt geaccentueerd door
de ligging van het huis in het moeras, achter het dorp.
De bloem die toch nog groeit in het moeras, is de troost die Naman vindt bij Maria Winters. Het dubbelloopsjachtgeweer laat zien, dat Naman zijn 'edele eenzaamheid' met Maria, beschermd door de moeilijke toegankelijkheid door het moeras, zo lang mogelijk wil verdedigen. Het is duidelijk, dat de drank een belangrijk hulpmiddel is, om een zodanig gekozen leven in stand te kunnen houden.
|
Laatste wijziging: 26.06.2015->