A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Paragraaf 3

 

Beschrijving van "In en uit het paradijs getild"

 

Bij deze beschrijving is uitgegaan van de uitgave van 1975,
verzorgd door G.A. van Oorschot in Amsterdam.

 

De boekuitgave

 

De laatste bladzijde van het boek vermeldt:

 

Colofon

 

"In en uit het paradijs getild" werd in opdracht van G.A. van Oorschot Uitgever te Amsterdam gezet uit de Scotch Roman door de koninklijke drukkerij G.A. Thieme b.v. te Nijmegen.
Het boek verscheen eerder in 1962 onder de titel:
"Namen noemen" bij H.J. Paris te Amsterdam

 

De vijftien hoofdstukken zijn als volgt over het boek verdeeld:

 

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
Uitreis 
Het leven van een prins-gemaal
Bezoeken over en weer
Er wordt gewerkt in Indië
Het mooiste eiland van de wereld
Een dorp in de zon
Geboorten, begrafenissen, spookhuizen
Het binnenlands verlof zonder en onder de wapens
Het huis van de reus
De oorlog en het nationalisme naderen
Het einde
De gevangenissen
We kruipen er uit
We gaan regeren
Verdwijnen

blz.

"
"

"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"

5 t/m 18
19 t/m 28
29 t/m 35
36 t/m 44
45 t/m 69
70 t/m 77
78 t/m 93
94 t/m 100
101 t/m 107
108 t/m 122
123 t/m 141
142 t/m 153
154 t/m 170
171 t/m 182
183 t/m 193

Elk hoofdstuk heeft een titel en een nummer; aan het begin van de eerste vier hoofdstukken staat eerst de titel en daaronder het nummer, bij de andere hoofdstukken is die volgorde andersom.

 

In de hoofdstukken 3, 9 en 11 komt geen onderbreking in de tekst voor, in de andere hoofdstukken is er een of meer malen een regel wit gelaten.

 

In De Gids van 1962 werden de volgende vier verhalen uit dit boek gepubliceerd:
in februari: "Namen noemen . Het leven van een prins-gemaal".
in maart: "Namen noemen . Het mooiste eiland van de wereld".
in april: "Namen noemen . We gaan regeren".
in mei-juni: "Namen noemen . Verdwijnen".

 

Fragmenten van hoofdstukken werden eerder gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, voor het eerst in september 1954 en voor het laatst in augustus 1960.

 

Korte inhoud

 

De ik-figuur vertrekt in september 1939 uit Amsterdam met het m.s. Johan van Oldenbarnevelt naar Indië. Hij vertelt hoe het leven op het schip is, waar onderweg aangelegd wordt en hoe hij door familie en kennissen in Indië ontvangen wordt.
Na een bezoek aan de gouverneur van Oost-Java, gaat de ik-figuur naar zijn standplaats Soemenep op het eiland Madoera.
In een aantal verhalen belicht de verteller facetten van het leven op Madoera: het administratieve werk van de ambtenaren, de bezoeken aan de eilandjes rondom het hoofdeiland, de geschiedenis en een aantal leefgewoonten van dorpen en mensen.
Als de oorlogsdreiging dichterbij komt, wordt de ik-figuur opgeroepen voor een militaire training als ziekenverzorger. Terug op Madoera vervangt hij een tijd zijn chef en is in die periode intensief bezig met het probleem van de evacuatie en de voedselvoorziening op het eiland. De ik-figuur wordt door de Japanners gevangen genomen en in een kamp ondergebracht. Hij vertelt over het leven in het kamp en hoe hij drie kampen heeft kunnen overleven.
Na de bevrijding doet hij nog een tijd dienst als militair in het Nederlandse leger om tegen de Nationalisten te vechten. Als hij, na een korte tijd secretaris te zijn geweest bij de Nederlandse verbindingsstaf, gaat inzien, dat hij niet langer een zinvolle functie kan vervullen in Indië, vraagt hij verlof aan om terug naar Nederland te gaan. Hij krijgt dit verlof en in september 1946 keert hij naar zijn geboorteland terug.

 

De opbouw van het verhaal

 

Hoofdstuk 1 geeft een verslag van de reis van Amsterdam naar Tandjong Priok. Vrij uitvoerig gaat de schrijver in op het leven aan boord van het m.s. Johan van Oldenbarnevelt en op het bezoek aan de plaatsen, die het schip tijdens de reis aandoet.
Hoofdstuk 2 vertelt over het laatste deel van de reis, van Tandjong Priok tot aan de plaats van bestemming: Soemenep op het eiland Madoera.
Het derde hoofdstuk geeft een aantal aspecten van het leven van de ambtenaar in Indië; vooral de verplichte bezoeken van de nieuwe ambtenaar en het systeem van de salariëring worden uitvoerig belicht.
Het werk van de ambtenaar op Madoera wordt beschreven in hoofdstuk 4: de dagelijkse kantoorwerkzaamheden en de regelmatig terugkerende bezoeken aan de kleinere eilanden, die tot hetzelfde district behoren.
In hoofdstuk 5 worden twee van die kleinere eilanden nader beschreven, het ene, Kangean, omdat de schrijver dat het mooiste eiland van de wereld vindt, het andere Salamboe, omdat op dat eiland, gedurende het grootste deel van het jaar, alleen een Indische vorst met een bediende woont.
In hoofdstuk 6 geeft de schrijver een stuk geschiedenis en een nadere beschrijving van zijn toenmalige standplaats Soemenep.
Aan de hand van een verhaal rondom een geboorte, een begrafenis, en een geheimzinnige beleving in een hotel, geeft hoofdstuk 7 een indruk van een aantal volksgewoonten op Madoera.
Hoofdstuk 8 is een verslag van de periode, waarin de schrijver een maand verlof doorbrengt op Java en waarin hij een militaire opleiding krijgt als ziekenbroeder.
Hoofdstuk 9 is een op zichzelf staand verhaal over een zekere meneer Zeinal. Dit verhaal doet sterk denken aan het verhaal "De maaltijd" uit "De eilanden", dat ook over meneer Zeinal gaat.
Hoofdstuk 10 beschrijft de eerste merkbare invloeden, die de naderende oorlog heeft op het dagelijkse leven op Madoera.
Hoofdstuk 11 laat zien hoe in het begin van de oorlog de ambtenaren eerst ingezet worden om tegen de vijand te vechten, en dat ze daarna nog een tijd met de bezetter hebben moeten samenwerken.
Hoofdstuk 12 is een verslag van de periode, die de schrijver in drie verschillende gevangenkampen heeft doorgebracht.
Uit hoofdstuk 13 blijkt, dat het einde van de oorlog niet betekende een terugkeer naar de oude situatie: velen moesten een tijd in het kamp blijven, omdat ze geen ander onderkomen meer hadden, bovendien was er door de opkomst van het nationalisme een nieuwe oorlogssituatie ontstaan, waarin de schrijver een tijd als verdediger van de Nederlandse belangen heeft meegevochten.
In hoofdstuk 14 is de schrijver weer ambtenaar, nu in de functie van secretaris van de Nederlandse verbindingsstaf bij het hoofdkwartier van de Engelsen.
In het laatste hoofdstuk vertelt de schrijver hoe hij kans heeft gezien uit de dienst ontslagen te worden en hoe hij, met een tussenlanding in Karachi en Kairo, terug vliegt naar Nederland.

 

Hoewel de opbouw van het verloop van het verhaal op het eerste gezicht bepaald lijkt door het verloop van de gebeurtenissen uit de ambtenarenloopbaan van de schrijver in Indië, is er ook een andere struktuur in het verhaal te bespeuren.
Het boek begint als een soort reisverslag met namen en data als controleerbare gegevens. Vanaf het tweede hoofdstuk krijgt het boek een meer verhalend karakter: de verhalen zijn gebaseerd op ervaringen en herinneringen uit het ambtenarenleven van de schrijver, maar hebben geen chronologisch verband met elkaar en een fictiever karakter. Het hoogtepunt in de verandering van het verslag naar fictie is hoofdstuk 9 "Het huis van de reus". Dit verhaal heeft geen aanwijsbaar verband met de rest van het boek en het staat ongeveer in het midden van de totale tekst. Met de beschrijving van de komst van de oorlog in Indië wordt na hoofdstuk 9 het karakter van het verslag langzaam sterker. Het laatste hoofdstuk, het vertrek naar Nederland, is in dit opzicht vergelijkbaar met het eerste.

 

De stijl

 

Het belangrijkste stijlkenmerk van dit boek is de inkonsekwentie in de stijl, zowel wat betreft de inhoud, als de stijl van formuleren.
Uit het vermelden van controleerbare gegevens uit de eerste hoofdstukken kan men afleiden, dat Alberts geprobeerd heeft een verslag te geven van zijn verblijf in Indië. Het vorige hoofdstuk over de opbouw liet al zien, dat hij het fictieve element niet volledig heeft kunnen loslaten.

 

Behalve het genoemde verhaal over meneer Zeinal, roept ook de beschrijving van de afstamming van Dirk van Duyne in hoofdstuk 6 grote twijfel op aan het waarheidsgehalte.
De inkonsekwentie in de stijl van formuleren kan het beste aangetoond worden met een aantal voorbeelden van formuleringen, die opvallen, omdat ze minder gangbaar zijn in geschreven teksten, maar ook omdat ze in dit boek niet op dezelfde wijze in vergelijkbare situaties voorkomen.
De eerste drie zinnen vallen al op door hun optreden als zelfstandige zinnen:

  Het was woensdag 27 september 1939. Het was half acht in de avond. Het regende niet, maar .... (blz. 5)
In het algemeen kan men stellen, dat Alberts de zinnen graag kort houdt. Dit leidt soms tot het weglaten van woorden in samengestelde zinnen:
  De volgende morgen waren we om half tien in volle zee en tamelijk laat in de ontbijtzaal. (blz. 8)

We mochten snel van boord en weer snel terug. (blz. 15)
Tegen de achtergrond van de formuleringen is de volgende ook opvallend:
  We gleden door de mijnenvelden en we gleden door de oorlog. (blz. 10)
Soms wordt een zinsconstruktie veranderd tijdens het verloop van de zin:
  Er werd om één uur gegeten, tot vijf uur gesuft, tot half zeven in de rooksalon gezeten, gegeten, aan dek gewandeld, geslapen en van tijd tot tijd een feest. (blz. 12)
Soms is een zin zo onvolledig, dat hij het karakter krijgt van een titel boven een hoofdstuk:
  Aan boord van de Johan. (blz. 7)

Tandjong Priok. (blz. 16)
In sommige formuleringen hebben gedachterelaties tot ongrammaticale construkties geleid:
  De rest van mijn medepassagiers, hadden, voor zover ze ..... (blz. 19)

Het overblijvende echtpaar deed desgelijks en de man zat met een gezicht alsof hij dat wel zo wilde. Ik ook wel. (blz. 19)
Het volgende voorbeeld vraagt nog meer tolerantie aan de taalgevoelige lezer:
  Hij zou waarschijnlijk een jonge luitenant wegens manque de respect op zijn donder zijn gekomen, maar voor een ongetrouwde bestuursambtenaar hees hij zich 's avonds om acht uur niet in zijn uniform, zijn pakaian deftig. (blz. 31)
Het gebruik van de woorden 'volgevreten' en 'verrekt' in de volgende zinnen is vrij uniek binnen het overige woordgebruik:
  We stonden ontzettend volgevreten op en we ... (blz. 53)

Maar we waren eigenlijk verrekt fatsoenlijk voor elkaar. (blz. 151)
In hoofdstuk 5, "Het mooiste eiland van de wereld", staat een verhaal over een bezoek aan het eiland Klein Salamboe. Hoewel alle verhalen geschreven zijn in de onvoltooid verleden tijd, wordt in dit verhaal een gedeelte in de voltooid verleden tijd verteld. Er is geen duidelijke reden te vinden voor deze wijziging, maar het heeft wel een bepaald stijleffect.
Bladzijde 57 bovenaan begint met:
  Hierbij waren ... betrokken..., beide uit Pamekasan. We waren gekomen ... en we waren gaan slapen ... het schip.
Dan volgt er een zin in de onvoltooid verleden tijd:
  Er ontstond..., die om het eiland lag.
De rest staat weer in de voltooid verleden tijd tot midden in de laatste zin van de eerste alinea op bladzijde 58:
  We waren inderdaad aan boord gebleven en toen ik de volgende ochtend wakker werd en naar de reling liep, was het eiland weg.

 

Bijzondere aandacht dient besteed aan het aspect van de humor.
Een bepaalde vorm van schrijven heeft op de lezer een humoristisch effect. Dit effect wisselt echter sterk met het onderwerp, waarover iets gezegd wordt.

  De volgende ochtend wandelde ik het gouverneurskantoor binnen en ik wendde mij tot de hoofdmandoer, die mij bracht bij de afdeling personeelszaken, die mij doorstuurde naar de resident ter beschikking, die mij vriendelijk in overweging gaf mij te doen aandienen bij de gouverneur. (blz. 21)
Door de herhalingen van dezelfde formuleringen krijgt men de indruk, dat er een beetje de draak gestoken wordt met de ambtenarij. In het volgende citaat doet diezelfde herhaling denken aan een sprookje en een kinderliedje; en natuurlijk ook aan het verhaal "De Japanse Steenhouwer" uit "Max Havelaar".
  De assistent-resident zei: Vraagt u hem eens, of de oogst goed is geweest. De patih zei iets tegen de vorst en de vorst wenkte de bediende en de bediende zei iets tegen de vorst en de vorst iets tegen de patih en de patih zei: De oogst was goed. (blz. 65)
Achtergrondinformatie wordt op zeer humoristische wijze gebracht. Twee voorbeelden zijn de beschrijving van de afstamming van Dirk van Duyne (blz. 71 vv) en van de geschiedenis van het Soemenepse vorstengeslacht. (blz. 84 vv)
In dit verband moet ook genoemd worden het verhaal over de evacuatie van de zusters. (blz. 117 vv)
Een humoristisch effect wordt op een heel speciale manier bereikt door het relativeren van eigen uitspraken.
  Het was een van de eerste werkelijk mooie ochtenden in de droge moesson. Dat is eigenlijk een onzinnige opmerking. Ochtenden in de droge moesson zijn altijd mooi. Die in de natte trouwens ook, als de regen tenminste 's middags valt. (blz. 78)

Wie achterin de auto zat werd misselijk, al had hij nog zo'n sterke maag. Er zat dus nooit iemand achterin. (blz. 95)
Deze humoristische stijl van schrijven krijgt een heel bijzonder karakter als het gaat om de beschrijving van het leven in de gevangenkampen. Een zeker humoristisch effect blijft aanwezig, al krijgt het een wat wrange of bittere bijsmaak. Of moet men niet de moeilijker hanteerbare term 'understatement' gebruiken, waarmee hier dan bedoeld kan zijn, dat de schrijver de verschrikkingen uit die tijd alleen dan kan beschrijven, als hij het op deze 'humoristische' manier mag doen.
Enkele voorbeelden zijn:
  Overigens is een kamp van tienduizend man niet aan te bevelen. Om maar iets te noemen: het is er te vol. Een mooi uitzicht hadden we anders wel. Niet op de toekomst, maar op de Tangkoeban Prahoe.
De beloning voor ons werk ging in de vorm van een kleine versnapering en zoveel oebi als we niet lusten. (blz. 150/151)

 

De tijd

 

Het verhaal is geschreven in de onvoltooid verleden tijd. In enkele gevallen is daar echter van afgeweken. Als er in de titels van de hoofdstukken een persoonsvorm voorkomt, staat die in de tegenwoordige tijd.
In het hoofdstuk over de stijl is al gesproken over het gedeelte in hoofdstuk 5, dat in de voltooid verleden tijd staat. Het feit, dat het verhaal veel later geschreven is dan de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, heeft soms gevolgen voor het gebruik van een bepaalde tijd in de persoonsvorm. Een duidelijk voorbeeld is het begin van hoofdstuk 12:

  Ik denk, dat we de overtocht van Madoera naar Soerabaja hebben gemaakt, staande in de vrachtauto. En de pont zal wel dezelfde bemanning hebben gehad als altijd. De Japanse luitenant was verdwenen, blijkbaar uitgeblust. Wij ook. Of wij niet? We zullen misschien alleen maar versuft en verbijsterd zijn geweest. Maar de pont voer door... (blz. 142)
De eerste drie hoofdstukken geven een chronologisch verslag van de gebeurtenissen, vanaf het vertrek naar het schip in Amsterdam op woensdag 27 september 1939 (blz. 5) tot en met de verplichte bezoeken van de nieuwe ambtenaar aan de plaatselijke autoriteiten op Madoera. In hoofdstuk 3 wordt echter ook al de overgang gemaakt naar het vertellen van verhalen, die los staan van een bepaald tijdsverloop: het uitleggen van het salarissysteem (blz. 29/30), het verhaal over het vasten van goede Islamieten (blz. 32/33) en het verhaal van de rijsthandel van de bedienden. (blz. 34/35)

 

Hoofdstuk 4 geeft in de eerste zin nog wel een chronologisch verband aan met het voorafgaande

  Ik was na een maand eens naar Soerabaja gegaan ... (blz. 36),
maar de inhoud van het hoofdstuk staat los van de chronologie van de gebeurtenissen. De volgende zin geeft dat heel duidelijk weer:
  Ik heb één keer op die manier een dergelijk dossier slepende gehouden van februari 1940 tot november 1941. Het was gedurende die tijd geweldig uit de kluiten gewassen, want de herinneringsbrieven moesten natuurlijk worden beantwoord. (blz. 42)
De hoofdstukken 5 tot en met 9 hebben ieder een eigen tijdsverloop en er is geen noodzakelijke onderlinge volgorde. De relatie met de voorafgaande en de volgende hoofdstukken bestaat hierin, dat de gebeurtenissen, die beschreven worden, moeten hebben plaatsgevonden tussen het laatste tijdstip, dat genoemd is in hoofdstuk 4 en het eerste, dat genoemd wordt in hoofdstuk 10. Het verhaal in hoofdstuk 9 over de periode in het militaire opleidingskamp geeft echter al aan, dat de komende gebeurtenissen weer een bepaalde volgorde in de tijd zullen hebben.
Hoofdstuk 10 begint dan ook met:
  In het midden van 1941 werd ... (blz. 108)

Vanaf hier wordt de volgorde van de gebeurtenissen heel duidelijk bepaald door het verloop van de oorlog en de bevrijding en wat zich daarna in Indië afspeelde. Tot aan de dag van het vertrek uit Indië wordt de tijd met data vrij nauwkeurig aangegeven.

Het gebruik maken van data is niet afhankelijk van het belang er van. Het lijkt alsof de herinnering van de schrijver de enige leidraad is voor het versnelden van data.
  Ergens in de eerste helft van april - de datum van dit belangrijke ogenblik is me volkomen ontschoten - werden we 's avonds bij de Japanner geroepen om te vernemen, dat we waren gearresteerd en .... (blz. 140)

 

Opvallend is ook in het hoofdstuk over het verblijf in de gevangenkampen de herhaaldelijk voorkomende vermelding van de relatie tussen het verschrikkelijke kampleven en het verlies van het besef van tijd.

  We zaten daar wel bijzonder deftig, maar we telden de dagen niet meer en de maanden ook niet. We wisten niet meer in welk jaar we leefden. (blz. 194)

 

De ruimte

 

Omdat een verslag van een bepaalde periode door andere elementen wordt bepaald dan een fictief verhaal, zijn er in dit boek geen ruimte-elementen aan te wijzen, die voor alle gebeurtenissen van belang zijn. Wel kan misschien gesteld worden, dat die verhalen die een zekere mate van zelfstandigheid hebben (in hoofdstuk 5 tot en met 9),gekozen zijn vanuit een speciale aandacht voor de ruimtelijke aspecten van de situatie, waarin ze zich afspelen. De titels "Het mooiste eiland van de wereld" en "Het huis van de reus" wijzen ook in die richting.

 

Het perspectief

 

Het boek begint met de zin:

  Het was woensdag 27 september 1939. (blz. 5)
Door het gebruik van de onvoltooid verleden tijd in de persoonsvorm is er afstand gebracht tussen het gebeuren en het moment van vertellen. Aanvankelijk lijkt die afstand niet zo groot:
  Het wegbrengen naar boord was in deze oorlogsdagen ... (blz. 6)
Uit een aantal opmerkingen blijkt echter, dat het boek een tijd na de laatst beschreven gebeurtenis tot stand is gekomen.
  Zijn naam weet ik niet meer. Het is in Indië altijd moeilijk geweest de namen te onthouden van mensen, die niet in de Regeringsalmanak stonden. (blz. 8)

...even later zat ik ( ... ) tegenover een allervriendelijkste meneer, die in mijn herinnering grijs haar had. (blz. 18)

Ik landde en ik stond op het eiland, dat toen nog niet de indruk maakte het eiland van mijn droom te worden. (blz. 23)

Ik wist dus, dat het door ons met geweren bestrijkbare gebied een soort villawijk was, in vorm en gedaante niet ongelijk aan het Wilhelminapark in Utrecht. (blz. 162)

Ik ging naar binnen, geruggesteund door het hele Koninkrijk, dat juist in die dagen bezig was met de Hoge Veluwe conferentie, wat ik op dat moment niet wist. (blz. 176)

 

Vanaf de derde zin van het boek is het duidelijk, dat er een ik-figuur aan het vertellen gaat. Dat die ik-figuur Alberts heet, blijkt uit de inhoud van het telegram, dat hij krijgt.

  Prins sok alberts goj, of daaromtrent. (blz. 15)
Dat Alberts dezelfde figuur is als de schrijver van het boek, mag worden afgeleid uit de enkele momenten in de tekst, dat de ik-figuur zich rechtstreeks tot de lezer richt.
  De gouverneur Van der Plas, naderhand Raad van Indië, zal in dit verhaal nog meer ter sprake komen. (blz. 23)

Dat verhaal kan ook worden verteld, maar eerst even die bloemen voor Budge terechtbrengen. (blz. 81)

Het is misschien wel aardig om daar iets meer van te vertellen en het relaas van die verdomde oorlog nog wat uit te stellen. (blz. 124)

Een keer kijkt de verteller in de je-vorm tegen zich zelf aan.
  Er stonden mensen op je te wachten, mensen, die zich iets van je aantrokken en zonder wie je je nogal eenzaam zou hebben gevoeld. (blz. 17)
Een paar keer beschrijft de ik-figuur zichzelf alsof anderen over hem aan het vertellen zijn.
  Hij was dan toch gekomen. (blz. 16)

En in dit geval smaakten zij ook nog het genoegen om te worden voorgesteld aan de jongste, de meest kersverse Europese bestuursambtenaar in het regentschap Soemenep. (... ) De jongste ambtenaar deed ook zijn best en hij begon te denken, dat als het leven voor hem zo verder ging, hij hier in dit land een wonderlijk en tamelijk gelukzalig prinsgemalig bestaan zou kunnen leiden. (blz. 27)
Zonder de overgang volgt op dit citaat weer de ik-vorm.
  En dat gevoel werd nog sterker, toen ik de volgende avond een bezoek ging brengen ... (blz. 27)

 

Het ruimtelijk perspectief wisselt naarmate de verteller meer of minder bij de gebeurtenis betrokken is. Grotendeels vertelt het boek, wat de ik-figuur heeft meegemaakt in de periode, dat hij ambtenaar was in Indië. Maar de beschrijving van bijvoorbeeld de administratieve werkzaamheden van de ambtenaar op Madoera is veel afstandelijker ('Er wordt gewerkt'), dan die van de bezoeken aan het eiland Kangean en het eiland Salamboe. Wanneer de gebeurtenissen echter te dicht bij het emotionele leven van de verteller komen, zoals dat gebeurt tijdens de periode in de gevangenkampen, dan wordt door de stijl van vertellen toch weer duidelijk afstand genomen.

 

De personages

 

Omdat tot nu toe steeds het boek als geheel onderwerp van bespreking is geweest, kan alleen van die persoon iets gezegd worden, die het hele boek door optreedt; dat is alleen de ik-figuur. Hoewel deze ik-figuur wel boeiend en soms uitvoerig vertelt over het doen en laten van anderen en van zichzelf, geeft hij zelden direkte beschavingen van karaktertrekken.

 

In het hoofdstuk over de stijl is al opgemerkt, dat de verteller een groot gevoel voor humor heeft en dat hij die humor op een heel bijzondere manier gebruikt in ernstige situaties, zoals in de beschrijving van het leven in de gevangenkampen. Hij spaart daarmee zijn eigen gevoelens en weet toch op aangrijpende wijze aan de lezer duidelijk te maken hoe erg het leven was.
De twee volgende voorbeelden laten zien, dat de verteller het graag opneemt voor de ondergeschikte.
Als hij vertelt over de taxatie van de grond om de huur te kunnen bepalen, die een boer moest betalen, zegt hij:

  Tot mijn grote vreugde bestonden er enige ambtelijke formules, door middel waarvan men een bepaald geval slepende kon houden. (... ) Ik heb één keer op die manier een dergelijk dossier slepende gehouden van februari 1940 tot november 1941. (blz. 42)
Op een gegeven moment komt de dorpsonderwijzer bij de ik-figuur klagen over het gedrag van een leerling. De reaktie is dan:
  En omdat ik toch iets moest zeggen heb ik tegen Moeryono (de onderwijzer) een opmerking gemaakt in de geest van boys will be boys. En omdat ik ook iets moest doen heb ik het knaapje voor me laten brengen en ik heb hem een uitschijter gegeven, alsof ik meester Pennewip was en hij het jongetje helemaal uit Kattenburg, dat onzedelijkheden op grafzerken schreef. Daarmee was de zaak de wereld uit. (blz. 111)

 

In het algemeen kan men stellen, dat de ik-figuur steeds probeert hoffelijk te zijn tegenover de mensen in zijn omgeving, terwijl hij daarbij goed de kunst verstaat zichzelf te blijven en niet te vervallen in een vorm van laatdunkendheid noch van onderdanigheid.

 

Belangrijke motieven

 

De controleerbaarheid van namen en andere gegevens doet vermeden, dat dit boek niet geschreven is met de bedoeling een verhaal met een duidelijke verhaalstruktuur te maken. Het is dus niet juist om dit boek, dat een verslag is van gebeurtenissen uit een bepaalde periode van het leven van de verteller/schrijver door middel van een motievenonderzoek te lijf te gaan om tot een hoofdmotief of een duiding te komen. Toch heeft de schrijver uit een totaliteit van gegevens een keuze gedaan, die geresulteerd heeft in de tekst van dit boek. Al lezende merkt men dan, dat de schrijver een voorkeur heeft gehad voor een aantal bepaalde gegevens, die, geplaatst in een speciale gebeurtenis, vaak voor komen. In dit hoofdstuk kan men die gegevens onder de noemer 'motieven' plaatsen.
Men zou kunnen spreken van een reismotief; de schrijver vertelt uitvoerig over de reis naar Indië en over de vliegreis, terug naar Nederland. Hij vermeldt de autotocht door Soerabaja, de bustocht naar Soemenep en, veel later, het vervoer naar de verschillende gevangenkampen.

 

De belangrijkste herinneringen uit de ambtenarenperiode op Madoera vormen ongetwijfeld de regelmatige bezoeken aan de kleinere eilanden, die tot hetzelfde bestuursgebied behoorden.
Vervolgens is er het motief van de omgangsvormen. Aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt brengt de ik-figuur een bezoek aan de kapitein, omdat die een kennis van zijn vader was, en hij maakt, ook al beseft hij, dat hij eigenlijk te laat is daarmee, zijn opwachting bij de resident van Celebes en Onderhorigheden, die de reis ook me maakt. Grote aandacht wordt besteed aan de verplichte bezoeken, die de nieuwe ambtenaar in Indië moet afleggen, in welke volgorde dat moet gebeuren en welk gedrag daar bij hoort. De gedragscode wordt beschreven, die er is in de relatie tussen de inlandse vorsten en de Nederlandse bestuursambtenaren. Een mooi voorbeeld van hoffelijk gedrag komt voor in het verhaal over de evacuatie van de zusters van het eiland, aan het begin van de oorlog. Alle belangrijke personen willen, dat de zusters in die ene auto van hen vervoerd worden. (blz. 117/122)
Met de belangstelling voor de omgangsvormen hangt ten nauwste samen het motief van de belangstelling voor de kultuur. Deze belangstelling uit zich vooral in het beschrijven van historische achtergronden, al of niet op waarheid berustend, van plaatsen en belangrijke personen, en van folkloristische ceremonies bij geboorten, huwelijken en begrafenissen, zelfs als het om de rituele verbranding van een vijandige Japanse piloot gaat. Door deze belangstelling voor de kultuur is het misschien voor de schrijver in het proces van nationalisering, dat hij als motief maar een enkele keer gebruikt, al snel duidelijk geworden, dat de Indonesiërs geen buitenlanders nodig hebben om zichzelf goed te kunnen besturen.


Laatste wijziging: 29.06.2015