Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Paragraaf 6
"De vergaderzaal"
In 1954 verschijnt in een
nummer van "De Gids" een voorpublicatie van "De
vergaderzaal" (1). Volgens een noot (2) gaat het hier om
het eerste hoofdstuk uit de roman "De vergaderzaal",
die dat jaar bij Van Oorschot zal verschijnen
In "Het Parool" van 28 december 1963 (dus negen jaar
later!) schrijft Rob Nieuwenhuys over dit hoofdstuk "van
een nooit voltooide roman" (3). Volgens hem schuilt er in
dit verhaal een dreiging die zich over de nooit gepubliceerde
hoofdstukken uitbreidt, maar die voor Alberts zulke
konsekwenties met zich meebracht, dat hij zijn boek nooit heeft
kunnen voltooien.."Zo ingrijpend is", zegt
Nieuwenhuys, "als het er op aankomt, voor Alberts de
schrijfbezigheid". Hij zal zijn roman moeten herschrijven,
een voor hemzelf veel ingrijpender verhaal dan "Namen
noemen" en "De Franse Slag"; een verhaal, besluit
Nieuwenhuys, dat misschien dáárom "hèt boek voor Alberts
zal kunnen worden en voor zijn lezers een indrukwekkende
roman".
In het interview met
Bernlef en Schippers, dat enkele dagen na Nieuwenhuys' artikel
in "De Gids" verschijnt (4), worden we door Alberts
zelf ingelicht, waarom "dat ellendige boek", zoals hij
het noemt, nog altijd niet af is. "Het onderwerp is me echt
een beetje te moeilijk", zegt hij. "Een man moet ik
langzaam door Amsterdam laten lopen, in de buurt van de
Zuidelijke Wandelweg naar de haven en weer terug naar de
Lairessestraat. Een hele nacht door moet ik hem hoe langer hoe
gekker laten worden. Op een gegeven ogenblik moet je daarmee
oppassen. Ik dacht: nou kan ik het niet meer. Het ligt er nog
altijd". Alberts heeft dan een stuk of vijf hoofdstukken
af; "het worden er zes of zeven", zegt hij. "Het
slot heb ik ook al, dat zou ik zo kunnen dicteren. Het op een na
laatste stuk, daar zit ik mee. Ik heb daar inderdaad reuze
moeite mee".
Op 4 oktober 1974, meer dan
20 jaar nadat het eerste hoofdstuk in "De Gids"
verscheen, schrijft Simon Carmiggelt onder zijn pseudoniem
"Kronkel", dat "De (héle) vergaderzaal" die
maand eindelijk het licht zal zien (5).
Een maand later is het boek uit. Het is 78 pagina's dik, bevat
"een waterval van zetfouten" en heeft "een omslag
uit de hongerwinter" (6); het jaar van uitgave ontbreekt
(7).
Kennelijk is met alles rekening gehouden. Van Oorschot beschouwt
het zelf, lijkt wel, eerder als een laatkomertje dan als een
nieuw (maar wel weer onverkoopbaar) hoogtepunt. Alberts
bevestigt dit enigszins in een vraaggesprek dat op 1 maart 1975
in "De Gooi- en Eemlander" wordt afgedrukt (8).
"Van Oorschot zocht", zegt hij, "om het boek te
kunnen uitgeven, naar bijzonder dik papier. Het verhaal was
namelijk korter geworden dan hij met zijn dummy had verwacht.
Een drukker die nog een mooie partij geschikt materiaal in
Engeland had liggen, wilde die wel voor hem hierheen halen, als
hij een oplage van 5000 zou nemen, terwijl hij van plan was
geweest er 1200 tot 15 00 te bestellen. Ik hield mijn hart vast.
Stel je voor, dat al die stapels weer op de plank zouden blijven
liggen".
Het boek vliegt echter de
deur uit. De 5000 exemplaren zijn binnen een maand uit de
boekhandels verdwenen; de herdruk, waaruit de storende zetfouten
van de eerste druk zijn verdwenen, volgt direkt (9). Van
Oorschot heeft eindelijk eens baat bij een boek van Alberts; hij
heeft al die jaren niet vergeefs gewacht. Niet voor niets is
"De vergaderzaal" opgedragen "Aan Geert van
Oorschot, de geduldigste en lankmoedigste, kortom de Griseldus
onder de uitgevers" (10). Achter die opdracht gaat de lange
worsteling om "De vergaderzaal" schuil. Van Oorschot
had het boek al zo vaak aangekondigd, dat velen het voor
verschenen hielden. Alberts had inderdaad het manuscript van het
boek al in 1952 aan Van Oorschot beloofd. Die liet er toen een
dummy voor maken en bood het bij de boekhandel aan. Maar de
tekst bleef uit. Alberts herinnert dit zich maar al te goed:
"Hij (Van Oorschot) heeft me een keer bijna gedreigd met
een deurwaarder en de volgende dag een briefje gestuurd,
"daar ben je zeker wel van geschrokken; dat heb ik alleen
maar gedaan om je een beetje te porren"." (11)
Na 22 jaar moeizame arbeid,
na bijna een kwart - eeuw groei, is het verhaal in
"very-slow-motion" voltooid. "Wat ik gemaakt had,
daar was ik best tevreden mee", zegt Alberts (12),
"maar ik zag het vervolg niet meer. Ik zal niet zeggen dat
ik ieder jaar van die twintig een poging gedaan heb om erachter
te komen, maar ik heb het nog wel es een keer geprobeerd".
Hoe oud het begin moet zijn, bewijst de aanwezigheid (in het
eerste hoofdstuk) van een tramtype dat in Amsterdam al heel lang
geleden uit de roulatie is genomen, merkt Kees Fens op (13).
Alberts zelf vindt het boek "redelijk geslaagd" (14),
hoewel hij de drukfouten erin betreurt: "Ik had het beter
moeten corrigeren", zegt hij, alsof er na 20 jaar geen tijd
meer was om de drukproef te corrigeren!
Hoe dan ook, de
ontstaangeschiedenis van "De vergaderzaal" is
merkwaardig; niet alleen vanwege de anekdotiek maar vooral omdat
eruit blijkt tot welk type schrijver Alberts gerekend moet
worden en wat een "tour de force" de uiteindelijke
afronding van het boek klaarblijkelijk is geweest. Paul van 't
Veer noemt het heel aardig: "de legende van het moeizame
schrijverschap; zoiets als: het oor van Van Gogh en de armoede
van Rembrandt" (15). Het is inderdaad waar dat Alberts ruim
20 jaar heeft gedaan over een boekje van 78 pagina's. Maar al
moest het twintig jaar duren, zal hij gedacht hebben, beter laat
en goed, dan snel en niet naar de zin. En het is naar de zin van
(bijna) iedereen. Van Van Oorschot die voor het eerst een boek
van Alberts verkóópt en er meteen - via de heruitgave van het
hele oeuvre van Alberts - klinkende munt uit slaat; van de
recensenten zeker ook, die bijna unaniem over een
"klassiek" werk spreken. Hieronder volgt een overzicht
van de belangrijkste kritieken.
S. Carmiggelt
Zoals op pagina 330 vermeld
is, maakt Kronkel - nog voordat "De vergaderzaal"
verschenen is - in "Het Parool" als eerste gewag van
het aanstaande verschijnen daarvan (16). Hij citeert de
volledige - dan nog niet bekende - flaptekst van het boek,
waarin het thema in het kort wordt aangestipt. Volgens
Carmiggelt heeft Alberts dit gegeven in een zeer subtiel
geschreven proza behandeld, dat de absurditeit van de wereld die
door de vergaderzaal wordt gesymboliseerd, op benauwende wijze
gestalte geeft. De auteur kent, als geen ander, het geheim een
tragedie op te roepen met ogenschijnlijk zeer simpele
stijlmiddelen, die echter constant met een grote spanning zijn
geladen. Het geduld van de uitgever is met dit boek rijk
beloond, besluit Carmiggelt.
P. van 't Veer
In dezelfde krant schrijft
Paul van 't Veer zes weken later over de dan juist verschenen
roman van Alberts (17). hij noemt het "een schitterend
boek", waarmee Alberts weer aansluit bij zijn twee beste
boeken: "De eilanden" en "De bomen". De
kloof van twintig jaar is overbrugd; een kloof die alleen voor
de lezers heeft bestaan.
Alberts zelf moet al die tijd met dit boek zijn bezig geweest,
meent Van 't Veer, anders lijkt het niet mogelijk dat hij
intussen zoveel ander (historisch en journalistiek) werk kon
produceren als romancier zonder zijn "eigen stijl" te
verliezen.
De titel van het boek is voor wie Alberts kent, al veelzeggend.
"De" vergaderzaal, na "de" bomen en
"de" eilanden. Het is niet het onbepaalde van
symbolische bomen en eilanden zonder meer en niet het bepaalde
van het eiland Madoera of De bomen van Apeldoorn. Tussen het
bepaalde van een concrete omgeving met concrete mensen en het
onbepaalde waar die mensen en hun omgeving toch nooit helemaal
worden vastgelegd, spelen de boeken van Alberts zich af. Zo is,
zegt Van 't Veer, ook "De vergaderzaal" een verhaal
over een concrete geschiedenis die toch door het weglaten van
veel bijzonderheden iets onverklaarbaars en geheimzinnigs, zelfs
iets ontstellends houdt. De mensen in de vergaderzaal zijn
joviale concurrenten en achterdochtige bekenden. De secretaris
van de associatie is serviel naar zijn werkgevers en grof tegen
zijn ondergeschikten. Kortom, een gewoon deeltje van de
zakenwereld. Daartussen één ongewoon mens: meneer Dalem.
Dalem is verwant aan de hoofdpersoon uit de verhalen van
"De eilanden", eenzame mensen die maatschappelijk een
bepaalde rol spelen en dat vaak deugdelijk doen, maar altijd
buitenstaander blijven. Ook meneer Dalem is een buitenstaander.
Zijn nooit ophoudende verbazing over zijn eigen rol in de wereld
voert hem tijdelijk over de drempel van het "normale"
naar de wereld van de waanvoorstellingen. Beladen met deze
hallucinaties die steeds op de bijeenkomsten in de vergaderzaal
betrekking hebben, zwerft hij door de stad (Amsterdam; niet
genoemd maar wel herkenbaar) en ontmoet andere mensen. De wereld
is niet vijandig. Het is niemands schuld, dat dit allemaal met
Dalem gebeurt. De mensen zijn bijna allemaal juist vriendelijk
en behulpzaam. Alleen past meneer Dalem (misschien afgeleid van
het Indonesische "dalam": innerlijk of binnenkant)
niet goed in deze wereld. Hij probeert het wel. Hij praat mee.
Hij zoekt contact, maar het gaat niet. Hij is er en hij is er
niet. Hoewel hij na een confrontatie met zijn verleden blijkbaar
weer over de drempel naar het "normale" weet terug te
keren, zal die kleine maar beslissende afstand er tussen meneer
Dalem en de anderen altijd wel blijven. Van 't Veer noemt
Alberts' roman ten slotte: "een volledig geslaagd boek.
Waard om er, woord voor woord wikkend en wegend, twintig jaar
over te doen. En op te wachten".
K. Fens
Diezelfde 16de november
bespreekt Kees Fens "De vergaderzaal" in "De
Volkskrant" onder de veelzeggende kop: "De
vergaderzaal van Alberts is meesterwerkje, op Gogol af"
(18).
De roman, zegt Fens, speelt in één etmaal uitgezonderd het
laatste hoofdstuk dat enige tijd later plaats heeft, maar dat de
geschiedenis uit het eerste hoofdstuk ten dele echoot. Het
verhaal zou opnieuw kunnen beginnen. Een zakenman is acuut gek
geworden, maar de wereld die hem gek heeft gemaakt, blijkt na
zijn genezing in haar krankzinnigheid dezelfde te zijn gebleven.
Een herhaling lijkt niet uitgesloten. Die krankzinnige wereld is
de zakenwereld, althans die wereld in vergadering bijeen.
"Die ernstig genomen klucht die vergaderen heet",
vervolgt Fens, "is door Alberts al meteen in de eerste
bladzijden zo feilloos opgeroepen in zijn formalisme van
optreden en taal als ik nooit eerder gelezen heb. En dat meteen
in een proza dat niet alleen uitmunt door beknoptheid, maar
waarin ook de gemeenplaats zo raak is gebruikt dat de
vergaderaars zichzelf in maar enkele woorden belachelijk praten.
De vergaderzaal is de echoput van het formalisme. En bijna alle
aanwezigen hebben òf al een vergadering gehad òf er een in het
directe vooruitzicht". Tussen hen in zit meneer Dalem, een
man die - zoals in het boek staat - "andere mensen liet
uitspreken" en zich onophoudelijk bezighoudt om anderen te
laten voorgaan bij in- en uitgangen. Hij heeft tijdens de
vergadering last van helderheid in het hoofd. Daar lijdt hij al
enige dagen aan. Een mooiere omschrijving van zijn
"ziekte" is volgens Fens niet denkbaar. Dalem is zo
helder, dat de vergadering voor hem ineens iets onwezenlijks
krijgt. Mensen en woorden raken los van hun conventionele kader
en tonen daarmee hun eigenlijke krankzinnigheid. Woorden raken
hun betekenis kwijt; de schablone taal van de vergadering is
voor Dalem in niet te lijmen scherven gevallen. Hij kan ook niet
meer antwoorden. Zijn taal is teruggebracht tot het als echo
antwoorden op wat gesproken is. Hij staat alleen in een omgeving
zonder verbindingen, met een mond zonder taal. Wat Dalem
overkomt, kan wellicht omschreven worden als de uitbeelding van
een acute psychose, maar is tegelijkertijd een feillos
uitbeelden van de krankzinnigheid van de conventionele wereld,
die méér mensen bij helderheid van geest een nachtmerrie moet
lijken. Na de vergadering beweegt Dalem zich door een wereld die
in losse stukken is uiteengevallen. Hij ziet het meest
dagelijkse als voor de eerste keer. Het effect daarvan is
tragi-komisch of misschien wel: echt- humoristisch.
De hoofdstukken spelen ten dele in een wereld van hallucinaties,
waarin het vergaderen tot een groteske uitgroeit. In zijn
verbeelding neemt Dalem, de zachtmoedige, ongeweten wraak op de
conventie die hem geestelijk heeft verstikt. Het gaat hier niet
om de geschiedenis van een individuele man alleen; de roman
heeft ook zijn tegengeschiedenis: die van het uiteenvallen voor
de lezer van de conventie-wereld waaraan hijzelf in zo veel
onhelderheid deelneemt. Dit maakt "De vergaderzaal" zo
rijk, meent Fens.
Het boek had zijns inziens de volgende regels van Nijhoff als
motto mee kunnen krijgen: "Verwachtingen en haren eenmaal
grijs/ Zijn niet als nevelen van 't hoofd te vagen". Dalem
heeft zijn verwachtingen en dromen gehad; hij is - gedwongen -
terecht gekomen in het milieu waarin hij niet thuis hoort. Zijn
tragische tocht is een reis terug naar het huis waar alles is
begonnen. Het mooie van het verhaal is, dat de dwaze tocht
geleidelijk zijn eigenlijke karakter: die van terugreis gaat
vertonen. De man geneest, zoals het slothoofdstuk te verstaan
geeft. Met een volgende vergadering, in aanzet gelijk aan de
eerste, eindigt dit boek. Dalem is weer in de conventie terug.
Het boek is, vindt Fens, geschreven op Gogol af (hoewel hij dat
eigenlijk nergens uitlegt). "De vergaderzaal" verdient
z.i. klassiek te worden; tijdeloos is het al.
P.H. Dubois
Op 23 november recenseert
Pierre H. Dubois "De vergaderzaal" voor "Het
Vaderland" (19). Volgens hem sluit het boek qua thematiek
onmiddellijk aan bij "De eilanden", qua stijl bij
"De bomen". Maar het is, zegt hij, alsof de
kwaliteiten van beide boeken zich in dit nieuwe boek verenigd
hebben. "De vergaderzaal" is een concreet verhaal; het
bestaat, zoals de beide andere boeken, uit werkelijkheid. Maar
die werkelijkheid verandert in een anderssoortige. Dalem maakt
vanaf het begin de indruk zich minder bij de besprekingen
betrokken te voelen dan de anderen. Hij is beleefd, vriendelijk,
maar houdt zich op de achtergrond. Hij probeert zijn aandacht
bij het gesprokene te houden, maar een werkelijke interesse is
er niet. Hij voelt zich wat vreemd, niet ziek, maar misschien
wat duizelig. Hij hóórt de anderen praten en als hij naar hen
kijkt, ziet hij ze heel klein en als op afstand. Af en toe zegt
hij iets, en ook is het alsof hij uit een andere wereld komt.
Een lichte attaque?
Dan, vervolgt Dubois, verschuift de concrete werkelijkheid naar
een verborgen realiteit.
Dalem gaat naar buiten en hij is ineens een ander d.w.z. hij is
nog steeds Dalem, maar zijn gespletenheid wordt manifest: een
man op jaren die op dit moment leeft en beweegt, èn een man
zonder leeftijd met een ander soort bewustzijn, dat zich elders
afspeelt en waarin allerlei zaken uit zijn onmiddellijke
werkelijkheid zich op een ongecoördineerde manier met dat
andere bewustzijn verbinden en een toe stand van vervreemding
doen ontstaan.
Als in een hallucinatie woont hij, tijdens zijn zwerftocht naar
de buitenkant van de stad, de vergadering - maar door zijn
herinnering vertekend - opnieuw bij. Er sluipen nu echter andere
elementen binnen die verwijzen naar het verleden van Dalem. We
vernemen dat hij ingenieur wilde worden en dat ook werd, maar
nadien tegen zijn zin in de houthandel van zijn vader moest
worden opgenomen, toen zijn enige broer door verdrinking
verongelukte. De rederij-houthandel is gevestigd geweest in een
huis nabij het water, dat later in een noodziekenhuis is
veranderd. Op zijn zwerftocht door dit blijkbaar onderdrukte
verleden komt Dalem in werkelijkheid bij dat ziekenhuis terecht.
Hij vlucht het water in, misschien wel in de hoop op een
bevrijding, zoals zijn broer die ongevraagd ten deel viel. Het
vervreemdingsproces in de heer Dalem is in feite niets anders
dan het blootleggen van de èchte werkelijkheid, zegt Dubois,
namelijk dat de meeste mensen elkaar niets te zeggen hebben,
maar de gecompliceerdste situaties bedenken om dat besef zo diep
mogelijk weg te stoppen, uit angst voor de leegte waarvoor ze
meer dan één stap terug doen ("Toen ze zagen dat hij naar
boven keek, deden ze allemaal een stap terug" luidt de
laatste zin van het boek). Het geroezemoes waarmee dat gebeurt,
het gepraat, de woorden, zijn niet anders dan deze
gecamoufleerde leegte.
Alberts verstaat bij uitstek de kunst om die sfeer van
wederzijdse onbereikbaarheid met de uiterste economie van
stijlmiddelen weer te geven. Het is een techniek van
versobering, van weglaten van gedachte-ontwikkelingen, van
herhalingen, van het kiezen van banale woorden, maar zo dat die
banaliteit reliëf krijgt. Het irrationele, in toom gehouden
door een gewilde banale concreetheid, krijgt daardoor een veel
grotere spanning, iets van een onafwendbare dreiging van het
noodlot. De nuchterheid, de volstrekte afwezigheid van ieder
pathos, schept een aangrijpende beklemming die zich langzaam
maar onontkoombaar als een net over de lezer sluit.
Zonder een zweem van mysterie, zonder één woord dat in de
richting van symboliek wijst, zonder afstand te doen van een
voortdurende natuurlijkheid, is het niettemin duidelijk dat
"De vergaderzaal" een metafoor is, zegt Dubois aan het
einde van zijn artikel. "Maar die metafoor is zó volledig
aan de werkelijkheid ontleend", zegt hij, "dat alleen
het mysterieus vermogen van het schrijverschap voelbaar weet te
maken dat de banaliteit van het léven dodelijk kan drukken. Om
met Nijhoff te spreken: léés maar, er staat niet wat er
staat".
T. van Deel
Oók op 23 november
verschijnt in de "Nieuwe Haagsche Courant" een artikel
van de hand van Tom van Deel (20). Men zou denken, zegt hij, dat
de omvang van het boek een novelle doet veronderstellen. Maar
gelet op Alberts compacte werkwijze, is de naam
"roman" (als ondertitel) gerechtvaardigd.
Het boek begint en eindigt met een vergadering en hoewel er
verschillende andere lokaties zijn, blijft het in feite de
vergaderzaal waar alles om draait. Het wordt duidelijk, dat
Alberts de vergaderzaal en de vergadering als beelden hanteert.
Ondanks het feit dat op realistisch niveau de roman perfect in
elkaar zit, is het anderzijds eigen aan Alberts' concentrerend
schrijven dat de dingen aan betekenis winnen en een zekere
symboolwaarde krijgen. De vergaderzaal, zegt Van Deel, moet
daarom opgevat worden als passend beeld van onze samenleving.
Wie aan de vergadering deelneemt, moet zich aan de spelregels
houden.
De heer Dalem, een der deelnemers, valt uit de boot. "Ik
vind alles de laatste dagen eigenlijk zo helder", had hij
al tegen de sekretaris gezegd. Het is Dalem gegeven de
vergadering met àndere ogen te zien. Hij distantieert zich,
speelt het spel niet meer mee. Dat heeft grote gevolgen. We
treffen hem aan buiten de stad, alsmaar vergaderend met niet -
bestaande - maar voor hem, in zijn hallucinaties, heel reële -
presidenten en sekretarissen. Het zijn deze passages die het
uiterste van een schrijver vergen. Alberts slaagt er evenwel in
die absurde wereld van Dalems geest, waarin alles dooreenloopt
onder invloed van de vergadering, volstrekt acceptabel te maken.
De krankzinnigheid van Dalems gedrag is trouwens erg relatief.
Met evenveel recht, zegt Van Deel, kan een lezer uit Alberts'
tekst de idiotie van het echte vergaderen peuren. De ene waanzin
volgt de andere op.
In feite heeft Dalem de krankzinnigheid van de dagelijkse
werkelijkheid ingezien, plotseling, op een lucide morgen. Hij
zag in dat hij daar niet hoorde, en op dat moment viel de wereld
voor hem in duigen en werd hij buitenstaander. Van God en mensen
verlaten doolt deze Dalem dan rond met zijn voor vergaderen
vermalen hoofd. Wat hij werkelijk beleeft, is geen lezer meer
bekend, alleen de geestgedrochten van Dalem zijn realiteit. Het
is Alberts' relativerende, want humoristische, stijl die ervoor
zorgt dat we Dalems geschiedenis kunnen verdragen.
De roman eindigt, zoals hij begon. Maar toch is niet alles
hetzelfde gebleven; er is iets dreigends ingeslopen. Meneer
Dalem is voortaan buitengewoon lid van de vergadering, zou men
kunnen zeggen. Hij heeft gezien en doorgemaakt, wat er mis is
aan het menselijk bedrijf en zo'n inzicht wordt niet in dank
afgenomen: "Toen ze zagen dat hij naar boven keek, deden ze
allemaal een stap terug". "De vergaderzaal" is
een klassiek boek, merkt Van Deel tenslotte op, "nu
al".
A. Kossmann
In "Het Vrije
Volk" van 30 november '74 verschijnt een bijdrage van
Alfred Kossmann over Alberts nieuwste boek. Hij was destijds lid
van de jury die "Groen" uit "De eilanden"
bekroonde (21). In zijn artikel (22) wil hij niets weten van de
aanduiding "roman" (zoals de ondertitel luidt); hij
vindt "De vergaderzaal" een novelle, overigens een
"voortreffelijke, schitterende novelle". Het lijkt,
zegt hij, of het verhaal in één week van scherpe inspiratie is
geschreven. "Je leest het in anderhalf uur, je herleest het
in drie kwartier, en het achtervolgt je dagenlang, tot in je
dromen". Het verhaal eindigt zoals het begonnen is. In de
bladzijden ertussen was meneer Dalem gek. Helemaal geen
opvallende of agressieve gek, meer een keuterige babbelaar die
zich aan willekeurige personen voorstelt en over vergaderingen
begint. Die vergaderingen hebben hem kennelijk gek gemaakt, want
hij was er niet voor geboren. Zijn leven was helemaal verkeerd
gegaan en het is afschuwelijk om aan het slot te lezen dat hij
weer begint aan wat hem gek gemaakt heeft, en dan nog niet eens
als een erg welkome vergaderaar.
De waanvoorstellingen van Dalem krijgen door Alberts'
geraffineerd procédé evenveel werkelijkheid als de
vergaderwerkelijkheid; en op zijn beurt wordt die echte
werkelijkheid evenzeer waan als de verbeelding van Dalem, die
zich gek heeft vergaderd en als hij gek is, zich verbeeldt te
vergaderen.
Alberts legt in zes bladzijden uit, hoe die inzinking kon
ontstaan; en dat is jammer, vindt Kossmann. De auteur heeft zich
blijkbaar verplicht gevoeld om de lezer enig houvast te geven,
in de trant van de psychologische roman; hij had beter kunnen
vertrouwen op zijn eigen overtuigingskracht. Ook zonder de
familie-geschiedenis had de lezer wel begrepen wat er aan de
hand is met Dalem.
"De vergaderzaal" is nu al een "classic",
vindt ook Kossmann. "Ook vanwege het ongehoord aantal
zetfouten, zal de eerste druk over 50 jaar een kostbaar bezit
blijken", merkt hij tenslotte op.
G. Komrij
Gerrit Komrij, redacteur
van "Maatstaf", "NRC/Handelsblad" en
"Vrij Nederland", als criticus gevreesd vanwege zijn
meedogenloze "Hermansiaanse" kritieken,
"Neerlands meest gevreesde en gehate kritikus" (23),
vindt in VN van 7 december "De vergaderzaal" zeker
niet beter dan de verhalen uit "De eilanden" (24). Het
verschilt volgens hem nauwelijks van zijn vorige werk. Ook dit
"onaantrekkelijk gepresenteerde nakomertje", zoals
Komrij "De vergaderzaal" betitelt, blijft dus - dat,
wel, natuurlijk, zegt hij - een voortreffelijk verhaal. Het is
kort, grotesk, ongewoon.
Het begint met een bedrijfsvergadering. Men komt per auto,
alleen Dalem arriveert per tram. Deze is een en al
vriendelijkheid (voor de lift zegt hij: "na U") en
maakt de indruk niet bij de kille, machinale zakenwereld te
behoren: hij geeft iedereen een hand en levert een
beleefdheidsgevecht om een plaats. Maar hij is er niet met zijn
hoofd bij.
Alles speelt zich af op enkele bladzijden, waar - zonder veel
poeha - al veel meer uiteengezet is dan er staat. Alberts is een
man van opperste economie. Je moet zelf maar zien wat je ermee
doet. De band tussen de anderen en meneer Dalem schijnt
verbroken: er is een eigenaardige "vervreemding"
gaande. Met een excuus vertrekt Dalem opeens. In het trappenhuis
staart hij naar het licht in het dak. "Het is (daar)
beneden zo donker" zegt hij tegen de conciërge. Alles is
door elkaar gaan lopen en Dalem lijdt aan
"vergaderitis". Hij moet en zal naar een vergadering,
ook al staat er geen op zijn agenda. Hij is de kluts kwijt, dat
is duidelijk. In een café waar enkele mensen een voorbespreking
houden van een die avond te houden vergadering van een
buurtvereniging, begint Dalem prompt ècht te vergaderen:
"Bent U al aan het vergaderen? Heeft U de avond niet af
kunnen wachten, hahahaha".
Komrij heeft bezwaar tegen de te zware introductie van niet
meer terugkerende personen in deze café-scène: het tafereel
wordt hierdoor tot een Fremdkörper, meent hij. Veel beter in
het verhaal past z.i. het fragment waarin Dalem op een bank in
de volkstuintjes in zijn verbeelding en in zijn eentje
vergaderingen gaat regelen. Zijn "vergaderitis" wordt
daar botgevierd in hallucinatoire scènes, cynisch en
angstwekkend. Hij wordt de tragische martelaar van het
vergader-wezen. Het verhaal neemt apocalyptische trekken aan.
Dalems woorden brokkelen af; zijn reacties worden echo-achtig.
Plechtstatig drukt hij zich uit, schijnbaar helder, terwijl in
werkelijkheid duisternis heerst. Zijn fantasie-gesprek met zijn
sekretaris zit zó vol komische effecten dat het smartelijk
wordt. Als de secretaris het woord: "daglicht" laat
vallen, rent Dalem weg. Een tweede caféscène volgt; het
isolement van Dalem is nu compleet.
Tenslotte belandt Dalem in het tot ziekenhuis omgebouwde huis
van zijn grootvader. Als hij in het huis komt, gilt hij het uit.
Hij ziet de vergaderaars weer. Hij springt in het water. In de
slotscène wordt weer een vergadering beschreven, op dezelfde
plaats en met dezelfde mensen als in het begin, maar enkele
maanden later. Dalem komt ook weer, zegt de conciërge.
Komrij vindt het een curieus verhaal, maar hij betwijfelt of het
nu zoveel om het lijf heeft. Alberts vestigt wel altijd de
indruk van een groter algemeenheid, zegt hij, van een parabel,
wat hij bewerkstelligt door zijn stijl, waarvan de voornaamste
kenmerken zijn: abstractie en slaperigheid; de laatste wordt
veroorzaakt door een hardnekkige monotonie, door herhalingen. De
indruk van abstractie vestigt Alberts door zijn
weglaat-techniek, waarin hij zeer bedreven is. "Vooral door
datgene wat hij niet nader omschrijft, door wat hij in het
onzekere laat", zegt Komrij, "overheerst bij de lezer
voortdurend een gevoel van "Unheimlichkeit". je voelt
je niet op je gemak. Iedere alinea suggereert iets méér, maar
je weet niet wat. Door zijn metrum dompelt Alberts je onder in
een kleverige vloeistof, maar de woorden waarmee Alberts dat
metrum invult, zetten die vloeistof onder stroom, zodat je
voortdurend op je hoede blijft en verder moet".
"De vergaderzaal" maakt op Komrij een niet geheel gave
indruk. Dit komt waarschijnlijk, zegt hij, door de soms resolute
omschakeling naar nieuwe taferelen waardoor een verbrokkelde
indruk ontstaat. Toch vindt hij dit boek vanwege zijn
subtiliteit en beheerstheid een hele ervaring.
J. Huisman
In het "Algemeen
Dagblad" van 14 december (25) herinnert Jan Huisman aan een
uitspraak van Greshoff, die Alberts daarin prees om zijn
"gierig" woordgebruik. Die lofuiting gaat zeker op
voor "De vergaderzaal", meent Huisman, waarvan de
voornaamste kenmerken zijn: "vooral soberheid, tòch nog
humor, het op het juiste moment gebruiken van het
understatement, kortom: geen woord teveel, waarvan het
schitterend slot van deze met groot vakmanschap geschreven roman
getuigt".
I. Sitniakowsky
In "De Telegraaf"
van diezelfde dag schrijft Sitniakowsky, literair criticus van
dat blad, een artikel onder de kop: "Nederlandse schrijvers
blinken uit op korte baan", waarin ook "De
vergaderzaal" ter sprake komt (26). Hij vindt het een erg
knap boekje. Het gegeven is simpel, zegt hij, en het wordt
bedrieglijk eenvoudig verteld, zo eenvoudig dat alles weer heel
ingewikkeld wordt:
Een zakenman van middelbare leeftijd "valt" tijdens
een vergadering opeens "uit zijn milieu". Hij doet en
denkt ongebruikelijke dingen, maar zijn collega's hebben niets
in de gaten. Daarna begint meneer Dalem aan een zwerftocht. Hij
ontmoet wildvreemde mensen en steekt monologen af, waaruit
blijkt dat hij zich in zijn beroep nooit thuis heeft gevoeld en
dat hij daar ook echt niet hoort. Hij verdrinkt bijna. "Dat
is schrijven!" roept Sitniakowksy uit. "Opnieuw een
dun boekje, maar wat hindert dat? Beter een perfecte novelle dan
een halfgare roman".
H. Warren
De dichter-critieus Hans
Warren, die ook bekendheid verwierf met vertalingen van het werk
van De Sade, schrijft op 21 december over "De
vergaderzaal" in zijn "Letterkundige kroniek" in
de "Provinciale Zeeuwse Courant" (27). Hij gaat bij
zijn bespreking uit van de beginregel van de roman: "De
secretaris stond bij het hoekraam van de vergaderzaal en keek
naar buiten". Een klassieke openingsregel haast, zegt
Warren, hij bepaalt en geeft een open richting aan. Dat voert de
lezer direkt mee.
Het gegeven is in wezen erg eenvoudig, zegt Warren, het is de
uitwerking die het verhaal interessant maakt. De moraal is
volgens hem: dwing niemand in een beroep dat hem niet ligt, want
dat kan zulke spanningen veroorzaken dat hij eraan ten onder
gaat, wat in dit verhaal min of meer gebeurt, want het slot is
niet erg hoopvol. Een erg diepe of originele vondst is het thema
bepaald niet; de uitwerking ervan is echter tamelijk
oorspronkelijk.
"Leve het vergaderen, zal Alberts gedacht hebben, anders
was hij er nooit in geslaagd de sfeer van een vergaderzaal zo
indringend te tekenen", schrijft Warren. Als men van een
bondige stijl houdt, valt er z.i. veel te genieten. Het is wel
beklemmend, zegt hij, haast of je zelf lijfelijk op een
vergadering aanwezig bent. Dan komt er een figuur op, meneer
Dalem, die eigenlijk helemaal niet zo in het decor past. Hij
onderscheidde zich altijd al van de anderen door zijn
hoffelijkheid, zijn vriendelijke nietszeggende opmerkingen; hij
was een geziene figuur. Maar bij deze vergadering gaat er, wat
hem betreft, iets grondig mis. Men merkt het: "Is er iets,
Dalem?" Hij verlaat de vergadering en valt snel ten prooi
aan een algehele verbijstering. Op zijn kantoor blijkt hij door
de vergaderziekte bevangen. Alles loopt hem uit de hand; hij
gedraagt zich allerzonderlingst en raakt dan op drift. Dat voert
hem eerst naar een buurtcafé, waar.... vergaderd wordt. Een
aardig intermezzo, meent Warren, maar het wordt niet in het
verhaal geïncorporeerd (zie ook Komrijs artikel, bladzijde
340). Daarna komt de totale verstandsverbijstering, totdat hij
tenslotte het water inloopt. Heel deze ontsporing wordt
verklaard uit het feit dat hij gedwongen een carrière had
gevolgd die hem niet lag; "'n tikje belast was de familie
overigens wel", merkt Warren op,"met verdrinkingen en
zo"(?).
De epiloog speelt weer in de vergaderzaal van het begin. Warren
vindt de slotzin van het boek de treffendste die hij ooit
gelezen heeft ("Toen ze zagen dat hij naar boven keek,
deden ze allemaal een stap terug"); "ik vind de
slotregel ervan geweldig", zegt hij, "onvergetelijk
wellicht, 't beste van 't hele boek".
Eind december is "De
vergaderzaal" uitverkocht en in herdruk. Een maand
daarvóór was Alberts gast in het t.v.-programma
"Beeldspraak", zijn boekje aanprijzend: "En
schrijf me nu eens op een briefkaartje wat U van dat boek vindt,
ja?" In "Het Parool" van 14 december (28) en in
"De Nieuwe Linie" van 16 december (29) hebben
interviews met hem afgedrukt gestaan. Kortom: "De
vergaderzaal" blijkt een bestseller.
Nog in 1974 komt het boek voor op de "Haagse
Post-Toptien" (30). Van Oorschot heeft het plan opgevat
Alberts' hele oeuvre te herdrukken. De 4de druk van "De
eilanden", die in juni '73 werd uitgebracht, begint opnieuw
te lopen. Alberts' naam is plotseling gevestigd. Kijkt hij daar
van op? "Een beetje", zegt hij in een interview (31),
"ik heb er blijkbaar geen moeite mee. Maar ik hoef niet zo,
hoor. Als je eenmaal ouder bent, heb je geen behoefte meer om je
waar te maken. Ik ben toch erg blij met die kritieken. Denk ook
niet dat ik zou blijven schrijven als ik helemaal gekraakt
werd". Waarvan akte, want het nieuwe jaar is nauwelijks een
paar dagen oud, of er verschijnt een tweetal minder lovende
kritiekjes.
F. Auwera
Fernand Auwera, een van de
vooraanstaande Vlaamse critici, maakt in "De Nieuwe
Gazet" van 3 januari '75 melding van het feit dat in
Nederland "De vergaderzaal" vrij algemeen "als
een stijfgestreken meesterwerk" is begroet (32). Hij wil
niet beweren dat het boek - gezien het volume en de opzet eerder
een novelle - vervelend of slecht geschreven is, maar het is
vast niet het meesterwerk dat men er van wil maken. "De
vervreemding, het absurde van deze tijd evoceren vanuit de
optiek van een (tijdelijk althans) psychisch gestoorde, lijkt
mij", zegt Auwera, "een te gemakkelijk truukje. Het
opent, voor wie een beetje kan schrijven, vele mogelijkheden,
maar het versmalt de basis al te zeer. De ontreddering behoort
eigenlijk tot het leven van iedereen, niet van de uitzondering.
Dat duidelijk maken is zinvoller. En veel moeilijker".
W. Bulter
Ook Willem Bulter vraagt
zich af of alle blijdschap om de uiteindelijke verschijning van
"De vergaderzaal" wel terecht is. In
"Tubantia" van 8 januari (33) roemt hij wel Alberts
als "kleinschrijver" die als zodanig een plaats
verdient naast een Piet Paaltjens en een Nescio, maar dan niet
vanwege "De vergaderzaal". Bulter vindt "De
vergaderzaal" een boekje vol mystificatie. Het lijkt, zegt
hij, of de schrijver het belangrijker vindt zijn lezers in het
ongewisse te laten, dus in spanning, dan om iets mee te delen.
Alberts vindt het verstoppertje spelen met zijn lezers
belangrijker. Ook de typische herhalerige stijl werkt hier
minder dan in vroegere verhalen. De techniek overwoekert het
thema. "De vergaderzaal" vindt Bulter, "een mooi
en gaaf lijk, maar geen vlees en bloed".
P.M. Reinders
In
"NRC/Handelsblad" van 10 januari verschijnt weer een
"ouderwets" lovende kritiek (34). De schrijver, P.M.
Reinders, begint aldus:
"Alles wat Alberts geschreven heeft, maakt de indruk van in
een goed bewaakt ogenblik zonder aarzelen uit de mouw geschud te
zijn.
Dat het blijkbaar anders gaat en dat het soms meer dan tien jaar
duurt voordat twintig bladzijden hun definitieve vorm vinden,
doet aan die indruk niets af".
Zoals altijd, vervolgt Reinders, bedient Alberts zich ook in dit
boek van een minimum aan karakterisering en feitelijke gegevens.
Op gezette tijden komt een aantal heren bij elkaar om ergens
over te vergaderen. Wie ze zijn, wordt niet duidelijk en waar ze
over vergaderen evenmin. Met elkaar lijken de heren een of
andere kongi te vormen die zich moet afzetten tegen andere
groeperingen maar die tegelijkertijd zelf lang geen onverdeelde
eenheid vormt. De individuele trekken van de heren komen niet
aan het licht. Het zijn vergaderheren, die tijdens de
vergadering niet van elkaar te onderscheiden zijn en na de
vergadering niet meer bestaan.
Er is één uitzondering op hun anonimiteit en dat is meneer
Dalem. Tijdens de vergadering treedt er bij hem af en toe een
kortsluiting op. Zoiets moet mislopen en dat doet het ook. Hij
komt terecht aan de rand van de stad, die op Amsterdam lijkt.
Dat die stad Amsterdam is, wordt overigens nergens gezegd: de
topografie van Alberts is al even anoniem als zijn figuren.
Tenslotte komt Dalem aan bij het huis aan de haven, waar hij
vroeger gewoond heeft, en dan wordt alles duidelijk. Te
duidelijk, vindt Reinders; want na de onwezenlijke sfeer van het
voorgaande is het haast jammer om te horen dat het gedrag van
meneer Dalem uit zijn jeugd verklaard kan worden. Het is het
enige overbodige hoofdstukje in het boek (dit vindt ook
Kossmann, zie bladzijde 338). Verder staat er geen woord te veel
in. Alberts is een schrijver van het absolute minimum, niet
alleen wat achtergrond en karakterisering betreft, maar ook
t.o.v. zijn taalgebruik. Laconieker dan hij schrijft, kan het al
niet, merkt Reinders op. Een woordenboek is er nog barok bij.
Hij schrijft een stijl die het hebben moet van dat ene woord dat
de situatie tekent en dat dan ook vaak herhaald wordt in plaats
van gevarieerd. Het is een riskante stijl, die het soms prachtig
doet zoals in "De eilanden", maar die ook wel eens
mislukt, zoals in "De bomen", waar de vele herhalingen
storend werken.
"In "De vergaderzaal" is die kortaffe en
repeterende stijl mooi op zijn plaats als tegenstelling tot het
woordenrijke geblaat dat veel vergaderingen kenmerkt".
W. Alings
Met vooruitziende blik
stelt Wim Alings in "De Groene Amsterdamer" van 15
januari vast (35), dat "De vergaderzaal" uitstekend
geschikt is om verfilmd te worden (Twee jaar later is de
T.V.-bewerking van het boek juist uitgezonden (36). ). "Een
beetje scriptwriter hoeft er maar even aan te gaan zitten",
meent Alings, "de dialogen staan al vlijmscherp op
papier". "De vergaderzaal" is in alle opzichten
een sleutelroman, geïnspireerd op "De Groene", waar
Alberts en Alings samen jaren lang vergaderingen hebben
bijgewoond. De algemene belangstelling voor het boek vindt de
laatste dan ook eenvoudig te verklaren: iedereen herkent
onmiddellijk de schizofrene situatie als de zijne. De
vergaderzaal is het Kina-bureau, "De Groene", de
VARA-staf, de provinciale kormissie-vergadering, het wijkcomité
in zijn zoveelste inspraakbijeenkomst, kortom de hele
hedendaagse, aan vergaderitis ondergaande samenleving.
"Alberts notuleert soms zo'n onafzienbaar
vergader-geouwehoer dat je het zweet in de handen staat en
wanneer je het terugleest zijn het hoogstens honderd
woorden", besluit Alings.
Op 25 januari 1975 staat
"De vergaderzaal" bovenaan de "Haagse
Post-Toptien". Naar aanleiding daarvan heeft G. Brands in
zijn rubriek "Eerste Mélange" (37) een kort gesprekje
met Alberts, die erg blij schijnt te zijn met het succes.
"Jaja, dat heb ik gezien", zegt hij, "tot mijn
verrukking, mag ik wel zeggen, want ik vind het toch wel grappig
hoor. Ik begrijp het niet, maar enfin. Ik kwam laatst bij mijn
familie en die zeiden: wat leuk voor je dat je nou eindelijk
eens wat erkenning krijgt. En dat is ook wel zo. (..) Nu begint
toch de vreugde het te winnen van de schrik". Alberts maakt
ook melding van een brief die hij ontvangen heeft van een van de
mensen van het Kina-bureau, de achtergrond van "De
vergaderzaal". "Die man is nou een jaar of 75. Hij zei
dat ie in het boek verschillende figuren duidelijk had herkend.
Nou is het grappige dat hij zelf in het boek optreedt als de
voorzitter, een alleraardigste man, maar hij heeft zichzelf
helemaal niet herkend. Hij zei ook: hij had er meer om moeten
lachen dan huilen, bij wijze van spreken, vanwege de figuren die
hij herkende".
Tenslotte verklaart Alberts
tegenover Brands, dat binnen afzienbare tijd een nieuwe
verhalenbundel zal verschijnen: "Haast hebben in
september" geheten. Inmiddels is de 2de druk van "De
vergaderzaal" (oplage: 5000 exx.) uit.
Kees van Iersel wil er een
T.V.-bewerking van maken. Het gaat Alberts voor de wind.
Ab Visser
Een week nadat "De
vergaderzaal" zich bovenin de literaire Toptien-lijst
genesteld heeft (zie blz. 345), spreekt Ab Visser in de
"Leeuwarder Courant" van 1 februari zijn ergenis
daarover uit (38). "Het boekje is buiten proporties
opgeklutst door de vaderlandse kritiek en de auteur is er mee
voor de TV geweest etc. en dàt is de reden waarom "De
vergaderzaal" de bestsellerslijst heeft gehaald en anders
niet", zegt hij.
Gezien het vroegere werk van Alberts, is "De
vergaderzaal" z.i. een "miskleun". De flaptekst
geeft er een diepzinnige interpretatie van die niet waar gemaakt
wordt door het boek zelf. Alberts schrijft opnieuw een
functionele stijl en bereikt komische, surrealistische effecten
door herhalingen aan te brengen in de dialogen die echter na een
poosje gemaniëreerd aandoen. Het verhaal bezit stellig wel een
navrante humor, zegt Visser, maar de diepte ervan ontbreekt. Het
is het zoveelste verhaal van een gestoorde persoonlijkheid en
als zodanig haalt het niet bij andere verhalen over dit thema,
als die van Arends, Biesheuvel en Van der Ploeg.
Visser raadt de lezer aan "De vergaderzaal" ongelezen
te laten. "De eilanden" en "De bomen" bieden
z.i. veel betere lectuur.
Jaane Krook
Jaane Krook interviewt
Alberts. Dit vraaggesprek wordt driemaal afgedrukt: op 1 maart
in "De Gooi- en Eemlander" (39) en de
"Provinviale Zeeuwse Courant", zij het onder een
andere titel (40); op 15 maart in de "Leeuwarder
Courant" (41). De bekende feiten worden nog eens op een
rijtje gezet. Af en toe wordt de aandacht getrokken door een
nieuw detail. Zo maakten we op blz.331 bovenaan dankbaar gebruik
van Alberts' uitlatingen m.b.t. de lay-out van "De
vergaderzaal".
Opnieuw maakt Alberts gewag van het op handen zijnde verschijnen
van zijn nieuwste boek: "Haast hebben in september":
"Het zijn korte verhalen, die in de laatste 20 jaren zijn
ontstaan en die voor het eerst zijn gebundeld. In april-mei komt
het op de markt".
Van Oorschot zit niet stil.
Hij herdrukt in maart "De eilanden" (42), en brengt
kort daarna "Aan Frankrijk uitgeleverd" op de markt
(43). Deze liggen nauwelijks goed en wel bij de boekhandel, of
"In en uit het paradijs getild" verschijnt (44),
vergezeld van de reeds aangekondigde nieuwe bundel "Haast
hebben in september" (45), waaraan in de volgende Paragraaf
ruime aandacht besteed wordt. Tenslotte wordt ook "De
bomen" herdrukt (46).
Kortom: de eind 1974 ingezette Alberts-revival strekt haar
uitlopers tot ver in 1975 uit. Van Oorschot, die "de luie
historicus" - zoals Alberts wel eens genoemd is - al
tientallen jaren tot literaire activiteit heeft aangespoord, kan
nu eindelijk de vruchten plukken van zijn niet-aflatende
koestering. En Alberts kan wat vaker met zijn vrouw uit eten
(47). Alles dankzij "De vergaderzaal", dat - zoals het
een criticus noemt -"verkoopt als zeep in een
oliecrisis" (48).
Op 2 juli 1975 komt het
bericht (49), dat Kees van lersel een contract met de
VARA-televisie heeft getekend aangaande de bewerking en de regie
van "De vergaderzaal", waarvan de opnamen in maart tot
mei '76 zullen plaatsvinden.
De publiciteitsstorm rond dat boek is dan langzaam aan het
luwen. Rond Alberts is het nog lang niet stil. De Constantijn
Huygens-prijs (zie Paragraaf 8) die hem aan het einde van 1975 -
door enkelen als "Alberts-jaar" bestempeld - wordt
toegekend, brengt hem definitieve roem. Na de toekenning van die
prijs duurt het precies weer een jaar, voordat Alberts' naam
opnieuw de krante-koppen haalt en ook nu.weer in verband met
"De vergaderzaal", waarvan de 3de druk (50) - in een
oplage van weer 5000 exemplaren - nog steeds goed verkocht wordt
en die dan aan de aangekondigde TV-bewerking toe is. Naar
aanleiding daarvan verschijnen in verscheidene omroepgidsen
artikeltjes van voorbeschouwelijke aard.
G.A. v. Oorschot
In de VARA-gids van 11
december 1976 mag nu ook Van Oorschot eens zijn zegje doen (51).
(We hebben in vorige Paragrafen (52) al eens uit zijn bijdrage
geciteerd).
Over "De vergaderzaal" zegt hij. "Er zou een
boeiend, afwisselend, treurig en vrolijk verhaal te schrijven
zijn over deze gedurende 20 jaar onvoltooid gebleven roman. Maar
dat verhaal is alleen bekend bij Alberts en mij, bij zijn vrouw
en mijn vrouw en we zullen het als een kostbaar kleinood van
onze ongebroken vriendschap bewaren en de altijd op
nieuwsgierigheid belusten er buiten houden".
Over de nawerking van "De vergaderzaal" heeft hij zo
zijn eigen gedachten: "En toen dan eindelijk "De
vergaderzaal", waaromheen zich een mythe had gevormd,
eindelijk in 1974 verscheen, werd Alberts als schrijver
plotseling en eindelijk "ontdekt". Hij werd door de
journalisten van alle media bestormd en het ene interview na het
andere verscheen. Wie die interviews goed gelezen heeft, zal
ontdekt hebben dat Alberts zich nooit blootgeeft en een meester
in het verzwijgen is. Vandaar dat al die interviews op elkander
leken en in veel gevallen duidelijk maakten dat de interviewers
het werk en de man achter het werk nauwelijks konden analyseren.
Ik heb over deze "late ontdekking" van Alberts zo mijn
eigen gevoelens".
Cl. Brockhaus
In de VPRO-gids van
diezelfde dag geeft Claus Brockhaus een "Signalement"
van Alberts (53). Daarin geeft hij een korte beschouwing van
Alberts' oeuvre. Over "De vergaderzaal" valt het
volgende te lezen: ""De vergaderzaal" zal, naar
Alberts zegt, het enige boek blijven, waarin hij wat
"explicietere" literatuur bedrijft. In al zijn andere
boeken houdt hij zich veel dirèkter met de werkelijkheid
bezig".
J. Bernlef
In de KRO-gids tenslotte
wijdt Jan Bernlef een paar bladzijden aan "De onbekende
Alberts" (54). (Ook hieruit hebben we al herhaalde malen
geciteerd (55).)
"Pas na het verschijnen van zijn roman "De
vergaderzaal"", zegt Bernlef, "heeft Alberts nu
de lezers en de erkenning gekregen die hij al.zo lang verdiende.
Nu het boek verschenen is, is het begrijpelijk dat Alberts er zo
lang over heeft gedaan. Het is verreweg het meest dramatische
boek van hem en juist het zuiver houden van dramatische
gegevens, zodat geen enkele sentimentaliteit een kans krijgt, is
Alberts' nooit aflatende zorg. Juist door zijn karige, bijna
armoedige stijl weet hij de emotie zo glaszuiver over te
brengen".
De VARA pakt de
TV-bewerking van "De vergaderzaal" grondig aan. Zij
laat de aangekondigde uitzending van 2 januari '77 voorafgaan
door een TV-portret van A. Alberts, dat op dinsdagavond 14
december van 21.50 - 22.20 uur op Nederland I wordt uitgezonden.
Producer en regisseur van het programma is Henk de By, chef van
de afdeling "Kunst" van de VARA-televisie. Tijdens dit
portret leest Paul Steenbergen, die in "De
vergaderzaal" de rol van meneer Dalem zal spelen (56),
fragmenten uit Alberts' werk voor.
(Tijdens een telefoongesprek dat we met De By voerden, deelde
hij mede, dat het gehele "Alberts-portret" na de
uitzending werd uitgewist).
Aansluitend aan dit portret
brengt de VARA-radio twee programma's "Over en met A.
Alberts, gevestigd en bekend auteur, niet meer auteur voor
fijnproevers". Ze worden uitgezonden op respectievelijk
woensdagavond 22 december (van 21.30-21.55 uur) en woensdagavond
29 december (van 21.30-22.05 uur) op Hilversum 2. Beide
radio.uitzendingen zijn samengesteld door de inmiddels overleden
Cor Holst. In deze programma's praat Jan Roelands met Alberts
over zijn werk; de gesprekken vinden plaats ten huize van
Alberts in Blaricum. In het eerste deel wordt ook ruime aandacht
besteed aan Alberts' niet-literair, historisch werk, vooral aan
"De Huzaren van Castricum" waaruit Alberts een
fragment voorleest. Jan Roelands leest een gedeelte uit
"Het Moeras" (uit de bundel "De eilanden").
In het tweede programma leest Alberts fragmenten uit "De
bomen" en "De vergaderzaal". Ter sprake komt de
periode waarin Alberts de buitenlandse politiek voor "De
Groene Amsterdammer" van commentaar voorziet. Ook weidt
Alberts uit over zijn volgende boek, dat "De honden jagen
niet meer" gaat heten, waarvan hij nog geen letter op
papier heeft staan, maar waarvan hij in gedachten al heel wat
gereed heeft.
De beide gesprekken maken
een "vlakke" indruk. Over "Namen noemen"
("In en uit het paradijs getild") wordt met geen woord
gerept; "De Franse Slag" ("Aan Frankrijk
uitgeleverd") en de nieuwste bundel: "Haast hebben in
september" komen nauwelijks ter sprake. Het niet-literair
werk krijgt o.i. onevenredig ruime aandacht.
Van beide uitzendingen zijn de tapes bewaard gebleven (57);
tapekopieën daarvan bevinden zich - door onze bemoeienis - op
het Instituut Nederlands van de Nijmeegse Universiteit.
Op zondagavond 2 januari
'77 zendt de VARA van 20.40-23.00 uur op Nederland 1 "De
vergaderzaal" uit, onder regie van Kees van Iersel en met
in de hoofdrol de acteur Paul Steenbergen. Alberts is - volgens
de aftiteling - bij het schrijven van het scenario betrokken
geweest.
P. van Bueren
Peter van Bueren, veel
gelezen radio- maar vooral t.v.-recensent van "De
Volkskrant", heeft in een voorvertoning het stuk gezien.
Hij heeft ook de roman gelezen. Op 29 december '76 schrijft hij
over beide het volgende (58):
Alberts heeft zijn boek vanuit de werkelijkheid geschreven. Hij
was een tijdje directie-secretaris; een deel van zijn
werkzaamheden was het notuleren van vergaderingen. De
hoofdpersoon van "De vergaderzaal" is uit dat leven
gegrepen. Hij heet Dalem, naar ene Van Dalen (in werkelijkheid
een bastproducent). Het geval-Dalem is door Alberts als het ware
literair genotuleerd; geen bloemrijke taal, geen woord te veel
of te weinig, een opeenstapeling van clichés, rechtstreeks
getapt uit de manier waarop vergaderaars en mensen die om
zakelijke redenen met elkaar dialogen spreken tot een
uitwisseling van woorden komen, af en toe ook de code van
fatsoenlijke omgang, zou je kunnen zeggen. Niets lijkt
verzonnen, alles is een notule van spreektaal. De tekst is dus
weinig "literair", bijna steeds eenvoudige spreektaal,
maar geschreven om gelezen te worden. De dialogen hebben samen
met de tekst een zeker ritme dat mede de kracht van het boek
bepaalt. Die notulenstijl maakt de dialogen zeer geschikt voor
een filmscenario.
Een verfilming of bewerking voor de televisie van een boek, zegt
Van Bueren, is het oplossen van een onnoemelijk aantal
problemen. Er is, zegt hij, vorig jaar een proefschrift
verschenen waarin onder meer wordt gesteld dat je niet
letterlijk aan een boek moet vasthouden, zeker niet wat de
dialogen betreft. Alberts heeft.zijn novelle, achteraf gezien,
bijna panklaar voor een verfilming afgeleverd en bleef zelf nauw
betrokken bij de produktie, met name in het uitschrijven van het
scenario. Alberts zegt daarover: "Heel nauwkeurig zijn de
dialogen van het boek gevolgd. Slechts hier en daar zijn een
paar aanvullingen nodig geweest om een paar gaatjes die het boek
slaat, op te vullen voor het televisiespel". Alberts vindt
zelf dat de film nog meer spanning bevat dan zijn boek.
De gefilmde "Vergaderzaal" kan volgens Van Bueren
worden bijgeschreven bij de klassieken van de Nederlandse
televisie; ondanks al die lof, vindt hij het boek nog altijd
beter.
K. Fens
Kees Fens heeft naar de
èchte uitzending van 2 januari zitten kijken: naar aanleiding
daarvan schrijft hij een stukje in "De Standaard" van
14 januari onder de titel, "Les in lezen" (59).
Hij heeft ervaren, dat de bijna 2½ uur durende
televisie-bewerking hem één ding zeker heeft geleerd,
namelijk: dat je voor grondige lezing van het boek (dat je, zegt
hij, in een klein uur uitleest) dezelfde hoeveelheid tijd nodig
hebt. Zo werd deze televisie-uitzending ongewild een les in
lezen (Zie ook Fens' eerste bespreking van "De
vergaderzaal", blz. 334-335). Hij licht dit toe.
"De vergaderzaal", zegt hij, is zeer gekomprimeerd
geschreven, "snel" als men wil. Alberts is altijd als
auteur een man van weinig woorden. Maar die weinige zijn wel
zeer trefzeker. Wat hij schrijft, is geen uitgeschreven proza;
hij bepaalt zich ook niet tot aanduidingen, maar laat het bij
kernen. Kernen sluiten zich aan kernen. Het gemak waarmee alles
aaneengeschreven lijkt, geeft aan het proza een welhaast
vanzelfsprekend karakter. En dat is altijd bedriegelijk. Wat het
minst kunstmatig lijkt, is doorgaans het moeilijkste te
realiseren. De beschrijving van de vergadering waarmee het boek
opent, is een voorbeeld van een veelzeggende kernachtigheid. In
enkele bladzijden komt de benauwende taalverwording van
dergelijke bijeenkomsten over. Benauwend niet alleen, maar ook
krankzinnig. Er zijn veel herhalingen en die werken hier zeer
effectief, de oorspronkelijkheid van de vergaderaars is die van
de echo. Belangrijke motieven in de roman zijn haast even
onmerkbaar aangebracht, merkt Fens op. "Licht" is een
motief (Dalem heeft een gevoel van "helderheid" in
zijn hoofd; hij zoekt in het trappenhuis naar 1ichtplekken; hij
zoekt, ongeweten, helderheid; na een nacht van verwarring komt
hij bij daglicht aan bij het ouderlijk huis); "water"
is een ander motief ("Het water stijgt" zegt Dalem
nogal eens; tijdens zijn zwerftocht regent het heel erg hard;
zijn broer, die hij moest opvolgen, verdronk; het huis van zijn
geboorte ligt aan het water; hij wil zich verdrinken; hij drinkt
het hele verhaal door glazen water.).
Als elke "literaire" krankzinnige bouwt Dalem een
systeem op uit het toevallige materiaal; hier met het
taalmateriaal van vergaderingen, dat door Dalem voortdurend
vermenigvuldigd wordt. Hij legt ook relaties tussen wat wij
toevalligheden zouden noemen. Dat alles gebeurt in de roman op
zeer impliciete, haast onmerkbare wijze. Een aandachtig lezer
heeft het er zelfs moeilijk mee.
In het televisie-stuk wordt de roman als het ware uitgeschreven.
Nu is wat bij de roman een opeenvolging van kernen is - met
verschillende zgn. Leitmotieven - een volledig opengelegd
verhaal geworden.
De roman is als een schematisch scenario gebruikt als basis voor
een uitgebreid scenario, waarin geen enkel zeer klein en ook
maar even genoemd detail niet in beeld werd gebracht. Schets
werd schilderij. Maar wat Fens het meest opviel was dit: de
motieven werden een welhaast rode draad door de voorstelling
heen. Ze liggen bijna dichtgevouwen in de roman, hier werden ze
volkomen opengelegd. Alles wordt expliciet gepresenteerd.
Wie nu het boek gaat herlezen, zal op veel meer kleinigheden
gespitst zijn dan bij eerste lezing van de roman, zegt Fens. De
"normale" tijd van een klein uur zal daartoe wel te
kort zijn.
Aad Nuis
We sluiten deze Paragraaf
af met een lang citaat uit een artikel van Aad Nuis uit de
"Haagse Post" van 15 januari (60).
Enerzijds staat het in schrille tegenstelling tot Fens' bijdrage
en spreekt uit de tekst slechts onbehagen over de gang van zaken
rond "De vergaderzaal", anderzijds vat het ook heel
pregnant het hele gebeuren rond Alberts' boek voor ons samen.
Wij citeren:
"Die roman, een lang verhaal eigenlijk, heeft een hoogst
opmerkelijk opzien gebaard. Het is een heel goed verhaal, daar
niet van, maar de lof die erover is gegoten, doet wat overdreven
aan. Misschien dat het lange zwijgen na zo'n verdienstelijk
begin van invloed is geweest, misschien hebben de verhalen van
de uitgever over een wonderbare voltooiing na een geduldig
gedragen lijdensweg van vele jaren de kritiek wat al te
eerbiedig gemaakt. In ieder geval vond ik de apotheose, onlangs
op de televisie, van een verfilming die twee keer zo lang duurde
als een rustige lezing van het boekje, niet om door te komen:
een al te plechtig eerbewijs, als een olifant die al
plichtplegend een muis verplettert. Zand erover".
Noten bij Paragraaf 6
- "De
vergaderzaal",
De Gids 1954 (I), blz. 312-320
- Idem, blz. 312
- Rob Nieuwenhuys:
"Franse herinneringen van A. Alberts",
Het Parool, 28 december 1963
- J. Bernlef/K. Schippers:
"Gesprek met A. Alberts",
De Gids jrg. 127, januari 1964, blz. 33
- Kronkel:
"Boeken",
Het Parool, 4 oktober 1974
- Gerrit Komrij: "De
bedrevenheid van het weglaten. Een subtiel en beheerst
boekje",
Vrij Nederland, 7 december 1974
- "De vergaderzaal.
Roman",
Amsterdam, z.j.
- Jaane Krook,. "De
plattegronden en notulen van De Vergaderzaal",
De Gooi- en Eemlander, 1 maart 1975
- "De
vergaderzaal",
2de druk, Amsterdam januari 1975
- zie de opdracht in
"De vergaderzaal", blz. 4
- J. Bernlef/K.
Schippers,. "Gesprek met A. Alberts",
De Gids jrg. 127, januari 1964, blz. 44
- Ada van Benthem-Jutting:
"Alberts en de grote rol van het toeval",
Het Parool, 14 december 1974
- Kees Fens:""De
Vergaderzaal" van Alberts is meesterwerkje, op Gogol
af",
De Volkskrant, 16 november 1974
- Hanneke Wijgh: "A.
Alberts, schrijver: Ik heb niet zoveel woorden nodig",
De Nieuwe Linie, 16 december 1974
- Paul van 't Veer:
"Historie als een sprookje",
Het Parool, 8 januari 1977
- Kronkel:
"Boeken",
Het Parool, 4 oktober 1974
- Paul van 't
Veer:""De Vergaderzaal" van A. Alberts
eindelijk verschenen. Een schitterend boek",
Het Parool, 16 november 1974
- Kees Fens-"l'De
Vergaderzaal" van Alberts is meesterwerkje, op Gogol
af",
De Volkskran, 16 november 1974
- P.H. Dubois: "De
gecamoefleerde leegte in nieuwe roman van A. Alberts",
Het Vaderland, 23 november 1974
- Tom van Deel: "De
ziekte van het vergaderen",
Nieuwe Haagsche Courant, 23 november 1974
- met de
"Novelleprijs van de gemeente Amsterdam", 9
november 1953
- Alfred Kossmam:
"Schitterende novelle van A. Alberts",
Het Vrije Volk, 30 november 1974
- Deze uitspraak is van
Willem Bulter in: "A. Alberts, J. Hamelink en R.
Blijstra",
Tubantia, 8 januari 1975
- Gerrit Komrij: "De
bedrevenheid van het weglaten. Een subtiel en beheerst
boekje",
Vrij Nederland, 7 december 1974
- Jan Huisman: "Van
Oorschot wachtte niet vergeefs op "De
Vergaderzaal". Een juweeltje van A. Alberts",
Algemeen Dagblad, 14 december 1974
- I. Sitniakowsky:
"Nederlandse schrijvers blinken uit op korte
baan",
De Telegraaf, 14 december 1974
- Hans
Warren:""De vergaderzaal", een nieuwe korte
roman van A. Alberts",
Provinciale Zeeuwse Courant, 21 december 1974
- Ada van Benthem-Jutting:
"Alberts en de grote rol van het toeval",
Het Parool, 14 december 1974
- Hanneke Wijgh: "A.
Alberts, schrijver: Ik heb niet zoveel woorden nodig",
De Nieuwe Linie, 16 december 1974
- "De
Vergaderzaal" staat nu al wekenlang in onze
toptien", schrijft G. Brands op 25 januari '75 in zijn
rubriek: "Eerste Mélange" van de "Haagse
Post"
- zie noot 29
- Fernand Auwera:
"Leest U ook Nederlands?" Over Alberts, Canmiggelt
en Meijer",
De Nieuwe Gazet, 3 januari 1975
- Willem Bulter: "A.
Alberts, J. Hamelink en R. Blijstra",
Tubantia, 8 januari 1975
- P.M. Reinders: "Het
gevaar van vergaderen",
Cultureel Supplement van NRC/Handelsblad, 19 januari 1975
- Wim Alings,
"Onafzienbaar vergadergeouwehoer in krap honderd
woorden",
De Groene Amsterdammer, 15 januari 1975
- Op 2 januari 1977: zie
bladzijde 349 onderaan
- G. Brands:
"Bestseller" (in de rubriek: "Eerste
Mélange"),
Haagse Post, 25 januari 1975
- Ab Visser. "Drie
korte romans",
Wekelijks Bijvoegsel van de Leeuwarder Courant, 1 februari
1975
- Jaane Krook: "De
plattegronden en notulen van "De Vergaderzaal",
De Gooi- en Eemlander, 1 maart 1975
- Jaane Krook: "A.
Alberts en zijn twintig jaar oude "vergaderzaal",
Provinviale Zeeuwse Courant, 1 maart 1975
- Jaane Krook: "A.
Alberts en zijn twintig jaar oude vergaderzaal",
Leeuwarder Courant, 15 maart 1975
- "De eilanden",
5de druk, Amsterdam, maart 1975
- "Aan Frankrijk
uitgeleverd",
herdruk van "De Franse Slag", Amsterdam, z.j.
- "In en uit het
paradijs getild",
herdruk van "Namen noemen", Amsterdam, z.j.
- "Haast hebben in
september",
Amsterdam, z.j.
- "De bomen",
2de druk, Amsterdam, 1975
- G.A. van Oorschot
schrijft op 11 december 1976 in de VARA-gids: "Het
honorarium dat Alberts gedurende bijna 25 jaren uit de
verkoop van zijn boeken ontving was nauwelijks voldoende
voor één etentje per jaar met zijn vrouw. Maar hij heeft
zich daarover nooit beklaagd of zijn uitgever iets verweten.
Hij was voor zelfbeklag en kinderachtige uitvluchten te
wijs, te rechtschapen en te humoristisch".
- Willem Bulter in:
"Alberts tilt zichzelf in het schrijversparadijs",
Tubantia, 13 september 1975
- "Kees van Iersel
tekent contract met VARA-t.v.",
Brabants Nieuwsblad, 2 juli 1975
- "De
vergaderzaal",
3de druk, Amsterdam, januari 1976
- G.A. van Oorschot:
"De ontdekking van Alberts",
VARA-gids, 11 december 1976, blz. 8
- zie Paragraaf 1,
bladzijde 275 en 280; Paragraaf 3, bladzijde 284; zie ook
noot 47
- Claus Brockhaus:
"Signalement: A. Alberts",
VPRO-gids, nr. 50, 11 december 1976, blz. 6-7
- J. Bernlef: "De
onbekende Alberts",
KRO-gids, 1 januari 1977
- zie Paragraaf 1,
bladzijde 258; zie Paragraaf 3, bladzijde 299
- "Paul Steenbergen
in "De vergaderzaal"",
De Telegraaf, 15 december 1976
- De originele opnamen
bevinden zich in het NOS-Historisch Archief onder de nummers
Na 28170 en Na 58420 (zie Bijlage I en II)
- Peter van Bueren:
"De vergaderzaal bijna letterlijk vertaald tot
televisiespel",
De Volkskrant, 29 december 1976
- Kees Fens: "Les in
lezen",
De Standaard, 14 januari 1976
- Aad Nuis: "De
geschiedenis buiten het schoolboekje",
Haagse Post, 15 januari 1977, blz. 36-37
|