Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Paragraaf 3
Beschrijving van "In en uit het paradijs getild"
Bij deze beschrijving is uitgegaan van de uitgave van 1975,
verzorgd door G.A. van Oorschot in Amsterdam.
De boekuitgave
De laatste bladzijde van het boek vermeldt:
Colofon
"In en uit het paradijs getild" werd in opdracht
van G.A. van Oorschot Uitgever te Amsterdam gezet uit de Scotch
Roman door de koninklijke drukkerij G.A. Thieme b.v. te
Nijmegen.
Het boek verscheen eerder in 1962 onder de titel:
"Namen noemen" bij H.J. Paris te Amsterdam
De vijftien hoofdstukken zijn als volgt over het boek
verdeeld:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
|
Uitreis
Het leven van een prins-gemaal
Bezoeken over en weer
Er wordt gewerkt in Indië
Het mooiste eiland van de wereld
Een dorp in de zon
Geboorten, begrafenissen, spookhuizen
Het binnenlands verlof zonder en onder de wapens
Het huis van de reus
De oorlog en het nationalisme naderen
Het einde
De gevangenissen
We kruipen er uit
We gaan regeren
Verdwijnen
|
blz.
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
|
5 t/m 18
19 t/m 28
29 t/m 35
36 t/m 44
45 t/m 69
70 t/m 77
78 t/m 93
94 t/m 100
101 t/m 107
108 t/m 122
123 t/m 141
142 t/m 153
154 t/m 170
171 t/m 182
183 t/m 193
|
Elk hoofdstuk heeft een titel
en een nummer; aan het begin van de eerste vier hoofdstukken
staat eerst de titel en daaronder het nummer, bij de andere
hoofdstukken is die volgorde andersom.
In de hoofdstukken 3, 9 en 11 komt geen onderbreking in de tekst
voor, in de andere hoofdstukken is er een of meer malen een
regel wit gelaten.
In De Gids van 1962 werden de volgende vier verhalen uit dit
boek gepubliceerd:
in februari: "Namen noemen . Het leven van een
prins-gemaal".
in maart: "Namen noemen . Het mooiste eiland van de
wereld".
in april: "Namen noemen . We gaan regeren".
in mei-juni: "Namen noemen . Verdwijnen".
Fragmenten van hoofdstukken werden eerder gepubliceerd in De
Groene Amsterdammer, voor het eerst in september 1954 en voor
het laatst in augustus 1960.
Korte inhoud
De ik-figuur vertrekt in september 1939 uit Amsterdam met het
m.s. Johan van Oldenbarnevelt naar Indië. Hij vertelt hoe het
leven op het schip is, waar onderweg aangelegd wordt en hoe hij
door familie en kennissen in Indië ontvangen wordt.
Na een bezoek aan de gouverneur van Oost-Java, gaat de ik-figuur
naar zijn standplaats Soemenep op het eiland Madoera.
In een aantal verhalen belicht de verteller facetten van het
leven op Madoera: het administratieve werk van de ambtenaren, de
bezoeken aan de eilandjes rondom het hoofdeiland, de
geschiedenis en een aantal leefgewoonten van dorpen en mensen.
Als de oorlogsdreiging dichterbij komt, wordt de ik-figuur
opgeroepen voor een militaire training als ziekenverzorger.
Terug op Madoera vervangt hij een tijd zijn chef en is in die
periode intensief bezig met het probleem van de evacuatie en de
voedselvoorziening op het eiland. De ik-figuur wordt door de
Japanners gevangen genomen en in een kamp ondergebracht. Hij
vertelt over het leven in het kamp en hoe hij drie kampen heeft
kunnen overleven.
Na de bevrijding doet hij nog een tijd dienst als militair in
het Nederlandse leger om tegen de Nationalisten te vechten. Als
hij, na een korte tijd secretaris te zijn geweest bij de
Nederlandse verbindingsstaf, gaat inzien, dat hij niet langer
een zinvolle functie kan vervullen in Indië, vraagt hij verlof
aan om terug naar Nederland te gaan. Hij krijgt dit verlof en in
september 1946 keert hij naar zijn geboorteland terug.
De opbouw van het verhaal
Hoofdstuk 1 geeft een verslag van de reis van Amsterdam naar
Tandjong Priok. Vrij uitvoerig gaat de schrijver in op het leven
aan boord van het m.s. Johan van Oldenbarnevelt en op het bezoek
aan de plaatsen, die het schip tijdens de reis aandoet.
Hoofdstuk 2 vertelt over het laatste deel van de reis, van
Tandjong Priok tot aan de plaats van bestemming: Soemenep op het
eiland Madoera.
Het derde hoofdstuk geeft een aantal aspecten van het leven van
de ambtenaar in Indië; vooral de verplichte bezoeken van de
nieuwe ambtenaar en het systeem van de salariëring worden
uitvoerig belicht.
Het werk van de ambtenaar op Madoera wordt beschreven in
hoofdstuk 4: de dagelijkse kantoorwerkzaamheden en de regelmatig
terugkerende bezoeken aan de kleinere eilanden, die tot
hetzelfde district behoren.
In hoofdstuk 5 worden twee van die kleinere eilanden nader
beschreven, het ene, Kangean, omdat de schrijver dat het mooiste
eiland van de wereld vindt, het andere Salamboe, omdat op dat
eiland, gedurende het grootste deel van het jaar, alleen een
Indische vorst met een bediende woont.
In hoofdstuk 6 geeft de schrijver een stuk geschiedenis en een
nadere beschrijving van zijn toenmalige standplaats Soemenep.
Aan de hand van een verhaal rondom een geboorte, een begrafenis,
en een geheimzinnige beleving in een hotel, geeft hoofdstuk 7
een indruk van een aantal volksgewoonten op Madoera.
Hoofdstuk 8 is een verslag van de periode, waarin de schrijver
een maand verlof doorbrengt op Java en waarin hij een militaire
opleiding krijgt als ziekenbroeder.
Hoofdstuk 9 is een op zichzelf staand verhaal over een zekere
meneer Zeinal. Dit verhaal doet sterk denken aan het verhaal
"De maaltijd" uit "De eilanden", dat ook
over meneer Zeinal gaat.
Hoofdstuk 10 beschrijft de eerste merkbare invloeden, die de
naderende oorlog heeft op het dagelijkse leven op Madoera.
Hoofdstuk 11 laat zien hoe in het begin van de oorlog de
ambtenaren eerst ingezet worden om tegen de vijand te vechten,
en dat ze daarna nog een tijd met de bezetter hebben moeten
samenwerken.
Hoofdstuk 12 is een verslag van de periode, die de schrijver in
drie verschillende gevangenkampen heeft doorgebracht.
Uit hoofdstuk 13 blijkt, dat het einde van de oorlog niet
betekende een terugkeer naar de oude situatie: velen moesten een
tijd in het kamp blijven, omdat ze geen ander onderkomen meer
hadden, bovendien was er door de opkomst van het nationalisme
een nieuwe oorlogssituatie ontstaan, waarin de schrijver een
tijd als verdediger van de Nederlandse belangen heeft
meegevochten.
In hoofdstuk 14 is de schrijver weer ambtenaar, nu in de functie
van secretaris van de Nederlandse verbindingsstaf bij het
hoofdkwartier van de Engelsen.
In het laatste hoofdstuk vertelt de schrijver hoe hij kans heeft
gezien uit de dienst ontslagen te worden en hoe hij, met een
tussenlanding in Karachi en Kairo, terug vliegt naar Nederland.
Hoewel de opbouw van het verloop van het verhaal op het
eerste gezicht bepaald lijkt door het verloop van de
gebeurtenissen uit de ambtenarenloopbaan van de schrijver in
Indië, is er ook een andere struktuur in het verhaal te
bespeuren.
Het boek begint als een soort reisverslag met namen en data als
controleerbare gegevens. Vanaf het tweede hoofdstuk krijgt het
boek een meer verhalend karakter: de verhalen zijn gebaseerd op
ervaringen en herinneringen uit het ambtenarenleven van de
schrijver, maar hebben geen chronologisch verband met elkaar en
een fictiever karakter. Het hoogtepunt in de verandering van het
verslag naar fictie is hoofdstuk 9 "Het huis van de
reus". Dit verhaal heeft geen aanwijsbaar verband met de
rest van het boek en het staat ongeveer in het midden van de
totale tekst. Met de beschrijving van de komst van de oorlog in
Indië wordt na hoofdstuk 9 het karakter van het verslag
langzaam sterker. Het laatste hoofdstuk, het vertrek naar
Nederland, is in dit opzicht vergelijkbaar met het eerste.
De stijl
Het belangrijkste stijlkenmerk van dit boek is de
inkonsekwentie in de stijl, zowel wat betreft de inhoud, als de
stijl van formuleren.
Uit het vermelden van controleerbare gegevens uit de eerste
hoofdstukken kan men afleiden, dat Alberts geprobeerd heeft een
verslag te geven van zijn verblijf in Indië. Het vorige
hoofdstuk over de opbouw liet al zien, dat hij het fictieve
element niet volledig heeft kunnen loslaten.
Behalve het genoemde verhaal over meneer Zeinal, roept ook de
beschrijving van de afstamming van Dirk van Duyne in hoofdstuk 6
grote twijfel op aan het waarheidsgehalte.
De inkonsekwentie in de stijl van formuleren kan het beste
aangetoond worden met een aantal voorbeelden van formuleringen,
die opvallen, omdat ze minder gangbaar zijn in geschreven
teksten, maar ook omdat ze in dit boek niet op dezelfde wijze in
vergelijkbare situaties voorkomen.
De eerste drie zinnen vallen al op door hun optreden als
zelfstandige zinnen:
|
Het was
woensdag 27 september 1939. Het was half acht in de avond.
Het regende niet, maar .... (blz. 5) |
In het algemeen kan men stellen, dat Alberts de zinnen graag
kort houdt. Dit leidt soms tot het weglaten van woorden in
samengestelde zinnen:
|
De
volgende morgen waren we om half tien in volle zee en
tamelijk laat in de ontbijtzaal. (blz. 8)
We mochten snel van boord en weer snel terug. (blz. 15) |
Tegen de achtergrond van de formuleringen is de volgende ook
opvallend:
|
We gleden
door de mijnenvelden en we gleden door de oorlog. (blz.
10) |
Soms wordt een zinsconstruktie veranderd tijdens het verloop van
de zin:
|
Er werd om
één uur gegeten, tot vijf uur gesuft, tot half zeven in
de rooksalon gezeten, gegeten, aan dek gewandeld, geslapen
en van tijd tot tijd een feest. (blz. 12) |
Soms is een zin zo onvolledig, dat hij het karakter krijgt van
een titel boven een hoofdstuk:
|
Aan boord
van de Johan. (blz. 7)
Tandjong Priok. (blz. 16) |
In sommige formuleringen hebben gedachterelaties tot
ongrammaticale construkties geleid:
|
De rest
van mijn medepassagiers, hadden, voor zover ze ..... (blz.
19)
Het overblijvende echtpaar deed desgelijks en de man zat
met een gezicht alsof hij dat wel zo wilde. Ik ook wel.
(blz. 19) |
Het volgende voorbeeld vraagt nog meer tolerantie aan de
taalgevoelige lezer:
|
Hij zou
waarschijnlijk een jonge luitenant wegens manque de
respect op zijn donder zijn gekomen, maar voor een
ongetrouwde bestuursambtenaar hees hij zich 's avonds om
acht uur niet in zijn uniform, zijn pakaian deftig. (blz.
31) |
Het gebruik van de woorden 'volgevreten' en 'verrekt' in de
volgende zinnen is vrij uniek binnen het overige woordgebruik:
|
We stonden
ontzettend volgevreten op en we ... (blz. 53)
Maar we waren eigenlijk verrekt fatsoenlijk voor elkaar.
(blz. 151) |
In hoofdstuk 5, "Het mooiste eiland van de wereld",
staat een verhaal over een bezoek aan het eiland Klein Salamboe.
Hoewel alle verhalen geschreven zijn in de onvoltooid verleden
tijd, wordt in dit verhaal een gedeelte in de voltooid verleden
tijd verteld. Er is geen duidelijke reden te vinden voor deze
wijziging, maar het heeft wel een bepaald stijleffect.
Bladzijde 57 bovenaan begint met:
|
Hierbij
waren ... betrokken..., beide uit Pamekasan. We waren
gekomen ... en we waren gaan slapen ... het schip. |
Dan volgt er een zin in de onvoltooid verleden tijd:
|
Er
ontstond..., die om het eiland lag. |
De rest staat weer in de voltooid verleden tijd tot midden in de
laatste zin van de eerste alinea op bladzijde 58:
|
We waren
inderdaad aan boord gebleven en toen ik de volgende
ochtend wakker werd en naar de reling liep, was het eiland
weg. |
Bijzondere aandacht dient besteed aan het aspect van de humor.
Een bepaalde vorm van schrijven heeft op de lezer een
humoristisch effect. Dit effect wisselt echter sterk met het
onderwerp, waarover iets gezegd wordt.
|
De
volgende ochtend wandelde ik het gouverneurskantoor binnen
en ik wendde mij tot de hoofdmandoer, die mij bracht bij
de afdeling personeelszaken, die mij doorstuurde naar de
resident ter beschikking, die mij vriendelijk in
overweging gaf mij te doen aandienen bij de gouverneur.
(blz. 21) |
Door de herhalingen van dezelfde formuleringen krijgt men de
indruk, dat er een beetje de draak gestoken wordt met de
ambtenarij. In het volgende citaat doet diezelfde herhaling
denken aan een sprookje en een kinderliedje; en natuurlijk ook
aan het verhaal "De Japanse Steenhouwer" uit "Max
Havelaar".
|
De
assistent-resident zei: Vraagt u hem eens, of de oogst
goed is geweest. De patih zei iets tegen de vorst en de
vorst wenkte de bediende en de bediende zei iets tegen de
vorst en de vorst iets tegen de patih en de patih zei: De
oogst was goed. (blz. 65) |
Achtergrondinformatie wordt op zeer humoristische wijze
gebracht. Twee voorbeelden zijn de beschrijving van de
afstamming van Dirk van Duyne (blz. 71 vv) en van de
geschiedenis van het Soemenepse vorstengeslacht. (blz. 84 vv)
In dit verband moet ook genoemd worden het verhaal over de
evacuatie van de zusters. (blz. 117 vv)
Een humoristisch effect wordt op een heel speciale manier
bereikt door het relativeren van eigen uitspraken.
|
Het was
een van de eerste werkelijk mooie ochtenden in de droge
moesson. Dat is eigenlijk een onzinnige opmerking.
Ochtenden in de droge moesson zijn altijd mooi. Die in de
natte trouwens ook, als de regen tenminste 's middags
valt. (blz. 78)
Wie achterin de auto zat werd misselijk, al had hij nog
zo'n sterke maag. Er zat dus nooit iemand achterin. (blz.
95) |
Deze humoristische stijl van schrijven krijgt een heel bijzonder
karakter als het gaat om de beschrijving van het leven in de
gevangenkampen. Een zeker humoristisch effect blijft aanwezig,
al krijgt het een wat wrange of bittere bijsmaak. Of moet men
niet de moeilijker hanteerbare term 'understatement' gebruiken,
waarmee hier dan bedoeld kan zijn, dat de schrijver de
verschrikkingen uit die tijd alleen dan kan beschrijven, als hij
het op deze 'humoristische' manier mag doen.
Enkele voorbeelden zijn:
|
Overigens
is een kamp van tienduizend man niet aan te bevelen. Om
maar iets te noemen: het is er te vol. Een mooi uitzicht
hadden we anders wel. Niet op de toekomst, maar op de
Tangkoeban Prahoe.
De beloning voor ons werk ging in de vorm van een kleine
versnapering en zoveel oebi als we niet lusten. (blz.
150/151) |
De tijd
Het verhaal is geschreven in de onvoltooid verleden tijd. In
enkele gevallen is daar echter van afgeweken. Als er in de
titels van de hoofdstukken een persoonsvorm voorkomt, staat die
in de tegenwoordige tijd.
In het hoofdstuk over de stijl is al gesproken over het gedeelte
in hoofdstuk 5, dat in de voltooid verleden tijd staat. Het
feit, dat het verhaal veel later geschreven is dan de
gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, heeft soms gevolgen voor
het gebruik van een bepaalde tijd in de persoonsvorm. Een
duidelijk voorbeeld is het begin van hoofdstuk 12:
|
Ik denk,
dat we de overtocht van Madoera naar Soerabaja hebben
gemaakt, staande in de vrachtauto. En de pont zal wel
dezelfde bemanning hebben gehad als altijd. De Japanse
luitenant was verdwenen, blijkbaar uitgeblust. Wij ook. Of
wij niet? We zullen misschien alleen maar versuft en
verbijsterd zijn geweest. Maar de pont voer door... (blz.
142) |
De eerste drie hoofdstukken geven een chronologisch verslag van
de gebeurtenissen, vanaf het vertrek naar het schip in Amsterdam
op woensdag 27 september 1939 (blz. 5) tot en met de verplichte
bezoeken van de nieuwe ambtenaar aan de plaatselijke
autoriteiten op Madoera. In hoofdstuk 3 wordt echter ook al de
overgang gemaakt naar het vertellen van verhalen, die los staan
van een bepaald tijdsverloop: het uitleggen van het
salarissysteem (blz. 29/30), het verhaal over het vasten van
goede Islamieten (blz. 32/33) en het verhaal van de rijsthandel
van de bedienden. (blz. 34/35)
Hoofdstuk 4 geeft in de eerste zin nog wel een chronologisch
verband aan met het voorafgaande
|
Ik was na
een maand eens naar Soerabaja gegaan ... (blz. 36), |
maar de inhoud van het hoofdstuk staat los van de chronologie
van de gebeurtenissen. De volgende zin geeft dat heel duidelijk
weer:
|
Ik heb
één keer op die manier een dergelijk dossier slepende
gehouden van februari 1940 tot november 1941. Het was
gedurende die tijd geweldig uit de kluiten gewassen, want
de herinneringsbrieven moesten natuurlijk worden
beantwoord. (blz. 42) |
De hoofdstukken 5 tot en met 9 hebben ieder een eigen
tijdsverloop en er is geen noodzakelijke onderlinge volgorde. De
relatie met de voorafgaande en de volgende hoofdstukken bestaat
hierin, dat de gebeurtenissen, die beschreven worden, moeten
hebben plaatsgevonden tussen het laatste tijdstip, dat genoemd
is in hoofdstuk 4 en het eerste, dat genoemd wordt in hoofdstuk
10. Het verhaal in hoofdstuk 9 over de periode in het militaire
opleidingskamp geeft echter al aan, dat de komende
gebeurtenissen weer een bepaalde volgorde in de tijd zullen
hebben.
Hoofdstuk 10 begint dan ook met:
|
In het
midden van 1941 werd ... (blz. 108) |
Vanaf hier wordt de volgorde van de gebeurtenissen heel
duidelijk bepaald door het verloop van de oorlog en de
bevrijding en wat zich daarna in Indië afspeelde. Tot aan de
dag van het vertrek uit Indië wordt de tijd met data vrij
nauwkeurig aangegeven.
Het gebruik maken van data is niet afhankelijk van het belang er
van. Het lijkt alsof de herinnering van de schrijver de enige
leidraad is voor het versnelden van data.
|
Ergens in
de eerste helft van april - de datum van dit belangrijke
ogenblik is me volkomen ontschoten - werden we 's avonds
bij de Japanner geroepen om te vernemen, dat we waren
gearresteerd en .... (blz. 140) |
Opvallend is ook in het hoofdstuk over het verblijf in de
gevangenkampen de herhaaldelijk voorkomende vermelding van de
relatie tussen het verschrikkelijke kampleven en het verlies van
het besef van tijd.
|
We zaten
daar wel bijzonder deftig, maar we telden de dagen niet
meer en de maanden ook niet. We wisten niet meer in welk
jaar we leefden. (blz. 194) |
De ruimte
Omdat een verslag van een bepaalde periode door andere
elementen wordt bepaald dan een fictief verhaal, zijn er in dit
boek geen ruimte-elementen aan te wijzen, die voor alle
gebeurtenissen van belang zijn. Wel kan misschien gesteld
worden, dat die verhalen die een zekere mate van zelfstandigheid
hebben (in hoofdstuk 5 tot en met 9),gekozen zijn vanuit een
speciale aandacht voor de ruimtelijke aspecten van de situatie,
waarin ze zich afspelen. De titels "Het mooiste eiland van
de wereld" en "Het huis van de reus" wijzen ook
in die richting.
Het perspectief
Het boek begint met de zin:
|
Het was
woensdag 27 september 1939. (blz. 5) |
Door het gebruik van de onvoltooid verleden tijd in de
persoonsvorm is er afstand gebracht tussen het gebeuren en het
moment van vertellen. Aanvankelijk lijkt die afstand niet zo
groot:
|
Het
wegbrengen naar boord was in deze oorlogsdagen ... (blz.
6) |
Uit een aantal opmerkingen blijkt echter, dat het boek een tijd
na de laatst beschreven gebeurtenis tot stand is gekomen.
|
Zijn naam
weet ik niet meer. Het is in Indië altijd moeilijk
geweest de namen te onthouden van mensen, die niet in de
Regeringsalmanak stonden. (blz. 8)
...even later zat ik ( ... ) tegenover een
allervriendelijkste meneer, die in mijn herinnering grijs
haar had. (blz. 18)
Ik landde en ik stond op het eiland, dat toen nog niet de
indruk maakte het eiland van mijn droom te worden. (blz.
23)
Ik wist dus, dat het door ons met geweren bestrijkbare
gebied een soort villawijk was, in vorm en gedaante niet
ongelijk aan het Wilhelminapark in Utrecht. (blz. 162)
Ik ging naar binnen, geruggesteund door het hele
Koninkrijk, dat juist in die dagen bezig was met de Hoge
Veluwe conferentie, wat ik op dat moment niet wist. (blz.
176) |
Vanaf de derde zin van het boek is het duidelijk, dat er een
ik-figuur aan het vertellen gaat. Dat die ik-figuur Alberts
heet, blijkt uit de inhoud van het telegram, dat hij krijgt.
|
Prins sok
alberts goj, of daaromtrent. (blz. 15) |
Dat Alberts dezelfde figuur is als de schrijver van het boek,
mag worden afgeleid uit de enkele momenten in de tekst, dat de
ik-figuur zich rechtstreeks tot de lezer richt.
|
De
gouverneur Van der Plas, naderhand Raad van Indië, zal in
dit verhaal nog meer ter sprake komen. (blz. 23)
Dat verhaal kan ook worden verteld, maar eerst even die
bloemen voor Budge terechtbrengen. (blz. 81)
Het is misschien wel aardig om daar iets meer van te
vertellen en het relaas van die verdomde oorlog nog wat
uit te stellen. (blz. 124) |
Een keer kijkt de verteller in de je-vorm tegen zich zelf aan.
|
Er stonden
mensen op je te wachten, mensen, die zich iets van je
aantrokken en zonder wie je je nogal eenzaam zou hebben
gevoeld. (blz. 17) |
Een paar keer beschrijft de ik-figuur zichzelf alsof anderen
over hem aan het vertellen zijn.
|
Hij was
dan toch gekomen. (blz. 16)
En in dit geval smaakten zij ook nog het genoegen om te
worden voorgesteld aan de jongste, de meest kersverse
Europese bestuursambtenaar in het regentschap Soemenep.
(... ) De jongste ambtenaar deed ook zijn best en hij
begon te denken, dat als het leven voor hem zo verder
ging, hij hier in dit land een wonderlijk en tamelijk
gelukzalig prinsgemalig bestaan zou kunnen leiden. (blz.
27) |
Zonder de overgang volgt op dit citaat weer de ik-vorm.
|
En dat
gevoel werd nog sterker, toen ik de volgende avond een
bezoek ging brengen ... (blz. 27) |
Het ruimtelijk perspectief wisselt naarmate de verteller meer of
minder bij de gebeurtenis betrokken is. Grotendeels vertelt het
boek, wat de ik-figuur heeft meegemaakt in de periode, dat hij
ambtenaar was in Indië. Maar de beschrijving van bijvoorbeeld
de administratieve werkzaamheden van de ambtenaar op Madoera is
veel afstandelijker ('Er wordt gewerkt'), dan die van de
bezoeken aan het eiland Kangean en het eiland Salamboe. Wanneer
de gebeurtenissen echter te dicht bij het emotionele leven van
de verteller komen, zoals dat gebeurt tijdens de periode in de
gevangenkampen, dan wordt door de stijl van vertellen toch weer
duidelijk afstand genomen.
De personages
Omdat tot nu toe steeds het boek als geheel onderwerp van
bespreking is geweest, kan alleen van die persoon iets gezegd
worden, die het hele boek door optreedt; dat is alleen de
ik-figuur. Hoewel deze ik-figuur wel boeiend en soms uitvoerig
vertelt over het doen en laten van anderen en van zichzelf,
geeft hij zelden direkte beschavingen van karaktertrekken.
In het hoofdstuk over de stijl is al opgemerkt, dat de verteller
een groot gevoel voor humor heeft en dat hij die humor op een
heel bijzondere manier gebruikt in ernstige situaties, zoals in
de beschrijving van het leven in de gevangenkampen. Hij spaart
daarmee zijn eigen gevoelens en weet toch op aangrijpende wijze
aan de lezer duidelijk te maken hoe erg het leven was.
De twee volgende voorbeelden laten zien, dat de verteller het
graag opneemt voor de ondergeschikte.
Als hij vertelt over de taxatie van de grond om de huur te
kunnen bepalen, die een boer moest betalen, zegt hij:
|
Tot mijn
grote vreugde bestonden er enige ambtelijke formules, door
middel waarvan men een bepaald geval slepende kon houden.
(... ) Ik heb één keer op die manier een dergelijk
dossier slepende gehouden van februari 1940 tot november
1941. (blz. 42) |
Op een gegeven moment komt de dorpsonderwijzer bij de ik-figuur
klagen over het gedrag van een leerling. De reaktie is dan:
|
En omdat
ik toch iets moest zeggen heb ik tegen Moeryono (de
onderwijzer) een opmerking gemaakt in de geest van boys
will be boys. En omdat ik ook iets moest doen heb ik het
knaapje voor me laten brengen en ik heb hem een
uitschijter gegeven, alsof ik meester Pennewip was en hij
het jongetje helemaal uit Kattenburg, dat onzedelijkheden
op grafzerken schreef. Daarmee was de zaak de wereld uit.
(blz. 111) |
In het algemeen kan men stellen, dat de ik-figuur steeds
probeert hoffelijk te zijn tegenover de mensen in zijn omgeving,
terwijl hij daarbij goed de kunst verstaat zichzelf te blijven
en niet te vervallen in een vorm van laatdunkendheid noch van
onderdanigheid.
Belangrijke motieven
De controleerbaarheid van namen en andere gegevens doet
vermeden, dat dit boek niet geschreven is met de bedoeling een
verhaal met een duidelijke verhaalstruktuur te maken. Het is dus
niet juist om dit boek, dat een verslag is van gebeurtenissen
uit een bepaalde periode van het leven van de
verteller/schrijver door middel van een motievenonderzoek te
lijf te gaan om tot een hoofdmotief of een duiding te komen.
Toch heeft de schrijver uit een totaliteit van gegevens een
keuze gedaan, die geresulteerd heeft in de tekst van dit boek.
Al lezende merkt men dan, dat de schrijver een voorkeur heeft
gehad voor een aantal bepaalde gegevens, die, geplaatst in een
speciale gebeurtenis, vaak voor komen. In dit hoofdstuk kan men
die gegevens onder de noemer 'motieven' plaatsen.
Men zou kunnen spreken van een reismotief; de schrijver vertelt
uitvoerig over de reis naar Indië en over de vliegreis, terug
naar Nederland. Hij vermeldt de autotocht door Soerabaja, de
bustocht naar Soemenep en, veel later, het vervoer naar de
verschillende gevangenkampen.
De belangrijkste herinneringen uit de ambtenarenperiode op
Madoera vormen ongetwijfeld de regelmatige bezoeken aan de
kleinere eilanden, die tot hetzelfde bestuursgebied behoorden.
Vervolgens is er het motief van de omgangsvormen. Aan boord van
de Johan van Oldenbarnevelt brengt de ik-figuur een bezoek aan
de kapitein, omdat die een kennis van zijn vader was, en hij
maakt, ook al beseft hij, dat hij eigenlijk te laat is daarmee,
zijn opwachting bij de resident van Celebes en Onderhorigheden,
die de reis ook me maakt. Grote aandacht wordt besteed aan de
verplichte bezoeken, die de nieuwe ambtenaar in Indië moet
afleggen, in welke volgorde dat moet gebeuren en welk gedrag
daar bij hoort. De gedragscode wordt beschreven, die er is in de
relatie tussen de inlandse vorsten en de Nederlandse
bestuursambtenaren. Een mooi voorbeeld van hoffelijk gedrag komt
voor in het verhaal over de evacuatie van de zusters van het
eiland, aan het begin van de oorlog. Alle belangrijke personen
willen, dat de zusters in die ene auto van hen vervoerd worden.
(blz. 117/122)
Met de belangstelling voor de omgangsvormen hangt ten nauwste
samen het motief van de belangstelling voor de kultuur. Deze
belangstelling uit zich vooral in het beschrijven van
historische achtergronden, al of niet op waarheid berustend, van
plaatsen en belangrijke personen, en van folkloristische
ceremonies bij geboorten, huwelijken en begrafenissen, zelfs als
het om de rituele verbranding van een vijandige Japanse piloot
gaat. Door deze belangstelling voor de kultuur is het misschien
voor de schrijver in het proces van nationalisering, dat hij als
motief maar een enkele keer gebruikt, al snel duidelijk
geworden, dat de Indonesiërs geen buitenlanders nodig hebben om
zichzelf goed te kunnen besturen.
|