Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Paragraaf 4
"De Franse Slag" ("Aan Frankrijk uitgeleverd")
In de herfst van 1963, een
jaar na "Namen noemen", verschijnt Alberts' vierde
boek. Het heet: "De Franse Slag - Zo maar wat ongewone en
openhartige herinneringen van een Nederlander in Franse
Staatsdienst, 1937-1939". Het is - evenals "Namen
noemen", waarmee het in de ondertitel veel overeenkomst
vertoont - geschreven in opdracht van Boerwinkel, de directeur
van uitgeverij H.J. Paris (1).
R. Nieuwenhuys
Als eerste bespreekt Rob
Nieuwenhuys het boek. Zijn artikel verschijnt nog juist vóór
het einde van het jaar in "Het Parool" (2). Hij vindt
"De Franse Slag" van dezelfde goede kwaliteit als
"Namen noemen". Hij heeft zich onder de lectuur ervan
gerealiseerd, hoe goed het gearrangeerd is: "Het lijkt
alles vlug neergeschreven, soms alsof het gesproken is",
(Die indruk is juist: van Alberts zelf weten we dat hij dit
boek, evenals "Namen noemen", gedicteerd heeft (3))
"maar telkens merkt men de onvervangbaarheid van zelfs, of
liever júist, de kortste zinnetjes".
Maar met al de indicaties naar wat achter het verhaal zit, heeft
Alberts zich in zijn beide laatste boeken zelf meer dan ooit
teruggetrokken, meent Nieuwenhuys. Het zal nodig zijn geweest om
tot een lossere schrijftrant te komen, om het schrijven weer los
te hebben kunnen maken uit de impasse waarin Alberts tussen
"De bomen" en zijn beide laatste boeken heeft
verkeerd. Door zijn inzet te verminderen, heeft hij zichzelf
weer op gang gebracht.
"Als Alberts moest men eigenlijk meer over eigen
belevenissen kunnen schrijven", zegt Nieuwenhuys,
"schijnbaar vrijblijvend en zo vervreemd van dat netwerk
van handelingen dat "het dagelijks leven" heet. Dat
werkt bijzonder goed. Voorwaarde is alleen dat men tegenover dat
netwerk werkelijk vreemd staat en er desnoods een beetje moeite
mee heeft". Met andere woorden, zegt hij, die vrijblijvende
manier van schrijven moet ergens toe dienen. Bij Alberts is dat
het geval. "En om het eens duidelijk uit te spreken",
zegt hij in een onvermijdelijke gemeenplaats, "Alberts is
voor mij één van de.belangrijkste schrijvers die we hebben en
die zeker nog niet aan het eind van zijn mogelijkheden is
gekomen".
C.J. Kelk
Op 11 januari 1964
bespreekt C.J. Kelk "De Franse Slag" in "De
Groene Amsterdammer" (4), aan welk weekblad Alberts dan al
zo'n elf jaar als redacteur verbonden is, tijdens welke periode
hij regelmatig verhalen daarin publiceerde (5). Kelk spreekt in
zijn artikel dan ook over "ònze A. Alberts" die
volgens hem in hart en nieren historicus is, maar die bij wijze
van spreken elk uur van de dag beseft, dat àlles historie is,
en dat dus ook het meest vermaarde historische feit ontstaan is
uit handelingen van mensen die toevallig iets eerder leefden dan
wij, maar precies zo waren als tijdgenoten van ons. Alberts,
zegt Kelk, leidt in zijn weergave van historische gebeurtenissen
elke handeling terug naar het vlak van louter menselijke
bevliegingen, impulsen, karaktertrekken, die zijn lezers kunnen
meevoelen als bestaanbaar, verklaarbaar, logisch.
"Omgekeerd", zegt hij, "wanneer hij (Alberts) als
verteller bezig is, dan lijft hij de daden die hij verricht,
hetzij als aspirant-controleur in het voormalige
Nederlands-Indië ("De eilanden"), hetzij als
gelegenheidskrijger in hetzelfde gebied ("Namen
noemen") of als volontair in Franse Staatsdienst ("De
Franse Slag"), ongeacht hun belang of gebrek aan betekenis,
aanstonds bij de historie in". Of is het wel een rol die
hij speelt, vraagt Kelk zich af. "Misschien", zegt
hij, "vloeit het koddige van zijn voorstellingswijze
misschien voort uit het minimaliseren van zijn eigen
verrichtingen, gelijk (vormig) aan het formaat dat hij toekent
aan ieder andere die in zijn leven verschijnt en van wie hij de
historische waarde even haarfijn beseft".
Bovendien, vervolgt C.J. Kelk, bezit Alberts een
onverschrokkenheid om op feiten en personen af te gaan.
"Alberts ontwapent geenszins, hij overwint; vooral door
zijn relativerende levenskijk, zijn relativerende visie op de
historie, waarin zijn eigen persoon begrepen is. Hij heeft nooit
willen slijpen en polijsten waar het zijn werkelijkheid betreft.
Zo heeft hij ook "De Franse Slag" dat door hemzelf
gekarakteriseerd wordt als "zo maar wat ongewone en
openhartige herinneringen van een Nederlander in Franse
Staatsdienst" niet omgebogen naar het esthetische uit vrees
voor vervalsing. Herinneringen zijn chaotisch en dikwijls
vormeloos; die van Alberts zijn ongetwijfeld ook
authentiek".
Het boek is zo geschreven, dat wij lachen, besluit C.J. Kelk,
maar dat was de opzet niet. "En boeken die niet bedoeld
zijn om ons te laten lachen, zijn het dierbaarst".
In een ander artikel, geschreven t.g.v. de zestigste verjaardag
van Alberts, noemt Kelk "De Franse Slag": het verslag
van Alberts' wachttijd in Parijs. Hij vindt "speciaal het
verblijf op de afd. "Ridderorden" (..), hoe sober en
genoegelijk verteld, van nature een parodie op de departementale
ernst"(6).
K. Fens
Drie weken na Kelk wijdt
Kees Fens een kolom aan "De Franse Slag" in "De
Tijd-Maasbode" (7). Volgens hem wordt het hele, zeer
originele boek door de weinig originele titel gedekt.
"Alberts schrijft", zegt hij, "met de Franse
slag, in schijn dan, want zijn proza is berekend in zijn gebrek
aan berekeningen".
"Het proza is grillig", zegt Fens, "een
grilligheid die hier erg functioneel is, want de auteur rolt van
de ene vreemde situatie in de andere. Op het Ministerie Van
Koloniën,wordt met de meest Franse slag gewerkt, hetgeen
betekent: nagenoeg niet.
Van dat amusante niets-doen geeft het eerste deel van het boek
een kostelijk beeld, bij lezing waarvan men het geheugen van de
auteur al evenzeer bewondert als zijn toenmalige vermogen zich
in een ambtelijke sociëteitssfeer in te passen.
In de jaren van Alberts' Parijse verblijf beleeft Frankrijk
politiek een dieptepunt. Er wordt met de Franse slag geregeerd,
en ook daarover vertelt de auteur op zijn eigen terloopse toon,
waarin de verbijstering net niet achter de verrassing
tevoorschijn kan komen. Met een nieuwe regering draait de wind
en het hele ministerie gaat aan de slag. De plotselinge ommekeer
is heel leuk beschreven, - een bekende film wordt ineens in een
uiterst versneld tempo gedraaid. Het boek maakt nu ook een
draai: de auteur gaat er nu wel erg met de Franse slag tewerk.
De lijn is uit het verhaal, het laatste deel van het boek is
niet meer dan een verzameling van toevallige anekdotes.
"Namen noemen" is veel beter gecomponeerd. Overigens
toont Alberts zich in "De Franse Slag" een
voortreffelijk causeur wiens toon voortdurend een
verontschuldiging is voor de mogelijkheid van opdringerigheid.
"Ik heb het boek met veel plezier gelezen", zegt Fens,
"al kan ik de auteur geen ongelijk geven als hij op blz.
124 schrijft: "Ik ben, men moet het mij voor één keer
niet kwalijk nemen, geweldig aan het ouwehoeren"."
(zonder naam)
In een ongesigneerd
artikeltje, gepubliceerd in de "Leeuwarder Courant"
van 19 februari '64, wordt het volgende over Alberts' jongste
boek gezegd (8):
"Dr. Alberts, die een geheel aparte verschijning is in de
tuin der Nederlandse letteren en wiens stijl ons doet denken aan
die van Willem Elsschot, geeft een hoogst amusante beschrijving
van het doen en laten - vooral het laatste! - van de Franse
ambtenarij in de jaren van vlak voor de tweede wereldoorlog. Hij
doet dat niet op de hetzerige toon van een bepaald ochtendblad,
maar welhaast koel observerend en registrerend, tegelijkertijd
echter met een zeer fijn gevoel voor humor. Hij kiest geen
partij, hij beschrijft alleen wat hij gezien en meegemaakt
heeft. Hij heeft geen wilde fantasie nodig, hij weet dat de
werkelijkheid boeiend genoeg is en stof te over biedt voor een
anekdotisch ingesteld schrijver.
Intussen heeft dr. Alberts met dit boekje vooral ook een stukje
tijdsbeeld weergegeven. Het Parijs van Léon Blum en het
Volksfront van de stakingen en de betogingen, van de
oorlogsvrees en de armoede - het is de achtergrond waartegen
deze herinneringen zijn geprojecteerd. Herinneringen van een wat
verwonderd terzijde staand man, die zoveel artist is dat hij van
de figuren die hij beschrijft, geen caricaturen heeft gemaakt
maar waarlijke mensen".
Op 29 februari '64
verschijnt tegelijkertijd een drietal aan "De Franse
Slag" gewijde artikelen:
B.
In de "Friese Koerier" (9) wordt het nieuwe boek in
het met "B." gesigneerde artikel "een
verrukkelijk boek" genoemd, "waarvan de auteur op een
op het eerste gezicht haast simpele en droge maar tegelijk
uiterst fijnzinnig geraffineerde manier het wedervaren heeft
beschreven van een Nederlander in Franse Staatsdienst. En de
lezer weet zich tot grote dank verschuldigd nu Alberts er hem
zo'n heerlijke manier deelgenoot van heeft gemaakt".
R.v.R.
In de "Haagsche
Courant" (10) staat te lezen: "Met de Fransen
meelevend, meewerkend en ook wel meeluierend, raakte Alberts in
een goedaardige francomanie, waarmee zovele andere Nederlanders
zich toen zeer wel bij vonden. Vooral de oudere kenners van dat
Franse leven "avant la guerre" zullen zich behaaglijk
met de schrijver laten meevoeren met de hier wat stijve, daar
wat luchtige Parisiens. Ook uit het proza van deze schrijver
klinkt een Franse charme". De recensent, R. v. R. (oosbroeck?),
besluit: "Wie dergelijke zoete herinneringen als Alberts
heeft aan de Fransen van toen en daarvoor geen woorden kan
vinden, hij late Alberts het wood doen.
Wie die herinneringen niet heeft aan deze "èpoque",
hij luistere naar een goede verteller met een pretentieloze,
maar warme stem".
J. Greshoff
Het derde artikel van die
dag (29 febr. '64) is van de hand van Jan Greshoff (11). Voordat
hij aan een bespreking van "De Franse Slag" toekomt,
houdt hij een korte inleiding over "twee in wezen
verschillende soorten van schrijvers en dus van schriftuur. Zij,
die geloven in een zo eenvoudig, zo juist mogelijke weergave van
wat zij te zeggen hebben en zij die hun levensinhoud versieren
met een overdaad van verbale kwikjes en strikjes. Grote, diepe,
echte gevoelens uiten zich in een kreet of in een
verschrikkelijk stilzwijgen, nooit in een proza overrijk aan
metaforen".
Tot de grote nuchteren behoren de Emants van "Een nagelaten
bekentenis", Elsschot, Grönloh, Erens, Holsbergen,
Friedericy, Jacoba van Velde en zeker ook A. Alberts die
doelbewust sober schrijft. Greshoff zegt, dat men zuinig, ja
gierig behoort te schrijven, wil men door de nageslachten na ons
nog verstaan worden. Alberts zal daarom zijn waarde blijven
houden.
"De Franse Slag" is misschien wat minder dan de drie
andere boeken, zegt Greshoff, de toon ervan is lichter, maar
ondanks dat blijft het duidelijk herkenbaar als een boek van
Alberts, niet alleen door wat hij vertelt, maar ook door de
wijze waarop. Hij vertelt nuchter en zonder een zin teveel;
daarnaast gebeuren er onverwachte dingen. "Hij heeft, als
een stille binnenvetter, die verwarde en verwarrende wijze van
ambtenaarzijn met een glimlach en enige ergernis tot in
bijzonderheden waargenomen. Door zijn verdrongen doch steeds
aanwezige kritiek weet hij zijn verhaal volkomen geloofwaardig
te maken ook voor hen die Frankrijk en dit bepaalde stukje
Frankrijk niet kennen of in ieder geval minder goed dan
hij".
Alberts rekende het terecht niet tot zijn taak, zegt Greshoff,
een karakterschets te geven van Clemenceau's vertrouweling
Mandel. En toch geeft hij door beknopt mede te delen wat er
veranderde toen die de portefeuille van Koloniën aanvaardde,
een zeer scherp getekend beeld van deze politicus. Hij schetst
zonder veel woorden, hoe instellingen en atmosfeer op slag en
wezenlijk gewijzigd werden. Daardoor heeft "De Franse
Slag" een diepere zin dan men aanvankelijk meent.
"Alberts doet ons beleven hoe diepgaand en omvangrijk de
werking van een doortastend karakter op zijn omgeving is.
Het lakse, gemoedelijke en belachelijke ministerie van
Koloniën, een soort grootbedrijf van lijntrekkerij, wordt van
de ene op de andere dag een bezige bijenkorf. Door de enkele
bladzijden die Alberts aan Mandel besteedt, blijkt pas goed
welke kracht er van hem uit moet zijn gegaan. Om dit tot stand
te brengen, zo langs de neus weg en toch zo overtuigend, moet
men een schrijver met zeer ongewone gaven zijn".
Tegen het einde verliest het boek helaas veel van zijn
innerlijke spanning en van zijn nuchterheid, zegt Greshoff.
Alberts' volzin wordt weker en er breekt - wat bij Alberts een
zeldzaamheid is - een tikje jovialiteit door tot op het vulgaire
weg soms, zoals in: "en daarna als de gesmeerde bliksem
naar iets mondainers". Gelukkig zijn deze
"vergissingen" ook weer niet van een zodanige aard,
dat zij de waarde van het boek wezenlijk aantasten. "Het
zeer goede heeft zo volkomen de overhand, dat men Alberts een
minder geslaagd hoofdstuk niet kwalijk neemt. Het boek is, in
weerwel van zijn geringe dalingen, van a tot z Alberts en
Alberts alléén".
Een jaar later vinden we de inhoud van bovenstaand artikel terug
in een "Literaire Kroniek" (12), die niet alleen aan
het werk van Alberts, maar ook aan dat van de auteur F.C.
Terborgh is gewijd. Beiden behoren volgens Greshoff "tot de
doelbewust soberen"; daarnaast vertoont hun oeuvre enige
gelijkenis.
Manuel van Loggem
In het "Algemeen
Dagblad" van 28 maart betitelt Manuel van Loggem het nieuwe
boek van Alberts als "een rake weergave van een zinloos
bestaan" (13). De lezer, die met spanning, vertedering en
genot om een zeldzame humor het verhaal heeft gelezen, moet tot
de ontdekking komen dat Alberts op het Franse ministerie niets
gedaan heeft, zegt Van Loggem. "Hij heeft er slechts de
nutteloze handelingen verricht, waarmee de ambtenarij zich
pleegt onledig te houden om haar bestaansrecht te bewijzen.
Alberts heeft meegedaan, maar hij heeft tegelijkertijd
verbijsterd zich afgevraagd waarom hij meedeed". "Ik
ken geen werk", vervolgt Van Loggem, "waarin de
plechtstatige zinloosheid van veel ministerieel werk met zoveel
dodelijke humor wordt blootgelegd". Die humor ontstaat niet
uit een komische bedoeling, maar als een bijproduct van de
beschrijving. Die weergave van de werkelijkheid werkt zo absurd,
dat de absurditeit van veel moderne meesters der roman- en
toneelkunst er onecht bij aandoet.
Men zou Alberts' boek een reportage kunnen noemen, meent hij,
maar dan een van het allerbeste soort, omdat de beschrijving van
de werkelijkheid een dimensie van bijna tragische zinloosheid
aan die werkelijkheid toevoegt.
Alberts voert ons binnen in de eindeloze gangen van het
departement waar hoog- en laaggeplaatsten zich bezig houden met
het najagen van onnodige promoties, met corruptie en met een
politiek van het laagste allooi. In het boek gebeurt weinig
bijzonders, maar de afzijdige humor van de auteur treft met
dodelijke zekerheid deze hele vooroorlogse wereld van een
verstarde ambtenaar, die zoveel verwantschap met de hedendaagse
bureaucratie vertoont.
Alberts observeert scherp, ziet de zinloosheid van het gebeuren
met grote ernst en heeft een lichte, bijna klankloze stijl
gevonden waardoor het boek is ontstaan, dat een meesterwerk
genoemd mag worden. Alleen een Willem Elsschot zou het Alberts
hebben nagedaan, besluit Van Loggem.
G.W. Huygens
Volgens G.W. Huygens levert
Alberts met "De Franse Slag" opnieuw een bewijs van
zijn zo persoonlijke taalbeheersing (14). Het boek sluit in
zoverre aan bij "Namen noemen", dat ook hierin een
reeks eigen herinneringen naar waarheid is verteld. Alberts
vertelt dat hij aan een departement belandt, waar talrijke
lieden een tijdelijk onderkomen hebben gevonden om hun verblijf
in de koloniën zo lang mogelijk te kunnen onderbreken; zij
hebben vage functies of opdrachten en kennen slechts één zorg:
hun verlofperiode verlengen. Veel routinewerk wordt op de
Nederlandse volontair afgeschoven. Men moet, zegt Huygens, over
de bijzondere schrijversgave van Alberts beschikken om deze
toestanden op de meest treffende wijze neer te schrijven; het
bijzondere en humoristische effect is gelegen in de schijnbaar
onbewogen wijze waar op hij zijn details weet te presenteren.
Hij konstateert, hij vertelt; zijn stijl doet de rest. Is de
Franse ambtenarij als het ware de voornaamste stof van het boek,
in wezen gaat het om de ontmoeting van de Nederlander met
Frankrijk, in het bijzonder met Parijs en zijn inwoners:
flegmatieke mensen die zich over niets en niemand verwonderen;
mensen die veel handjes schudden om even later het bestaan van
de ander volkomen te vergeten. Het is een generalisering, maar
toch moet het voor de jonge Nederlander een pijnlijke ervaring
geweest zijn om onopgemerkt te blijven en met rust te worden
gelaten.
Even navrant is voor de lezer de wetenschap hoe dit volk van
egocentrische super-individualisten, van stakers en
belastingontduikers, zijn ondergang tegemoet ging.
"Het ietwat trieste karakter van zijn ervaringen wordt door
Alberts niet geaccentueerd, het gaat schuil achter zijn
laconieke woorden", zegt Huygens. "Het merkwaardige
daarbij is", zegt hij, "dat hij een beeld van Parijs
oproept zonder de bekende attracties en toch, ondanks alles,
aantrekkelijk voor ieder die de aparte charmes van deze
metropool heeft leren kennen. Het is zeker niet de bedoeling van
de schrijver geweest Jan Brusse concurrentie aan te doen, doch
de lezer ondergaat de vertrouwde Parijse sfeer even goed. We
behoeven het niet eens te betreuren, dat het voor Frankrijk zo
karakteristieke gastronomische element ontbreekt, want het proza
van Alberts zelf is besteed aan fijnproevers".
Hoewel de critici alleszins
te spreken zijn over "De Franse Slag", is het met de
verkoop van het boek allerminst rooskleurig gesteld. Ook in die
zin is het een onvervalst Alberts - product. Het succes van
"De vergaderzaal" brengt (weer) uitkomst. In het
voorjaar van 1975 neemt Van Oorschot "De Franse Slag"
over van Paris en brengt het onder een nieuwe titel uit,
"Aan Frankrijk uitgeleverd" (15). Zoals bij de herdruk
van "Namen noemen" ("In en uit het paradijs
getild") vervallen ook hier: de doctorstitel, het
voorwoord, de ondertitel en de "Piekwickpaper"-achtige
inleidinkjes van de eerste druk.
Overigens wist Alberts zelf niet beter of het boek zou "Aan
Frankrijk uitgeléénd" gaan heten, dat hij een aardige
titel vond. Het werd tenslotte "uitgeleverd"; Alberts
had Van Oorschot, die hem telefonisch van de naamsverandering op
de hoogte had gebracht, gewoon verkeerd verstaan ......
Ook Van Oorschot maakt een curieuze vergissing: volgens het
colofon zou het boek eerst "Mèt (!) de Franse Slag"
geheten hebben. En alsof alle recensenten zich niet meer de
juiste titel kunnen herinneren, nemen ze volgzaam déze titel
over in hun besprekingen, waarover hieronder nog gesproken
wordt.
Het herdrukken van zowel "Namen noemen" als "De
Franse Slag" stelt Van Oorschot in staat een kleine
wijziging ten gunste van de chronologie aan te brengen.
Doordat - chronologisch gezien - het gebeuren uit "De
Franse Slag" zich eerder voltrekt dan dat van "Namen
noemen", besluit hij terwille van die tijdsorde de
herdrukken van beide boeken in de juiste volgorde te doen
verschijnen. Zo komt "Aan Frankrijk uitgeleverd" in
het voorjaar van 1975 uit, enkele maanden later "In en uit
het paradijs getild".
Eindelijk slaat Alberts dan zijn slag: "Aan Frankrijk
uitgeleverd" komt spoedig voor op de "Haagse Post -
Toptien", even later gevolgd door "In en uit het
paradijs getild" en nog een ander boek van Alberts
("Haast hebben in september") (zie ook Paragraaf 3,
bladzijde 296). Alberts is dan op het toppunt van zijn roem, de
best verkochte auteur. Er verschijnen "nieuwe"
kritieken over "Aan Frankrijk uitgeleverd", alsof het
inderdaad een nieuw boek betreft.
Tom van Deel
De dichter-criticus Tom van
Deel, redactie-lid van het sinds 1 januari van dat jaar
verschijnende tijdschrift "De Revisor", vraagt zich in
"Trouw" van 28 juni 1975 af, waarom de oude titel
"Met (!) de Franse Slag" niet voldeed (16). Hij vindt
het een schitterend geschreven en vooral curieus waargenomen
beeld van het Franse ambtenaren-leven. "Het is de
buitenstaander - en nu in dubbele zin - Alberts die in deze
onwezenlijke wereld van dossiers en onderscheidingen laconiek
zijn weg zoekt", zegt van Deel. Overigens bevat het boek
fijnzinnige typeringen van Parijs en omstreken, doorspekt met
historische informatie.
P.H. Dubois
In zijn artikel in
"Het Vaderland" van 19 juli (17) - eerder ter sprake
gebracht in Paragraaf 3, bladzijde 296- zegt Pierre H. Dubois
het volgende over "Aan Frankrijk uitgeleverd":
Alberts vertelt hierin de meest alledaagse dingen, maar hij doet
dat op een manier die uiterst vermakelijk is, namelijk als een
volstrekte buitenstaander, die dingen meemaakt en ziet gebeuren,
alsof het onbegrijpelijke rituelen zijn, die hij overigens met
laconieke vanzelfsprekendheid aanvaardt, omdat ze daar blijkbaar
inheems en normaal zijn.
Alberts' verteltrant - vol understatement - geeft er een
speciale waarde aan. Hij weet de lezer het gevoel te geven dat
die beschreven werkelijkheid iets onwerkelijks heeft tegen een
nergens naar voren geschoven, nergens genoemde, maar steeds
aanwezige achtergrond van zinloosheid, die de ware werkelijkheid
is. Die dubbele bodem tilt zijn boek ver uit boven het
"verslag".
Ab Visser
De criticus Ab Visser wijdt
in het - in Paragraaf 3, bladzijde 296 - reeds besproken artikel
uit de "Leeuwarder Courant" (18) enkele kolommen aan
"Aan Frankrijk uitgeleverd".
Alberts moet volgens hem in de vorm van dagboeken of anderszins
aantekeningen van zijn Parijse tijd gemaakt hebben, want hij
brengt - na jaren - met minutieuze, "ambtenaarlijke"
nauwkeurigheid en met exacte vermelding van feiten
"verslag" uit van zijn Parijse tijd. Zijn kroniek is
geschreven in een uiterst sobere, heldere stijl die nu en dan
naar het belerende neigt, alsof hij iets aan kinderen uitlegt.
Een voortdurende, ingehouden ironie verlevendigt het geheel,
maar een zekere voorzichtige afstandelijkheid blijft.
De àambtenaar Alberts houdt de mèns Alberts onder controle,
zodat we weinig over zijn intieme, particuliere leven, buiten
zijn werkkring om, te weten komen. Wel krijgen we een duidelijk
beeld van het leven van de Franse ambtenaar en van diens
ambtelijke lijntrekkerij. Tussen de bedrijven door roept Alberts
levendig de sfeer van het Parijs uit die dagen op tegen de
steeds dreigender achtergrond van de Tweede Wereldoorlog.
"Het belangrijkste van dit boek", zegt Visser,
"is niet het (understatement-) portret dat Alberts van
zichzelf schetst, maar de schildering die hij, scherp en
ironisch, geeft van de Franse ambtenarij en de daaraan inherente
bekrompen bourgeoisgeest. Als de amateur-historicus die hij is,
last hij tevens een aantal interessante gegevens in over de
Franse geschiedenis en al met al is het een boek dat men, zo
niet "bewogen" dan toch met nergens verslappende
aandacht leest en dat zijn waarde behoudt als document van een
paar bewogen politieke jaren".
Hanneke Wijgh
Hanneke Wijgh is in
"De Nieuwe Linie" van 3 september (19) al even weinig
te spreken over "Aan Frankrijk uitgeleverd" als over
"In en uit het paradijs getild", waarbij ze dezelfde
argumenten aanvoert (zie Paragraaf 3, bladzijden 297 - 298 ).
Zij is de enige van de critici die negatief oordeelt over
"Aan Frankrijk uitgeleverd".
E. Huizing
"Het Nieuwsblad van
het Noorden" van 11 september bevat een artikel van
Everhard Huizing die, zeer in het kort, enkele boeken van
Alberts bespreekt (20) (zie ook Paragraaf 3, bladzijden 295 -
296) Vooral in "Aan Frankrijk uitgeleverd" is hem de
ietwat ongebruikelijke manier van waarnemen opgevallen:
"Terwijl we soms van bepaalde mensen niet meer informatie
krijgen dan bijvoorbeeld hoe vaak ze handjes geven, worden we
wel uitvoerig ingelicht over de ligging van deze of gene straat.
Zo blijven de op het departement werkende ambtenaren schimmig.
Ze hebben ook geen boodschap aan die volontair uit Nederland,
die daar nota bene zonder beloning werkt en willen het liefst
ook niets met hem te maken hebben. Alberts weet de gevolgen die
dit heeft voor de indrukken, die zo iemand krijgt van een voor
hem onbekende wereld, perfect te verwoorden", aldus
Huizing.
F. v. Steen
Frans van Steen noemt in
"De Gelderlander" van 17 oktober (21) "Aan
Frankrijk uitgeleverd" een roman! Men komt er, zegt hij, al
lezende achter dat de ambtenaar-in kwestie inderdaad is
uitgeleverd aan de bureaucraten van Parijs. "Onze ambtenaar
berust al gauw in zijn situatie, hij denkt alleen nog maar aan
promotie". Tussen al die ambtenarij door krijgen we
allerlei uitvoerige beschrijvingen van Parijs onder ogen; de
Franse geschiedenis en de politieke situatie op dat moment
worden geschetst. Werktijdverkorting, zegt Van Steen, is een
begrip dat niet alleen in onze tijd een realiteit voor veel
mensen blijkt te zijn.
Alberts weet een sfeer in zijn verhaal te leggen die er niet om
liegt. In een sobere stijl en d.m.v. afwisselend woordgebruik
neemt hij de lezer mee naar iets onafwendbaars. "Aan
Frankrijk uitgeleverd" blijkt een lezenswaardig boek.
F. de Swert
Tenslotte wijdt op 7
februari '76 F. de Swert nog enige zinnen aan Alberts' vierde
boek (22) in het eerder aangehaalde artikel uit "Het
Volk" (zie Paragraaf 3, bladzijde 299).
Centraal staat het ambtenarenleven. Bureaucratie en
dossierellende zijn schering en inslag. Het Parijs van vóór
1940 leeft en bloeit, maar houdt ook op, want de hoofdfiguur
verlaat de lichtstad, op weg naar ..... Madeira. (het staat er
werkelijk!).
Alberts, zegt De Swert, is ongetwijfeld de auteur van het
"lost paradise"; daarnaast van het laconieke
taalgebruik; hij is ook de auteur die "in een mum aan
woorden", een figuur, een gebeurtenis kan karakteriseren.
Alberts schrijft misschien zo suggestief, zegt hij, omdat de
ambtelijke taal voor hem geen geheimen kent.
Samenvattend kunnen we met
betrekking tot "De Franse Slag" het volgende opmerken.
De geschiedenis van "Namen noemen" herhaalt zich in
die van "De Franse Slag": in de Paris-editie, met de
doctor-titel op het omslag, wordt het boek alleen door de
insiders opgemerkt.
Onder hen treffen we de vertrouwd geworden namen aan van:
Nieuwenhuys, Kelk, Fens en Greshoff, die geen werk van Alberts
onbesproken lieten. Alle vier vinden zij Alberts' nieuwste boek
weer uitstekende lectuur, hoewel de laatste hoofdstukken Fens en
vooral Greshoff minder geslaagd voorkomen.
Ondanks de goede pers, wordt het boek in bredere kring niet
opgemerkt; het grote publiek - het wordt usance - gaat eraan
voorbij. Zodra echter "De vergaderzaal" (1974) voor
een ongekende interesse in Alberts' oeuvre heeft zorg gedragen,
en Van Oorschot "De Franse Slag" in zijn nieuwe
"outfit" heeft herdrukt, krijgt het boek, nu "Aan
Frankrijk uitgeleverd" geheten, wèl ruimere aandacht.
Nieuwe, gunstig gestemde kritieken komen los. Van Deel, Dubois
en Visser oordelen eensgezind zeer positief; alleen Hanneke
Wijgh vindt dat Alberts "te veel op zijn praatstoel"
zit, wat ook het geval was in "Namen noemen".
Een paar maanden na
verschijnen, staat "Aan Frankrijk uitgeleverd" op de
"Haagse Post - Toptien"; medio juli vormt het met nòg
twee boeken van Alberts ("In en uit het paradijs
getild" en "Haast hebben in september") een
"Unicum" (23): Alberts staat dan met 3 boeken tegelijk
op die Toptien en is dan de best verkochte auteur in Nederland.
Zonder de bemoeienis van Van Oorschot, die met de her-uitgave
van "De Franse Slag" het hele (tot dan toe verschenen)
oeuvre van Alberts in zijn fonds wist opgenomen, zou het boek
zeer waarschijnlijk in de vergetelheid zijn geraakt.
Noten bij Paragraaf 4
- "De Franse Slag. Zo
maar wat ongewone en openhartige herinneringen van een
Nederlander in Franse Staatsdienst. 1937 - 1939",
Amsterdam 1963
- R. Nieuwenhuys:
"Franse herinneringen van A. Alberts",
Het Parool, 28 december 1963
- J. Bernlef/K. Schippers:
"Gesprek met A. Alberts",
De Gids, jrg. 127, januari 1964, blz. 34
- C.J. Kelk. "Als God
in Frankrijk",
De Groene Amsterdammer, 11 januari 1964
- Veel van deze verhalen
worden later hetzij ongewijzigd, hetzij in min of meer
gewijzigde vorm opgenomen in "De eilanden",
"Namen noemen" en "Haast hebben in
september" (Zie Hoofdstuk II: "Bibliografie van
het werk van (Dr.) A. Alberts", Paragraaf IB).
Eén verhaal: "De Ster was afgelegd" (van 16
oktober 1954) vertoont grote overeenkomst met fragmenten uit
"De Franse Slag".
- C.J. Kelk: "In de
marge leven de geestigste mensen. Bert Alberts zestig
jaar",
De Groene Amsterdamer, 21 augustus 1971
- K. Fens:
"Plezier",
De Tijd - Maasbode, 1 februari 1964
- "Herinneringen en
tijdsbeeld",
Leeuwarder Courant, 19 februari 1964
- B.:""De Franse
Slag": een verrukkelijk boek",
Friese Koerier, 29 februari 1964
- R. v. R.:""De
Franse Slag. Zo maar wat ongewone en openhartige
herinneringen van een Nederlander in Franse
Staatsdienst" door dr. A. Alberts",
Haagsche Courant, 29 februari 1964
- J. Greshoff: "Een
sober schrijver. "De Franse Slag" van A.
Alberts"
Het Vaderland, 29 februari 1964
- J. Greshoff:
"Literaire Kroniek",
Nederlandse Post, maart 1965, blz. 11
- Manuel van Loggem:
"Rake weergave van een zinloos bestaan",
Algemeen Dagblad, 28 maart 1964
- G.W. Huygens: "De
Franse Slag",
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 4 april 1964
- "Aan Frankrijk
uitgeleverd",
Amsterdam, z.j.
- T. van Deel, "A.
Alberts. Aan Frankrijk uitgeleverd",
Trouw/Kwartet, 28 juni 1975
- P.H. Dubois.- "Het
talent van A. Alberts. Een schrijver buiten de mode",
Het Vaderland, 29 juli 1975
- Ab Visser: "De
schrijvende ambtenaar",
Wekelijks Bijvoegsel van de "Leeuwarder Courant",
23 augustus 1975
- Hanneke Wijgh:
"Alberts' grote kracht, veel zeggen met weinig
woorden",
De Nieuwe Linie, 3 september 1975
- Everhard Huizing:
(zonder titel)
Nieuwsblad van het Noorden, 11 september 1975
- F. v. Steen: "Aan
Franiaijk uitgeleverd",
De Gelderlander, 17 oktober 1975
- F. de Swert:
"Alberts, de revelatie",
Het Volk, 7 februari 1976
- "Unicum",
Haagsche Post, 19 juli 1975
|