A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Melancholie door een omgekeerde verrekijker

 

T. VAN DEEL
Trouw, 23 december 1995

 

Toen hij op 22 mei van dit jaar de P.C. Hooftprijs in ontvangst nam, sprak A. Alberts vermoedelijk het kortste dankwoord uit dat in de geschiedenis van die prijs beluisterd is. Hij haalde in een paar honderd woorden de herinnering op aan een jaar of veertig geleden, toen hij een gedenkboek moest samenstellen ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van het weekblad De Groene Amsterdammer. In de vroege jaargangen, zag hij, had Jacques Perk nog geschreven en één regel van deze dichter kende hij uit het hoofd, te weten: 'Ik heb de schim des Drossaerts aangeschouwd.' Alberts: "Dat is mij nu ook overkomen."
"Ik zal nu niet spreken over welgevulde geldbuidels, waarover zeventiende-eeuwse regenten blijkbaar ook nu nog als geestverschijningen kunnen beschikken, maar wel over de onderscheiding, die mij is toegevallen. En dat alleen maar wegens het vertellen van een aantal verhalen, want daar komt het toch in de grond op neer."
Dit is Alberts ten voeten uit: bescheiden, zonder enig vertoon, een man die op een laconieke manier zegt waar het op neer komt. Zijn dankwoord eindigt met een passage over dat vertellen van verhalen. Hij heeft het geleerd in het voormalig Nederlands-Indië, waar het leven van een bestuursambtenaar bestond uit overgeplaatst worden.
"En omdat ze van de ene streek naar de andere, van het vorige eiland naar het volgende werden gestuurd, ontmoetten ze alsmaar mensen, die ze nog nooit eerder hadden gezien en met wie ze moesten praten en naar wie ze moesten luisteren. Praten over en luisteren naar wat ze hadden meegemaakt. Luisteren naar echtgebeurde verhalen. En op den duur, op de lange duur kan je en wil je niet anders meer. Zodoende."
Misschien is 'Zodoende' wel het laatste woord dat Alberts in het openbaar heeft uitgesproken, het is in elk geval een woord dat hem typeert: kort, nuchter, samenvattend. Niet alleen in zijn optreden, ook in zijn werk was hij een man van weinig woorden. Hij beheerste bij uitstek de kunst van het weglaten en verzweeg meer dan hij uitsprak.
In zijn proza gaat het juist om wat niet met zoveel woorden gezegd wordt, gezegd kan worden. Dat lijkt strijdig te zijn met het vertellen zelf, maar dat is het niet, want in de wijze waarop Alberts zijn verhalen vertelt, blijven de dieper liggende roerselen en beweegredenen van zijn personages vrijwel onbesproken, hooguit gesuggereerd. Alberts moet als geen ander doordrongen zijn geweest van de onkenbaarheid van mensen en van de principiële raadselachtigheid van hun levens.
In zijn verhalen en romans vermijdt hij sterke prikkels op het vlak van de taal en de gebeurtenissen en dat legt zijn lezers de verplichting op om aandacht te hebben voor details, voor de implicaties van ook het allergewoonste. Als er al erge en hevige dingen gebeuren, dan vinden ze meestal tussen neus en lippen door plaats, alsof er geen hiërarchie bestaat en de ene gebeurtenis even belangrijk is als de andere. Die terughoudende manier van schrijven, moedwillig oppervlakkig en afstandelijk zou men kunnen zeggen, is in feite een hoogst emotionerende manier. Gevoelens zijn er niet uit weggeschreven, maar er juist in geschreven; ze zijn niet onder woorden gebracht, maar in de woorden ondergebracht. Alberts heeft een afkeer van pathos of goedkope gevoeligheid en van zijn debuut 'De eilanden' (1952) tot en met 'De vrouw met de parasol' (1991) heeft hij in het vertellen de strategie gevolgd van het verstoppen en niet uitspreken van emoties, opdat ze zo, voor de goede verstaander, des te sterker zullen werken.
Ik geloof niet dat er een andere Nederlandse schrijver is - een buitenlandse ook niet, Natalia Ginzburg komt misschien in de buurt - die het pratende schrijven van Alberts, met al het daarbij behorende raffinement, kan evenaren. Zijn toon is werkelijk uniek en de melancholische kant ervan wekt een melancholie op waar alle weeïgheid aan ontbreekt. Het is de melancholie die veroorzaakt wordt door de blik in een omgekeerde verrekijker, een verrekijker die is omgekeerd om de wereld dichterbij te halen. Het paradoxale van Alberts' stijl is dat afstand de intimiteit eerder vergroot dan verkleint.
Wie dit wil ondergaan, en wie zou dat niet willen, moet Alberts lezen, bij voorbeeld zijn meesterwerk 'De honden jagen niet meer' (1979), dat een volkomen van de sokken maaiend einde heeft. Het wordt voorbereid door het hele boek, en daarom is het eigenlijk verboden het te citeren, maar ik doe het toch en vraag alleen om er zeventig bladzijden aan vooraf te denken, waarin een man en een vrouw, na jaren gescheiden te hebben geleefd, de vrouw in Nederland, de man in Zuid-Amerika, eindelijk weer bij elkaar zijn, de man doodziek terug naar huis gehaald door zijn zoon. Terwijl zij, alleen, zit aan het bed van haar man, schrijft Alberts dan over de vrouw het volgende:
"Ze sloeg de deken wat terug en tastte naar zijn voeten om te voelen of die nog warm waren. Omdat ze wilde, dat hij nog leefde. Omdat ze van hem hield." Daar, aan het eind van het verhaal, permitteert de schrijver zich iets dat hij maar hoogst zelden doet: twee zinnen die met 'Omdat' beginnen en die precies zeggen waar het op staat. Ze breken als het ware door al het verzwijgen en verstoppen heen en dat verschaft ze een intense kracht, waardoor ze een onvergetelijke indruk maken.
Als er één thema in Alberts werk als het overheersende zou moeten worden aangewezen, denk ik dat het 't thema van de verdwijning zou zijn. Er wordt veel gezocht en gedoold in zijn verhalen en romans, de mensen raken elkaar uit het oog of zijn zelfs om een niet nader genoemde reden voortvluchtig. Zijn werk lijkt voortdurend te variëren op de enige zekerheid die we hebben, namelijk dat we afscheid moeten nemen, vergeten moeten, en sterven. Het treft des te meer nu de schrijver van deze parabelen er niet meer is.
We kunnen hem waarschijnlijk niet beter gedenken dan in zijn werk, waarin hij zijn unieke persoonlijkheid heeft uitgedrukt. Een groot schrijver, zoals hij in alle bescheidenheid is geweest, heeft het voordeel van een tweede leven, in zijn werk dat hem overleeft. Ik moet denken aan het slot van 'De vrouw met de parasol', Alberts laatste roman. Alweer een man en een vrouw, die zich eerst van elkaar af hebben bewogen, maar nu, vanuit verschillende richtingen, weer naar elkaar op weg zijn, overigens zonder al te duidelijke bedoelingen. De vrouw moet overvaren van Engeland naar Nederland en de natuur neemt dan het heft in handen, het stormt verschrikkelijk en in dat noodweer vergaat haar schip vlakbij Hoek van Holland. Haar laatste gedachten krijgen we nog te lezen en dan verdwijnt zij uit het boek. Het is voorbij, deze vertelling en op die dramatische ontknoping, die niet echt een ontknoping kan worden genoemd, volgt dan nog alleen maar dit ene, korte zinnetje:
"Stil."

 


 

Laatste wijziging: 31.05.2015