A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

De Telegraaf, 25 januari 1980, p. T11 (Uit de kunst)

 

De wonderlijke schrijver A. Alberts: “Ik houd wel van een beetje ouderwets”

 

door I. SITNIAKOWSKY

 

BLARICUM, vrijdag
    Nederlands wonderlijkste schrijver heet A. Alberts (69). Hij is onder meer acht jaar bestuursambtenaar in Nederlands-Indië geweest nadat hij indologie had gestudeerd. Wat dat betekent staat al niet eens meer in het woordenboek. Van die acht jaar heeft hij bijna de helft in Jappenkampen doorgebracht. Zijn eerste boek "De Eilanden" verscheen in 1952 toen hij de veertig al was gepasseerd.

 

    Hij was toen ook nog niet getrouwd. Geruisloos heeft hij daarna een klein oeuvre opgebouwd van romans ("De Bomen"), memoires ("Namen noemen" en "De Franse slag"), verhalen ("Haast hebben in september"), essays en historische werken zoals "Een koning die van geen nee wil horen" over Lodewijk XIV.
    Voor zijn verhalenbundel "De Eilanden" bleek maar beperkte belangstelling te bestaan. Het weerhield zijn uitgever Van oorschot er niet van het koppig te blijven herdrukken. "Ze zullen het lezen", moet hij hebben gegromd, en nu na zoveel jaren wordt het boek eindelijk ook door niet oud-Indischgasten gelezen.

 

Journalist

 

    Van 1953 tot 1965 verdiende Alberts als journalist bij het weekblad De Groene een karig belegde boterham. Als auteur kan men hem eigenlijk geen broodschrijver noemen hoewel hij in opdracht verschillende gedenkboeken samenstelde en ook wel vertaalwerk aannam.
    Toen J. Bernlef en K. Schippers hem in 1964 interviewden ("Wat zij bedoelen") had niemand nog van hem gehoord. Bekendheid bij een groter publiek kreeg Alberts pas toen hij een paar jaar geleden de korte roman DE VERGADER ZAAL publiceerde, die meteen aansloeg en voor de televisie werd bewerkt. Maar als hij niet op allerlei manieren door zijn uitgever onder druk was gezet was het verhaal vermoedelijk nooit afgekomen. In een onlangs uitgezonden BRT-programma werd onthuld dat Alberts over die 75 paginaatjes een kwart eeuw heeft gedaan.
    Zojuist is er van zijn hand weer een kleine roman verschenen die hij voor zijn doen bliksemsnel, in maar twee en een half jaar tijd, heeft voltooid. DE HONDEN JAGEN NIET MEER speelt in een zeemansfamilie aan het eind van de vorige eeuw en is opnieuw verschrikkelijk ingehouden geschreven. De schrijver is minstens even karig met woorden als weerspannig in het tonen van de emoties van zijn personages, laat staan die van hemzelf. Maar er is meer aan de hand. Niet alleen schrijft Alberts zo gewoon mogelijk Nederlands en zinnen met een minimum aan bijvoeglijke naamwoorden, hij laat de lezer ook zelf op zoek gaan naar de pointe die hij als rechtgeaard vakman voor de laatste bladzijden heeft bewaard.

 

A. AlbertsAanmoediging

 

    "Ik heb altijd een duw in de rug nodig gehad", zegt Alberts in zijn verscholen huisje in Blaricum. "Ik heb er nooit enige behoefte aan gehad te schrijven en als die oorlog er niet geweest was, was ik ook nooit gaan schrijven. Alleen mijn eerste verhaal GROEN heb ik uit mezelf gemaakt, in 1947, nadat ik uit Indonesië was teruggekeerd. Als ze toen tegen me hadden gezegd: Dat is prulwerk, een schooljongensopstel, twintig anderen kunnen dat ook, was ik ermee opgehouden. Maar in plaats daarvan kreeg ik aanmoediging van Van Oorschot, die zei: schrijf nog eens wat, vooruit, ga een bundel maken. Dat is De Eilanden geworden. Als Van Oorschot er niet was geweest had ik geen boek meer geschreven, denk ik.

 

    Hoe komt Alberts aan zijn compacte stijl?
    "Mijn tweede boek was de roman "De Bomen" en daarover heeft de bekende criticus Van Huet geschreven dat het te veel van beton gemaakt was, te veel samengedrongen. Ik geloof dat hij wel gelijk had. Mijn uitgever zegt: Je mag best wat weglaten als je maar niet onduidelijk wordt. Mijn stijl: 't is een procédé geworden waarvan ik de oorsprong niet verklaren kan, maar waaraan ik gewend ben geraakt en dat ik blijf volgen. Ik doe het niet expres, dat is het enige dat ik zeker weet, en ik vind zelf dat alleen "De Bomen" iets geheimzinnigs heeft, de rest niet."
    In de loop van het gesprek wordt steeds duidelijker dat Alberts in een eigen ondoordringbare wereld Leeft. Indertijd heeft hij laten weten dat DE HONDEN JAGEN NIET MEER zijn herinneringen aan zijn journalistentijd bij De Groene zou bevatten. Maar er staat geen letter over in, en ook verder is het nauwelijks autobiografisch, of het moest zijn dat hij zelf afkomstig is uit een familie van koopvaardijofficieren.

 

Veel vergeten

 

    "'t Is ongetwijfeld waar dat ik gezegd heb dat ik over De Groene zou gaan schrijven maar ik herinner het me niet. Dat zou u de desbetreffende interviewer moeten vragen. Ik moet zeggen: 't is me wel eens gevraagd om over die tijd te schrijven en ik denk er nu nog wel over na, maar ik ben te veel vergeten. Afgezien van mijn journalistieke werk heb ik in die jaren geen letter geschreven. Het werk slokte me helemaal op.
    Ik schreef voornamelijk stukken over buitenlandse politiek maar ik had nooit een keihard standpunt voor of tegen het communisme. Politiek engagement interesseerde me niet. Ik schreef heel afstandelijk bij gebrek aan belangstelling en dat kon omdat mijn chef zeer geëngageerd was. Een paar jaar geleden bestond De Groene 100 jaar en toen heb een deel van het Gedenknummer geschreven. Dat mijn boeken zo kort zijn heeft er ook mee te maken dat ik er zo snel mogelijk van af wil zijn. Misschien verklaart dat mijn neiging tot beknoptheid.
    Maar als ik een geschiedenisboek schrijf heb ik weer veel meer pagina's nodig.
    Wat ik graag zou willen is eens een historische roman schrijven. Ik heb 't wel geprobeerd maar het is me nog niet gelukt. Dat vind ik erg moeilijk, maar ik wil nog wel eens een poging wagen. Maar dan moet je wel over voldoende bronnen beschikken. Zoals Hella Haasse met haar boek over mevrouw Bentinck. Hoe kwam die eigenlijk aan haar materiaal? Even kijken. O, uit verschillende archieven. Maar ik ga nu eerst een verhaal maken over mijn studententijd in Utrecht. Dit keer wordt het echt autobiografisch. Ik heb daar Anton Koolhaas ontmoet en Leo Vroman. Die schreef toen al gedichten en wat hij wonderbaarlijk goed kon waren muurschilderinge maken en toneeldecors, herinner ik me. In mijn hoofd is Vroman nog altijd een jongeman, terwijl hij toch ook al in de zestig is."

 

    Alberts is laat getrouwd.
    "Dat kwam doordat de oorlog ertussen kwam. En in Indië waren weinig geschikte huwelijkskandidaten. Ik heb het daar trouwens best naar mijn zin gehad zoals je kunt lezen in "In en uit het paradijs getild". Friedericy heb ik in het kamp ontmoet. Daar is hij aan zijn boek "Bontorio" begonnen. Die drie en een half jaar dat ik in het Jappenkamp op Java heb doorgebracht waren niet zo'n vreselijke tijd. Ik was nog niet getrouwd en ik was jong.
    Al die getrouwde mannen dachten de hele dag aan hun vrouw en kinderen. De gevaarlijke leeftijd lag tussen de veertig en vijftig. Erboven en eronder bleef je meestal wel in leven, maar in die leeftijdsklasse vielen de meeste slachtoffers. Toch ben ik ook bijna doodgegaan, want je had geen eten. Dat had geen drie maanden langer moeten duren. Je zag geen Japanner, maar ze kwamen ook geen eten brengen. Ik heb nog een tijd zogenaamd op het land gewerkt, voedsel verbouwen heette het, maar verder deed je niks. Ik heb er wel lezingen gehouden over geschiedenis en andere onderwerpen. Je zoog alles maar uit je duim, want er viel niets even snel na te slaan."

 

    "Wat de literatuur betreft: Ik ben dol op figuren als Dumas Père en Dickens die precies het omgekeerde doet wat ik doe. Mijn eigen aanleg is iets haastig willen doen om er snel van af te zijn. Dickens neemt er alle tijd voor om een verhaal te vertellen. Toen ik een prijs gewonnen had kon ik het verzameld werk van Robert Louis Stevenson in 25 delen aanschaffen. Ik heb veel meer boeken dan hier in mijn kamer staan, maar die heb ik opgeslagen. De kamer werd zo klein van al die boekenkasten. Ik vind nog dat er hier veel te veel staat. Maar mijn eigen boeken heb ik niet meer allemaal."
    "Een van de verdiensten van het Nederlandse koloniale bewind is dat wij het korps van inheemse bestuursambtenaren hebben gesteund. Het was duidelijk dat de Indonesische ambtenaren heel capabel waren. Heimwee naar het vooroorlogse Indië heb ik niet - dat heb ik ook maar twee jaar meegemaakt. Ik zou eigenlijk ook niet meer terugwillen, maar wat ik wel een schandaal vind is dat alles wat in Indische dienst was nooit een cent schadeloosstelling heeft gehad. Al mijn bezittingen zijn daar bij mijn laatste verlof achtergebleven. Voor een vergoeding moesten de bestuursambtenaren maar bij de Indonesische regering aankloppen, zeiden ze hier. Ik vind ook dat de KNIL-jongens volkomen gelijk hebben."
    "De oorspronkelijke opzet van DE HONDEN JAGEN NIET MEER", aldus Alberts, "had niets met schepen te maken, maar speelde wel in de periode 1880-1900. Over die tijd is in ons land echter veel te weinig bronnenonderzoek gedaan. Over de Nederlandse geschiedenis na 1850 zou ik geen historisch boek durven schrijven. 't Enige wat goed gedaan wordt is het Thorbecke-archief."

 

Levenservaring

 

    "Ik vind het leuk dat u de boeken van F. B. Hotz ("Dood Weermiddel" en "Ernstvuurwerk") ter sprake brengt, die ook steeds in de historie duikt. Net als ik is hij op latere leeftijd begonnen te schrijven. Dan heb je een achtergrond, levenservaring. Als 20-jarige schrijf je ins blaue hinein. Ik houd wel van een beetje ouderwets."

 

Laatste wijziging: 30.05.2015