A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

De Tijd, zaterdag 15 maart 1958 & Amigo di Curaçao, 19 april 1958 (anoniem: Van een letterkundige medewerker; de tussenkopjes zijn uit Amigo di Curaçao)

 

Begrip van de Oosterse ziel

 

“DE LAATSTE GENERAAL”

 

Boeiende roman van
H.J. Friedericy

 

door
J.W. HOFSTRA

 

   H.J. Friedericy heeft een boek geschreven dat zowel door de inhoud als door de wijze waarop de auteur de taal heeft gehanteerd zeer opmerkelijk is geworden. Dat is dan ook de reden waarom ik de aandacht van de lezer wil richten op “De laatste generaal”, uitgegeven in de Salamanderreeks van Querido's Uitgeversmaatschappij.
   Korte verhalen verschijnen er legio op de markt. Korte romans zijn in de mode en het zal “De laatste generaal” dan ook niet ontbreken aan geboeide toeschouwers van zijn, met zoveel sfeer, zorg en liefde beschreven leven.
   Het werk handelt over de Aroe, de Boeginese vorst, het volkshoofd van een kleine bergstaat Bontorihoe in de jaren tussen 1890 en 1906, terwijl aan dit levensrelaas, dat als tweede deel fungeert van het hoek, een eerste deel voorafgaat, waarin de ouders, de moeder vooral van de Aroe de grote rollen spelen.
   Het is altijd voor een blanke, voor een Hollander, een hachelijke zaak geweest, Indonesiërs tot romanfiguren te verkiezen. Bij alle talent waarmee het hoek kan geschreven zijn, heeft men immers dikwijls de neiging zich af te vragen: is dat, wat deze Nederlander aan de man brengt over de psychische gesteltenis van de Indonesiër, wel waar? Heeft deze man, of als het een schrijfster is, heeft deze vrouw werkelijk weet van wat er in de Oosterse ziel omgaat? Heeft hun jarenlange ervaring hun geleerd, uit de uiterlijke levensvormen die zij hebben bestudeerd, de innerlijke houding af te lezen of minstens genomen te interpreteren? Is dat alles niet min of meer “hineininterpretieren” en worden de auteurs, die zich als kenners hebben opgeworpen van de Indonesische, laat ons voor het gemak zeggen: Oosterse ziel, door de Oosterlingen niet achter de hand uitgelachen, omdat hun levensstijl hun verbiedt, luidop te schateren?
   De romans van Daum die onder het pseudoniem Maurits verschenen zijn en waarvan “Goena-Goena” een van de minst onbekende is gebleken te zijn, en die ene van Louis Couperus, getiteld “De stille kracht”, de verhalen van Marie van Zeggelen, de schetsen van Annie Salomons om nu maar een greep te doen uit de letterkunde, die zich als onderwerp het Verre Oosten heeft uitgekozen, zijn dat nu verbeelde werkelijkheden of min of meer opgewonden verbeeldingen, fantasieën die kant noch wal raken, er onherroepelijk naast moeten zijn, om de doodeenvoudige reden die vastgeankerd ligt in Kiplings uitspraak dat East, East is en West, West, met als onontkoombare wet dat: the twain never shall meet?
   Ver voor de oorlog is mij door een Indonesisch vorst verzekerd dat hij totaal gebouleverseerd is geweest door Couperus' Stille Kracht, omdat dat verhaal inderdaad een voor de insider onbehaaglijk talent aan het licht bracht om het binnenleven van de Indonesiër uit Couperus' tijd aan te voelen en in een schokkend verhaal te verbeelden.

 

Kunstwerk

 

   Hoe de Indonesiër, de Boeginees over de geromantiseerde biografie van de Aroe Bontorihoe, die door Jan Fuselier: Bontorio of nog erger Bonte Rio werd geheten, over het boek van dr. Friedericy zal denken kan ik niet bij benadering veronderstellen, maar wel weet ik dat ik dit boek als kunstwerk op de bovenste plank heb gelegd, waarvan ik het nog vaak ter herlezing hoop af te nemen.
   Van de eerste tot de laatste zin boeit dit verhaal in grote mate. Heb ik respect en word ik getroffen door het tweede deel van de roman, waarin het leven van de Aroe van zijn twintigste jaar af wordt verhaald, voluit ontroerd en zeer gegrepen ben ik door het eerste deel, waarin, zoals gezegd de moeder van Mappa, die later Bonte Rio werd, de hoofdpersoon is. Van de zeden en gewoonten der Boeginezen uit die tijd, van 1870 tot 1890, weet ik niets af, maar ik ben volkomen bereid te geloven, dat alles wat deze begaafde schrijver ervan verhaalt de waarheid is. Neen, ik ben ervan overtuigd. Overtuigd door zijn geserreerde verhaaltrant, zijn puntige beschrijvingskunst, zijn talent om een sfeer te scheppen, die in de kleine bergstaat voelbaar geweest moet zijn toen deze dikke, wrede, hysterische vrouw Aroe was en haar onderdanen tiranniseerde en knechtte op een manier die dit vreemde wezen uit Zuid-Celebes op een rij plaatst met Hitler en Stalin. Zozeer heeft Friedericy de gestalte van dit afschuwelijke mens vergroot, zo fotografisch juist beschreven dat de lezer klakkeloos alles voor waar aanvaardt wat de schrijver hem wil doen geloven. De entree van haar die, tot zij Aroe werd, I Base heette, in het zwarte huis dat haar ambtswoning werd, is uitermate suggestief weergegeven. Zonder veel woorden, met een uiterste soberheid van middelen, van literaire middelen wel te verstaan - bondige zinsbouw, harmonische syntax, het karakteristieke woord precies op de juiste plaats, het rhythme tussen dialoog en beschrijving - heeft Friedericy zijn doel bereikt: een uitermate spannend verhaal te schrijven over het wel en wee, de gedragingen en het karakter van de hoofdpersonen van zijn vertelling. Deze schrijfkunst wordt aangevuurd door een steeds wakkere fantasie, die ook voor degeen, voor wie Celebes even onbekend is als Italië en in het bijzonder Venetië geweest is voor Shakespeare, het land van de Boeginezen volkomen werkelijk en aanvaardbaar maakt. En wat nog meer zegt: de lezer ervaart na lezing van dit boek de Boeginees als een mens, wiens adat hem niet vreemd is. Hij leeft mee als de knaap, die de laatste generaal werd, voordat hij Aroe werd en dus het recht daartoe had, de heilige Aradjang, het Rijkssieraad in de vorm van een kris wil gaan zien op de duistere zolder van het zwarte huis. Hij ziet de goede aanleg van de jongen onder de drang van zijn leiderschap verworden tot die van een tiran die zijn moeder waardig is, tot een hartstochtelijk speler en gokker. De superieure levenskunst waarmee Bonte Rio de gegevens die zich aan hem voordoen in de liefde, in de krijg, in de politiek, in de gemeenschap hanteert, maakt hem tot een man van formaat. Zijn hardheid, zijn niets ontziende doortastendheid als het gaat om de trouw aan zijn vorst, voor wie hij alles, maar dan ook alles over heeft, zijn machiavellistische of liever machiavelliaanse vleierij, zijn lachlust, zijn woedebuien en zonnig humeur, dat alles vindt men in het beeld dat Friedericy van hem heeft getekend. De synthese van alle eigenschappen die afzonderlijk zeer scherp worden belicht in schone vorm, werd volstrekt levenswaar en dus in alle opzichten aanvaardbaar gemaakt.

 

Tragiek van klein land

 

   En wat 't land en zijn bewoners betreft, het is verbazingwekkend hoe voortreffelijk de auteur erin geslaagd is in dit toch eigenlijk zeer bescheiden bestek van 160 kleine bladzijden een panorama op te roepen, waarvan ons voor de kennismaking ermee ieder onderdeel vreemd was, en waarmee wij na lezing van het boek tot in de kleinste nuances vertrouwd zijn.
   De tragiek van het kleine land, dat voor de overmacht van het grotere van de kaart wordt geveegd, hebben de Nederlanders aan den lijve ervaren. Onze eigen strijd zien wij in dit boek weer als in een verkleinende bolle spiegel: de vormen zijn vertekend, maar duidelijk herkenbaar, de kleur is de ware, de proporties kennelijk verwrongen. Maar de sfeer wordt juist in deze spiegel nog versterkt en treft ons daardoor des te feller.
   Misschien is het allemaal niet waar. Misschien heeft Friedericy gefantaseerd. Moeten fantaseren, omdat voor hem ook de Oosterse ziel een hoek met zeven zegelen gebleven is, niettegenstaande zijn verblijf in het verre land.
   Maar dan krijgen we nog meer respect en ontzag voor deze geboren verteller, die ons op dezelfde wijze als in zijn verhaal de Aroe dat zo vaak doet, geschiedenissen verhaalt die we niet moede worden te horen. Bontorio de Boeginese generaal, die eigenlijk Mappa heet vertelde zo spannend dat de koning, de zieke vorst Aroempone, hem dagen achtereen liet terugkomen om zich door zijn verhalen afleiding te bezorgen. Hij zal vaak lebben overdreven en misschien gelogen.
   Het is best mogelijk dat dr. Friedericy dat ook gedaan heeft, maar als hij gelogen heeft over Bone en de Boeginezen, dan heeft hij de waarheid gelogen. En groter compliment kan men een schrijver nauwelijks geven. Dit spannende, boeiende hoek zou men in handen willen zien van hen, die de Nederlandse literatuur een goed hart toedragen en verder van allen, die prijs stellen op leesontspanning van de allerbeste soort. Ik kan alleen maar hopen, dat de schrijver door zijn ambt als Ambassaderaad voor Pers- en Culturele Zaken te Bonn niet zozeer in beslag zal worden genomen dat de tijd hem zal ontbreken tot het schrijven van andere verhalen. Met “De laatste generaal” is de letterkunde een mooi boek rijker geworden. De schrijverwereld heeft een uitermate verdienstelijk burger meer.



 

Laatste wijziging: 08.06.2015