A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Paragraaf 4

 

"De Franse Slag" ("Aan Frankrijk uitgeleverd")

 

In de herfst van 1963, een jaar na "Namen noemen", verschijnt Alberts' vierde boek. Het heet: "De Franse Slag - Zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen van een Nederlander in Franse Staatsdienst, 1937-1939". Het is - evenals "Namen noemen", waarmee het in de ondertitel veel overeenkomst vertoont - geschreven in opdracht van Boerwinkel, de directeur van uitgeverij H.J. Paris (1).

 


 

R. Nieuwenhuys

 

Als eerste bespreekt Rob Nieuwenhuys het boek. Zijn artikel verschijnt nog juist vóór het einde van het jaar in "Het Parool" (2). Hij vindt "De Franse Slag" van dezelfde goede kwaliteit als "Namen noemen". Hij heeft zich onder de lectuur ervan gerealiseerd, hoe goed het gearrangeerd is: "Het lijkt alles vlug neergeschreven, soms alsof het gesproken is", (Die indruk is juist: van Alberts zelf weten we dat hij dit boek, evenals "Namen noemen", gedicteerd heeft (3)) "maar telkens merkt men de onvervangbaarheid van zelfs, of liever júist, de kortste zinnetjes".
Maar met al de indicaties naar wat achter het verhaal zit, heeft Alberts zich in zijn beide laatste boeken zelf meer dan ooit teruggetrokken, meent Nieuwenhuys. Het zal nodig zijn geweest om tot een lossere schrijftrant te komen, om het schrijven weer los te hebben kunnen maken uit de impasse waarin Alberts tussen "De bomen" en zijn beide laatste boeken heeft verkeerd. Door zijn inzet te verminderen, heeft hij zichzelf weer op gang gebracht.
"Als Alberts moest men eigenlijk meer over eigen belevenissen kunnen schrijven", zegt Nieuwenhuys, "schijnbaar vrijblijvend en zo vervreemd van dat netwerk van handelingen dat "het dagelijks leven" heet. Dat werkt bijzonder goed. Voorwaarde is alleen dat men tegenover dat netwerk werkelijk vreemd staat en er desnoods een beetje moeite mee heeft". Met andere woorden, zegt hij, die vrijblijvende manier van schrijven moet ergens toe dienen. Bij Alberts is dat het geval. "En om het eens duidelijk uit te spreken", zegt hij in een onvermijdelijke gemeenplaats, "Alberts is voor mij één van de.belangrijkste schrijvers die we hebben en die zeker nog niet aan het eind van zijn mogelijkheden is gekomen".

 

C.J. Kelk

 

Op 11 januari 1964 bespreekt C.J. Kelk "De Franse Slag" in "De Groene Amsterdammer" (4), aan welk weekblad Alberts dan al zo'n elf jaar als redacteur verbonden is, tijdens welke periode hij regelmatig verhalen daarin publiceerde (5). Kelk spreekt in zijn artikel dan ook over "ònze A. Alberts" die volgens hem in hart en nieren historicus is, maar die bij wijze van spreken elk uur van de dag beseft, dat àlles historie is, en dat dus ook het meest vermaarde historische feit ontstaan is uit handelingen van mensen die toevallig iets eerder leefden dan wij, maar precies zo waren als tijdgenoten van ons. Alberts, zegt Kelk, leidt in zijn weergave van historische gebeurtenissen elke handeling terug naar het vlak van louter menselijke bevliegingen, impulsen, karaktertrekken, die zijn lezers kunnen meevoelen als bestaanbaar, verklaarbaar, logisch. "Omgekeerd", zegt hij, "wanneer hij (Alberts) als verteller bezig is, dan lijft hij de daden die hij verricht, hetzij als aspirant-controleur in het voormalige Nederlands-Indië ("De eilanden"), hetzij als gelegenheidskrijger in hetzelfde gebied ("Namen noemen") of als volontair in Franse Staatsdienst ("De Franse Slag"), ongeacht hun belang of gebrek aan betekenis, aanstonds bij de historie in". Of is het wel een rol die hij speelt, vraagt Kelk zich af. "Misschien", zegt hij, "vloeit het koddige van zijn voorstellingswijze misschien voort uit het minimaliseren van zijn eigen verrichtingen, gelijk (vormig) aan het formaat dat hij toekent aan ieder andere die in zijn leven verschijnt en van wie hij de historische waarde even haarfijn beseft".
Bovendien, vervolgt C.J. Kelk, bezit Alberts een onverschrokkenheid om op feiten en personen af te gaan. "Alberts ontwapent geenszins, hij overwint; vooral door zijn relativerende levenskijk, zijn relativerende visie op de historie, waarin zijn eigen persoon begrepen is. Hij heeft nooit willen slijpen en polijsten waar het zijn werkelijkheid betreft. Zo heeft hij ook "De Franse Slag" dat door hemzelf gekarakteriseerd wordt als "zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen van een Nederlander in Franse Staatsdienst" niet omgebogen naar het esthetische uit vrees voor vervalsing. Herinneringen zijn chaotisch en dikwijls vormeloos; die van Alberts zijn ongetwijfeld ook authentiek".
Het boek is zo geschreven, dat wij lachen, besluit C.J. Kelk, maar dat was de opzet niet. "En boeken die niet bedoeld zijn om ons te laten lachen, zijn het dierbaarst".
In een ander artikel, geschreven t.g.v. de zestigste verjaardag van Alberts, noemt Kelk "De Franse Slag": het verslag van Alberts' wachttijd in Parijs. Hij vindt "speciaal het verblijf op de afd. "Ridderorden" (..), hoe sober en genoegelijk verteld, van nature een parodie op de departementale ernst"(6).

 

K. Fens

 

Drie weken na Kelk wijdt Kees Fens een kolom aan "De Franse Slag" in "De Tijd-Maasbode" (7). Volgens hem wordt het hele, zeer originele boek door de weinig originele titel gedekt.
"Alberts schrijft", zegt hij, "met de Franse slag, in schijn dan, want zijn proza is berekend in zijn gebrek aan berekeningen".
"Het proza is grillig", zegt Fens, "een grilligheid die hier erg functioneel is, want de auteur rolt van de ene vreemde situatie in de andere. Op het Ministerie Van Koloniën,wordt met de meest Franse slag gewerkt, hetgeen betekent: nagenoeg niet.
Van dat amusante niets-doen geeft het eerste deel van het boek een kostelijk beeld, bij lezing waarvan men het geheugen van de auteur al evenzeer bewondert als zijn toenmalige vermogen zich in een ambtelijke sociëteitssfeer in te passen.
In de jaren van Alberts' Parijse verblijf beleeft Frankrijk politiek een dieptepunt. Er wordt met de Franse slag geregeerd, en ook daarover vertelt de auteur op zijn eigen terloopse toon, waarin de verbijstering net niet achter de verrassing tevoorschijn kan komen. Met een nieuwe regering draait de wind en het hele ministerie gaat aan de slag. De plotselinge ommekeer is heel leuk beschreven, - een bekende film wordt ineens in een uiterst versneld tempo gedraaid. Het boek maakt nu ook een draai: de auteur gaat er nu wel erg met de Franse slag tewerk. De lijn is uit het verhaal, het laatste deel van het boek is niet meer dan een verzameling van toevallige anekdotes. "Namen noemen" is veel beter gecomponeerd. Overigens toont Alberts zich in "De Franse Slag" een voortreffelijk causeur wiens toon voortdurend een verontschuldiging is voor de mogelijkheid van opdringerigheid.
"Ik heb het boek met veel plezier gelezen", zegt Fens, "al kan ik de auteur geen ongelijk geven als hij op blz. 124 schrijft: "Ik ben, men moet het mij voor één keer niet kwalijk nemen, geweldig aan het ouwehoeren"."

 

(zonder naam)

 

In een ongesigneerd artikeltje, gepubliceerd in de "Leeuwarder Courant" van 19 februari '64, wordt het volgende over Alberts' jongste boek gezegd (8):
"Dr. Alberts, die een geheel aparte verschijning is in de tuin der Nederlandse letteren en wiens stijl ons doet denken aan die van Willem Elsschot, geeft een hoogst amusante beschrijving van het doen en laten - vooral het laatste! - van de Franse ambtenarij in de jaren van vlak voor de tweede wereldoorlog. Hij doet dat niet op de hetzerige toon van een bepaald ochtendblad, maar welhaast koel observerend en registrerend, tegelijkertijd echter met een zeer fijn gevoel voor humor. Hij kiest geen partij, hij beschrijft alleen wat hij gezien en meegemaakt heeft. Hij heeft geen wilde fantasie nodig, hij weet dat de werkelijkheid boeiend genoeg is en stof te over biedt voor een anekdotisch ingesteld schrijver.
Intussen heeft dr. Alberts met dit boekje vooral ook een stukje tijdsbeeld weergegeven. Het Parijs van Léon Blum en het Volksfront van de stakingen en de betogingen, van de oorlogsvrees en de armoede - het is de achtergrond waartegen deze herinneringen zijn geprojecteerd. Herinneringen van een wat verwonderd terzijde staand man, die zoveel artist is dat hij van de figuren die hij beschrijft, geen caricaturen heeft gemaakt maar waarlijke mensen".

 

Op 29 februari '64 verschijnt tegelijkertijd een drietal aan "De Franse Slag" gewijde artikelen:

 

B.

 

In de "Friese Koerier" (9) wordt het nieuwe boek in het met "B." gesigneerde artikel "een verrukkelijk boek" genoemd, "waarvan de auteur op een op het eerste gezicht haast simpele en droge maar tegelijk uiterst fijnzinnig geraffineerde manier het wedervaren heeft beschreven van een Nederlander in Franse Staatsdienst. En de lezer weet zich tot grote dank verschuldigd nu Alberts er hem zo'n heerlijke manier deelgenoot van heeft gemaakt".

 

R.v.R.

 

In de "Haagsche Courant" (10) staat te lezen: "Met de Fransen meelevend, meewerkend en ook wel meeluierend, raakte Alberts in een goedaardige francomanie, waarmee zovele andere Nederlanders zich toen zeer wel bij vonden. Vooral de oudere kenners van dat Franse leven "avant la guerre" zullen zich behaaglijk met de schrijver laten meevoeren met de hier wat stijve, daar wat luchtige Parisiens. Ook uit het proza van deze schrijver klinkt een Franse charme". De recensent, R. v. R. (oosbroeck?), besluit: "Wie dergelijke zoete herinneringen als Alberts heeft aan de Fransen van toen en daarvoor geen woorden kan vinden, hij late Alberts het wood doen.
Wie die herinneringen niet heeft aan deze "èpoque", hij luistere naar een goede verteller met een pretentieloze, maar warme stem".

 

J. Greshoff

 

Het derde artikel van die dag (29 febr. '64) is van de hand van Jan Greshoff (11). Voordat hij aan een bespreking van "De Franse Slag" toekomt, houdt hij een korte inleiding over "twee in wezen verschillende soorten van schrijvers en dus van schriftuur. Zij, die geloven in een zo eenvoudig, zo juist mogelijke weergave van wat zij te zeggen hebben en zij die hun levensinhoud versieren met een overdaad van verbale kwikjes en strikjes. Grote, diepe, echte gevoelens uiten zich in een kreet of in een verschrikkelijk stilzwijgen, nooit in een proza overrijk aan metaforen".
Tot de grote nuchteren behoren de Emants van "Een nagelaten bekentenis", Elsschot, Grönloh, Erens, Holsbergen, Friedericy, Jacoba van Velde en zeker ook A. Alberts die doelbewust sober schrijft. Greshoff zegt, dat men zuinig, ja gierig behoort te schrijven, wil men door de nageslachten na ons nog verstaan worden. Alberts zal daarom zijn waarde blijven houden.

 

"De Franse Slag" is misschien wat minder dan de drie andere boeken, zegt Greshoff, de toon ervan is lichter, maar ondanks dat blijft het duidelijk herkenbaar als een boek van Alberts, niet alleen door wat hij vertelt, maar ook door de wijze waarop. Hij vertelt nuchter en zonder een zin teveel; daarnaast gebeuren er onverwachte dingen. "Hij heeft, als een stille binnenvetter, die verwarde en verwarrende wijze van ambtenaarzijn met een glimlach en enige ergernis tot in bijzonderheden waargenomen. Door zijn verdrongen doch steeds aanwezige kritiek weet hij zijn verhaal volkomen geloofwaardig te maken ook voor hen die Frankrijk en dit bepaalde stukje Frankrijk niet kennen of in ieder geval minder goed dan hij".
Alberts rekende het terecht niet tot zijn taak, zegt Greshoff, een karakterschets te geven van Clemenceau's vertrouweling Mandel. En toch geeft hij door beknopt mede te delen wat er veranderde toen die de portefeuille van Koloniën aanvaardde, een zeer scherp getekend beeld van deze politicus. Hij schetst zonder veel woorden, hoe instellingen en atmosfeer op slag en wezenlijk gewijzigd werden. Daardoor heeft "De Franse Slag" een diepere zin dan men aanvankelijk meent. "Alberts doet ons beleven hoe diepgaand en omvangrijk de werking van een doortastend karakter op zijn omgeving is.
Het lakse, gemoedelijke en belachelijke ministerie van Koloniën, een soort grootbedrijf van lijntrekkerij, wordt van de ene op de andere dag een bezige bijenkorf. Door de enkele bladzijden die Alberts aan Mandel besteedt, blijkt pas goed welke kracht er van hem uit moet zijn gegaan. Om dit tot stand te brengen, zo langs de neus weg en toch zo overtuigend, moet men een schrijver met zeer ongewone gaven zijn".
Tegen het einde verliest het boek helaas veel van zijn innerlijke spanning en van zijn nuchterheid, zegt Greshoff. Alberts' volzin wordt weker en er breekt - wat bij Alberts een zeldzaamheid is - een tikje jovialiteit door tot op het vulgaire weg soms, zoals in: "en daarna als de gesmeerde bliksem naar iets mondainers". Gelukkig zijn deze "vergissingen" ook weer niet van een zodanige aard, dat zij de waarde van het boek wezenlijk aantasten. "Het zeer goede heeft zo volkomen de overhand, dat men Alberts een minder geslaagd hoofdstuk niet kwalijk neemt. Het boek is, in weerwel van zijn geringe dalingen, van a tot z Alberts en Alberts alléén".

 

Een jaar later vinden we de inhoud van bovenstaand artikel terug in een "Literaire Kroniek" (12), die niet alleen aan het werk van Alberts, maar ook aan dat van de auteur F.C. Terborgh is gewijd. Beiden behoren volgens Greshoff "tot de doelbewust soberen"; daarnaast vertoont hun oeuvre enige gelijkenis.

 

Manuel van Loggem

 

In het "Algemeen Dagblad" van 28 maart betitelt Manuel van Loggem het nieuwe boek van Alberts als "een rake weergave van een zinloos bestaan" (13). De lezer, die met spanning, vertedering en genot om een zeldzame humor het verhaal heeft gelezen, moet tot de ontdekking komen dat Alberts op het Franse ministerie niets gedaan heeft, zegt Van Loggem. "Hij heeft er slechts de nutteloze handelingen verricht, waarmee de ambtenarij zich pleegt onledig te houden om haar bestaansrecht te bewijzen. Alberts heeft meegedaan, maar hij heeft tegelijkertijd verbijsterd zich afgevraagd waarom hij meedeed". "Ik ken geen werk", vervolgt Van Loggem, "waarin de plechtstatige zinloosheid van veel ministerieel werk met zoveel dodelijke humor wordt blootgelegd". Die humor ontstaat niet uit een komische bedoeling, maar als een bijproduct van de beschrijving. Die weergave van de werkelijkheid werkt zo absurd, dat de absurditeit van veel moderne meesters der roman- en toneelkunst er onecht bij aandoet.
Men zou Alberts' boek een reportage kunnen noemen, meent hij, maar dan een van het allerbeste soort, omdat de beschrijving van de werkelijkheid een dimensie van bijna tragische zinloosheid aan die werkelijkheid toevoegt.
Alberts voert ons binnen in de eindeloze gangen van het departement waar hoog- en laaggeplaatsten zich bezig houden met het najagen van onnodige promoties, met corruptie en met een politiek van het laagste allooi. In het boek gebeurt weinig bijzonders, maar de afzijdige humor van de auteur treft met dodelijke zekerheid deze hele vooroorlogse wereld van een verstarde ambtenaar, die zoveel verwantschap met de hedendaagse bureaucratie vertoont.
Alberts observeert scherp, ziet de zinloosheid van het gebeuren met grote ernst en heeft een lichte, bijna klankloze stijl gevonden waardoor het boek is ontstaan, dat een meesterwerk genoemd mag worden. Alleen een Willem Elsschot zou het Alberts hebben nagedaan, besluit Van Loggem.

 

G.W. Huygens

 

Volgens G.W. Huygens levert Alberts met "De Franse Slag" opnieuw een bewijs van zijn zo persoonlijke taalbeheersing (14). Het boek sluit in zoverre aan bij "Namen noemen", dat ook hierin een reeks eigen herinneringen naar waarheid is verteld. Alberts vertelt dat hij aan een departement belandt, waar talrijke lieden een tijdelijk onderkomen hebben gevonden om hun verblijf in de koloniën zo lang mogelijk te kunnen onderbreken; zij hebben vage functies of opdrachten en kennen slechts één zorg: hun verlofperiode verlengen. Veel routinewerk wordt op de Nederlandse volontair afgeschoven. Men moet, zegt Huygens, over de bijzondere schrijversgave van Alberts beschikken om deze toestanden op de meest treffende wijze neer te schrijven; het bijzondere en humoristische effect is gelegen in de schijnbaar onbewogen wijze waar op hij zijn details weet te presenteren. Hij konstateert, hij vertelt; zijn stijl doet de rest. Is de Franse ambtenarij als het ware de voornaamste stof van het boek, in wezen gaat het om de ontmoeting van de Nederlander met Frankrijk, in het bijzonder met Parijs en zijn inwoners: flegmatieke mensen die zich over niets en niemand verwonderen; mensen die veel handjes schudden om even later het bestaan van de ander volkomen te vergeten. Het is een generalisering, maar toch moet het voor de jonge Nederlander een pijnlijke ervaring geweest zijn om onopgemerkt te blijven en met rust te worden gelaten.
Even navrant is voor de lezer de wetenschap hoe dit volk van egocentrische super-individualisten, van stakers en belastingontduikers, zijn ondergang tegemoet ging.
"Het ietwat trieste karakter van zijn ervaringen wordt door Alberts niet geaccentueerd, het gaat schuil achter zijn laconieke woorden", zegt Huygens. "Het merkwaardige daarbij is", zegt hij, "dat hij een beeld van Parijs oproept zonder de bekende attracties en toch, ondanks alles, aantrekkelijk voor ieder die de aparte charmes van deze metropool heeft leren kennen. Het is zeker niet de bedoeling van de schrijver geweest Jan Brusse concurrentie aan te doen, doch de lezer ondergaat de vertrouwde Parijse sfeer even goed. We behoeven het niet eens te betreuren, dat het voor Frankrijk zo karakteristieke gastronomische element ontbreekt, want het proza van Alberts zelf is besteed aan fijnproevers".

 


 

Hoewel de critici alleszins te spreken zijn over "De Franse Slag", is het met de verkoop van het boek allerminst rooskleurig gesteld. Ook in die zin is het een onvervalst Alberts - product. Het succes van "De vergaderzaal" brengt (weer) uitkomst. In het voorjaar van 1975 neemt Van Oorschot "De Franse Slag" over van Paris en brengt het onder een nieuwe titel uit, "Aan Frankrijk uitgeleverd" (15). Zoals bij de herdruk van "Namen noemen" ("In en uit het paradijs getild") vervallen ook hier: de doctorstitel, het voorwoord, de ondertitel en de "Piekwickpaper"-achtige inleidinkjes van de eerste druk.
Overigens wist Alberts zelf niet beter of het boek zou "Aan Frankrijk uitgeléénd" gaan heten, dat hij een aardige titel vond. Het werd tenslotte "uitgeleverd"; Alberts had Van Oorschot, die hem telefonisch van de naamsverandering op de hoogte had gebracht, gewoon verkeerd verstaan ......
Ook Van Oorschot maakt een curieuze vergissing: volgens het colofon zou het boek eerst "Mèt (!) de Franse Slag" geheten hebben. En alsof alle recensenten zich niet meer de juiste titel kunnen herinneren, nemen ze volgzaam déze titel over in hun besprekingen, waarover hieronder nog gesproken wordt.
Het herdrukken van zowel "Namen noemen" als "De Franse Slag" stelt Van Oorschot in staat een kleine wijziging ten gunste van de chronologie aan te brengen.
Doordat - chronologisch gezien - het gebeuren uit "De Franse Slag" zich eerder voltrekt dan dat van "Namen noemen", besluit hij terwille van die tijdsorde de herdrukken van beide boeken in de juiste volgorde te doen verschijnen. Zo komt "Aan Frankrijk uitgeleverd" in het voorjaar van 1975 uit, enkele maanden later "In en uit het paradijs getild".
Eindelijk slaat Alberts dan zijn slag: "Aan Frankrijk uitgeleverd" komt spoedig voor op de "Haagse Post - Toptien", even later gevolgd door "In en uit het paradijs getild" en nog een ander boek van Alberts ("Haast hebben in september") (zie ook Paragraaf 3, bladzijde 296). Alberts is dan op het toppunt van zijn roem, de best verkochte auteur. Er verschijnen "nieuwe" kritieken over "Aan Frankrijk uitgeleverd", alsof het inderdaad een nieuw boek betreft.

 


 

Tom van Deel

 

De dichter-criticus Tom van Deel, redactie-lid van het sinds 1 januari van dat jaar verschijnende tijdschrift "De Revisor", vraagt zich in "Trouw" van 28 juni 1975 af, waarom de oude titel "Met (!) de Franse Slag" niet voldeed (16). Hij vindt het een schitterend geschreven en vooral curieus waargenomen beeld van het Franse ambtenaren-leven. "Het is de buitenstaander - en nu in dubbele zin - Alberts die in deze onwezenlijke wereld van dossiers en onderscheidingen laconiek zijn weg zoekt", zegt van Deel. Overigens bevat het boek fijnzinnige typeringen van Parijs en omstreken, doorspekt met historische informatie.

 

P.H. Dubois

 

In zijn artikel in "Het Vaderland" van 19 juli (17) - eerder ter sprake gebracht in Paragraaf 3, bladzijde 296- zegt Pierre H. Dubois het volgende over "Aan Frankrijk uitgeleverd":
Alberts vertelt hierin de meest alledaagse dingen, maar hij doet dat op een manier die uiterst vermakelijk is, namelijk als een volstrekte buitenstaander, die dingen meemaakt en ziet gebeuren, alsof het onbegrijpelijke rituelen zijn, die hij overigens met laconieke vanzelfsprekendheid aanvaardt, omdat ze daar blijkbaar inheems en normaal zijn.
Alberts' verteltrant - vol understatement - geeft er een speciale waarde aan. Hij weet de lezer het gevoel te geven dat die beschreven werkelijkheid iets onwerkelijks heeft tegen een nergens naar voren geschoven, nergens genoemde, maar steeds aanwezige achtergrond van zinloosheid, die de ware werkelijkheid is. Die dubbele bodem tilt zijn boek ver uit boven het "verslag".

 

Ab Visser

 

De criticus Ab Visser wijdt in het - in Paragraaf 3, bladzijde 296 - reeds besproken artikel uit de "Leeuwarder Courant" (18) enkele kolommen aan "Aan Frankrijk uitgeleverd".
Alberts moet volgens hem in de vorm van dagboeken of anderszins aantekeningen van zijn Parijse tijd gemaakt hebben, want hij brengt - na jaren - met minutieuze, "ambtenaarlijke" nauwkeurigheid en met exacte vermelding van feiten "verslag" uit van zijn Parijse tijd. Zijn kroniek is geschreven in een uiterst sobere, heldere stijl die nu en dan naar het belerende neigt, alsof hij iets aan kinderen uitlegt. Een voortdurende, ingehouden ironie verlevendigt het geheel, maar een zekere voorzichtige afstandelijkheid blijft.
De àambtenaar Alberts houdt de mèns Alberts onder controle, zodat we weinig over zijn intieme, particuliere leven, buiten zijn werkkring om, te weten komen. Wel krijgen we een duidelijk beeld van het leven van de Franse ambtenaar en van diens ambtelijke lijntrekkerij. Tussen de bedrijven door roept Alberts levendig de sfeer van het Parijs uit die dagen op tegen de steeds dreigender achtergrond van de Tweede Wereldoorlog. "Het belangrijkste van dit boek", zegt Visser, "is niet het (understatement-) portret dat Alberts van zichzelf schetst, maar de schildering die hij, scherp en ironisch, geeft van de Franse ambtenarij en de daaraan inherente bekrompen bourgeoisgeest. Als de amateur-historicus die hij is, last hij tevens een aantal interessante gegevens in over de Franse geschiedenis en al met al is het een boek dat men, zo niet "bewogen" dan toch met nergens verslappende aandacht leest en dat zijn waarde behoudt als document van een paar bewogen politieke jaren".

 

Hanneke Wijgh

 

Hanneke Wijgh is in "De Nieuwe Linie" van 3 september (19) al even weinig te spreken over "Aan Frankrijk uitgeleverd" als over "In en uit het paradijs getild", waarbij ze dezelfde argumenten aanvoert (zie Paragraaf 3, bladzijden 297 - 298 ). Zij is de enige van de critici die negatief oordeelt over "Aan Frankrijk uitgeleverd".

 

E. Huizing

 

"Het Nieuwsblad van het Noorden" van 11 september bevat een artikel van Everhard Huizing die, zeer in het kort, enkele boeken van Alberts bespreekt (20) (zie ook Paragraaf 3, bladzijden 295 - 296) Vooral in "Aan Frankrijk uitgeleverd" is hem de ietwat ongebruikelijke manier van waarnemen opgevallen: "Terwijl we soms van bepaalde mensen niet meer informatie krijgen dan bijvoorbeeld hoe vaak ze handjes geven, worden we wel uitvoerig ingelicht over de ligging van deze of gene straat.
Zo blijven de op het departement werkende ambtenaren schimmig. Ze hebben ook geen boodschap aan die volontair uit Nederland, die daar nota bene zonder beloning werkt en willen het liefst ook niets met hem te maken hebben. Alberts weet de gevolgen die dit heeft voor de indrukken, die zo iemand krijgt van een voor hem onbekende wereld, perfect te verwoorden", aldus Huizing.

 

F. v. Steen

 

Frans van Steen noemt in "De Gelderlander" van 17 oktober (21) "Aan Frankrijk uitgeleverd" een roman! Men komt er, zegt hij, al lezende achter dat de ambtenaar-in kwestie inderdaad is uitgeleverd aan de bureaucraten van Parijs. "Onze ambtenaar berust al gauw in zijn situatie, hij denkt alleen nog maar aan promotie". Tussen al die ambtenarij door krijgen we allerlei uitvoerige beschrijvingen van Parijs onder ogen; de Franse geschiedenis en de politieke situatie op dat moment worden geschetst. Werktijdverkorting, zegt Van Steen, is een begrip dat niet alleen in onze tijd een realiteit voor veel mensen blijkt te zijn.
Alberts weet een sfeer in zijn verhaal te leggen die er niet om liegt. In een sobere stijl en d.m.v. afwisselend woordgebruik neemt hij de lezer mee naar iets onafwendbaars. "Aan Frankrijk uitgeleverd" blijkt een lezenswaardig boek.

 

F. de Swert

 

Tenslotte wijdt op 7 februari '76 F. de Swert nog enige zinnen aan Alberts' vierde boek (22) in het eerder aangehaalde artikel uit "Het Volk" (zie Paragraaf 3, bladzijde 299).
Centraal staat het ambtenarenleven. Bureaucratie en dossierellende zijn schering en inslag. Het Parijs van vóór 1940 leeft en bloeit, maar houdt ook op, want de hoofdfiguur verlaat de lichtstad, op weg naar ..... Madeira. (het staat er werkelijk!).
Alberts, zegt De Swert, is ongetwijfeld de auteur van het "lost paradise"; daarnaast van het laconieke taalgebruik; hij is ook de auteur die "in een mum aan woorden", een figuur, een gebeurtenis kan karakteriseren. Alberts schrijft misschien zo suggestief, zegt hij, omdat de ambtelijke taal voor hem geen geheimen kent.

 


 

Samenvattend kunnen we met betrekking tot "De Franse Slag" het volgende opmerken.
De geschiedenis van "Namen noemen" herhaalt zich in die van "De Franse Slag": in de Paris-editie, met de doctor-titel op het omslag, wordt het boek alleen door de insiders opgemerkt.
Onder hen treffen we de vertrouwd geworden namen aan van: Nieuwenhuys, Kelk, Fens en Greshoff, die geen werk van Alberts onbesproken lieten. Alle vier vinden zij Alberts' nieuwste boek weer uitstekende lectuur, hoewel de laatste hoofdstukken Fens en vooral Greshoff minder geslaagd voorkomen.
Ondanks de goede pers, wordt het boek in bredere kring niet opgemerkt; het grote publiek - het wordt usance - gaat eraan voorbij. Zodra echter "De vergaderzaal" (1974) voor een ongekende interesse in Alberts' oeuvre heeft zorg gedragen, en Van Oorschot "De Franse Slag" in zijn nieuwe "outfit" heeft herdrukt, krijgt het boek, nu "Aan Frankrijk uitgeleverd" geheten, wèl ruimere aandacht. Nieuwe, gunstig gestemde kritieken komen los. Van Deel, Dubois en Visser oordelen eensgezind zeer positief; alleen Hanneke Wijgh vindt dat Alberts "te veel op zijn praatstoel" zit, wat ook het geval was in "Namen noemen".

 

Een paar maanden na verschijnen, staat "Aan Frankrijk uitgeleverd" op de "Haagse Post - Toptien"; medio juli vormt het met nòg twee boeken van Alberts ("In en uit het paradijs getild" en "Haast hebben in september") een "Unicum" (23): Alberts staat dan met 3 boeken tegelijk op die Toptien en is dan de best verkochte auteur in Nederland.
Zonder de bemoeienis van Van Oorschot, die met de her-uitgave van "De Franse Slag" het hele (tot dan toe verschenen) oeuvre van Alberts in zijn fonds wist opgenomen, zou het boek zeer waarschijnlijk in de vergetelheid zijn geraakt.

 

Noten bij Paragraaf 4

 

  1. "De Franse Slag. Zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen van een Nederlander in Franse Staatsdienst. 1937 - 1939",
    Amsterdam 1963
  2.  

  3. R. Nieuwenhuys: "Franse herinneringen van A. Alberts",
    Het Parool, 28 december 1963
  4.  

  5. J. Bernlef/K. Schippers: "Gesprek met A. Alberts",
    De Gids, jrg. 127, januari 1964, blz. 34
  6.  

  7. C.J. Kelk. "Als God in Frankrijk",
    De Groene Amsterdammer, 11 januari 1964
  8.  

  9. Veel van deze verhalen worden later hetzij ongewijzigd, hetzij in min of meer gewijzigde vorm opgenomen in "De eilanden", "Namen noemen" en "Haast hebben in september" (Zie Hoofdstuk II: "Bibliografie van het werk van (Dr.) A. Alberts", Paragraaf IB).
    Eén verhaal: "De Ster was afgelegd" (van 16 oktober 1954) vertoont grote overeenkomst met fragmenten uit "De Franse Slag".
  10.  

  11. C.J. Kelk: "In de marge leven de geestigste mensen. Bert Alberts zestig jaar",
    De Groene Amsterdamer, 21 augustus 1971
  12.  

  13. K. Fens: "Plezier",
    De Tijd - Maasbode, 1 februari 1964
  14.  

  15. "Herinneringen en tijdsbeeld",
    Leeuwarder Courant, 19 februari 1964
  16.  

  17. B.:""De Franse Slag": een verrukkelijk boek",
    Friese Koerier, 29 februari 1964
  18.  

  19. R. v. R.:""De Franse Slag. Zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen van een Nederlander in Franse Staatsdienst" door dr. A. Alberts",
    Haagsche Courant, 29 februari 1964
  20.  

  21. J. Greshoff: "Een sober schrijver. "De Franse Slag" van A. Alberts"
    Het Vaderland, 29 februari 1964
  22.  

  23. J. Greshoff: "Literaire Kroniek",
    Nederlandse Post, maart 1965, blz. 11
  24.  

  25. Manuel van Loggem: "Rake weergave van een zinloos bestaan",
    Algemeen Dagblad, 28 maart 1964
  26.  

  27. G.W. Huygens: "De Franse Slag",
    Nieuwe Rotterdamsche Courant, 4 april 1964
  28.  

  29. "Aan Frankrijk uitgeleverd",
    Amsterdam, z.j.
  30.  

  31. T. van Deel, "A. Alberts. Aan Frankrijk uitgeleverd",
    Trouw/Kwartet, 28 juni 1975
  32.  

  33. P.H. Dubois.- "Het talent van A. Alberts. Een schrijver buiten de mode",
    Het Vaderland, 29 juli 1975
  34.  

  35. Ab Visser: "De schrijvende ambtenaar",
    Wekelijks Bijvoegsel van de "Leeuwarder Courant", 23 augustus 1975
  36.  

  37. Hanneke Wijgh: "Alberts' grote kracht, veel zeggen met weinig woorden",
    De Nieuwe Linie, 3 september 1975
  38.  

  39. Everhard Huizing: (zonder titel)
    Nieuwsblad van het Noorden, 11 september 1975
  40.  

  41. F. v. Steen: "Aan Franiaijk uitgeleverd",
    De Gelderlander, 17 oktober 1975
  42.  

  43. F. de Swert: "Alberts, de revelatie",
    Het Volk, 7 februari 1976
  44.  

  45. "Unicum",
    Haagsche Post, 19 juli 1975

 


Laatste wijziging: 30.06.2015