Vrij Nederland / Boekenbijlage 16 augustus 1986 p. 3-5
De
mensen denken dat ik zoveel weglaat in mijn verhalen om hen te pesten
De verhalenbundel De eilanden (1952) en de novelle De
vergaderzaal (1974) zijn de bekendste boeken van A. Alberts. Op 23 augustus
wordt hij vijfenzeventig jaar en dan zal ook zijn nieuwe boek verschijnen, geen
roman, geen historisch verhaal zoals hij er ook veel heeft geschreven, maar
over het wezen van de ambtenaar. Alberts studeerde indologie en was in Nederlands
Indië bestuursambtenaar. Hij keerde in 1946 naar Nederland terug en was
van 1953 tot 1965 redacteur van De Groene Amsterdammer. In 1938 promoveerde
hij op het proefschrift Baud en Thorbecke, een studie over de invloed
van de grondwetswijziging van 1848 op het koloniaal bestuur. Deze historische
belangstelling leidde ook tot boeken als De huzaren van Castricum, een
geschiedenis van de Nederlandse republiek van 1780 tot 1800, en De Hollanders
komen ons vermoorden, over de scheiding tussen Noord- en Zuid-Nederland,
1585-1648. Alberts publiceerde in 1952 De eilanden, in 1953 De bomen,
in 1961 Namen noemen en in 1963 De Franse slag. Toen zou het meer
dan tien jaar duren voordat zijn uitgever G.A. van Oorschot hem De vergaderzaal
afhandig zou maken. Dat werkte stimulerend, want sindsdien publiceerde Alberts
Haast hebben in september (1975), De honden jagen niet meer (1979),
Maar geel en glanzend blijft het goud (1981), Het zand voor de kunst
van Aveïro en De Utrechtse herinneringen (1983). René
'T Sas sprak met A. Alberts.
Vrijdag 22 augustus wordt hij vijfenzeventig
jaar. Op de vraag wat hem dat doet volgt een snel en bondig antwoord. 'Het is
knap vervelend, jajaja. Je wordt ouder, je merkt dat je niet meer kunt leven zoals
vroeger. Ik vind er niks aan.'
Erg veranderd is hij in al die jaren niet, vindt hij zelf.
Kijkt een poos voor zich uit, alsof hij zoekt naar een geschikt bewijs voor die
uitspraak. 'Ik heb eigenlijk altijd een beetje terzijde gestaan. Zelfs toen ik
redacteur was van De Groene Amsterdammer, ja. En nu... nu is het gemakkelijk
om terzijde te staan.'
Verhalen over wijs geworden oude mannen zijn aan A. Alberts
niet besteed. Idealen is hij niet kwijtgeraakt. 'U moet weten, ik heb nooit grote
idealen gehad. In de jaren dertig, toen ik begon te studeren was het onder Nederlandse
studenten niet bon ton om aan politiek te doen. Degenen die wel grote idealen
koesterden werden een beetje mal gevonden. Ik had het dus makkelijk.'
Men zegt dat een mens milder wordt naarmate hij ouder wordt.
Geldt dat ook voor u?
'Kijk, als ik nou nog enige
nieuwsgierigheid heb naar de rest van mijn leven, dan vraag ik me af of ik nu
eindelijk niet eens een beetje minder mild zal worden. Ik ben het veel te veel
geweest. Als je je hele leven mild bent, begin je op den duur een beetje het
land aan jezelf te krijgen. Ik vraag me af of er nog eens een moment komt waarop
ik niet meer alles best vind. Vaak stem ik in dingen toe om van het gezeur af
te zijn.'
Zijn grootste hoop is echter dat hij nog flink wat jaren
kan blijven schrijven. 'Sommigen zullen misschien denken, wanneer hou je daar
nou eens mee op, maar ik kan het me, financieel gesproken, niet zo goed veroorloven.
Door het vaak wisselen van baan heb ik niet zo'n dolgroot pensioen. Ik ben net
aan een nieuwe historische roman begonnen en de vraag die me daarbij bezig houdt
is: wat zal ik ervan terecht brengen? Krijg ik het werk nog wel af? Maar ik
kan daar rustig over denken hoor. Het is niet zo dat ik erdoor in paniek raak,
dat ik opeens grote haast krijg. Als je tussen de vijfenveertig en de zestig
bent, ben je bang om dood te gaan, maar die angst raak je later langzaam maar
zeker kwijt.'
Een vaste dagindeling houdt hij er tegenwoordig niet
meer op na. 'Voor de roman die ik nu wil schrijven moet ik nogal wat opzoekwerk
doen in de Utrechtse universiteitsbibliotheek of in de Koninklijke Bibliotheek
in Den Haag. Ik zorg er dan voor dat ik er 's morgens zo vroeg mogelijk ben,
en ik probeer het er zo lang mogelijk uit te houden. Maar soms kan ik me dagenlang
niet concentreren. Dan blijf ik maar thuis en rommel ik maar wat. Als je ouder
wordt zou je eigenlijk zuinig moeten zijn op je tijd, maar dat ben ik niet.'
Hoofdenliefhebber
Hebt u wel eens spijt over dingen die u hebt nagelaten te doen?
'Ik vind het jammer dat ik destijds geen geschiedenis
heb gestudeerd, maar dat kon nu eenmaal niet door de omstandigheden. We hadden
het niet breed in de crisisjaren en studeren met een toelage kon alleen als
je koos voor de KMA in Breda of voor indologie. Maar als ik nu, vanaf een afstand,
kijk naar wat ik allemaal heb gedaan, heb ik nergens spijt van. Door de indologiestudie
heb ik een hoop dingen meegemaakt die ik anders niet meegemaakt zou hebben.'
De periode in zijn leven die het meeste indruk op hem
heeft gemaakt, zo vertelt Alberts, is zijn verblijf als bestuursambtenaar in
het voormalige Nederlands-Indië. 'Dat begin ik nu pas te merken. Ik denk
er veel vaker aan terug dan een aantal jaar geleden. En dan overheersen de plezierige
herinneringen, al klinkt dat misschien een beetje gek wanneer je weet dat ik
drie en een half jaar, van de zeven die ik er heb doorgebracht, in een concentratiekamp
heb gezeten. Ik ontmoette wel eens mensen, in de jaren voor de oorlog, die zeiden
dat ze graag weer eens een Hollandse wei zouden willen zien. Nou, voor mij hoefde
dat niet. Het land was zo prachtig! Wegen waren er nauwelijks, laat staan auto's.
Alles ging te voet, over paden. 's Avonds hoorde je alleen de krekels en een
paar hanen die ergens in een boom zaten. Heerlijk! Als die toestand had kunnen
blijven duren had ik het er wel een leven lang volgehouden.'
Felheid komt weer in zijn stem wanneer hij praat over
'de missers' die door de koloniale ambtenaren en door de regering in de fraaie
kolonie op politiek terrein zijn gemaakt. 'Men had in 1945 moeten beginnen met
het land onafhankelijk te verklaren. Daarna had men nog altijd kunnen bekijken
welke commerciële betrekkingen er overgehouden konden worden.' Voor de
donkere kanten van het Nederlands beleid in de 'overzeese gebieden' kreeg hij
pas oog in 1948, toen hij weer terug was in Nederland. 'Daarvoor had ik er niet
zoveel moeite mee. Niet alleen omdat ik er te dicht op zat, maar ook omdat we
als Europese en Indonesische bestuursambtenaren op voet van gelijkheid met elkaar
omgingen. Het drong nauwelijks tot je door dat er ook een nationalistische beweging
was. De Indonesische ambtenaren hadden zelf een beetje het land aan de nationalisten.
Ze waren bang dat ze door hen in hun gezag zouden worden aangetast wanneer ze
voet aan de grond kregen.'
Wanneer ik de Kongo-romans van Jef Geeraerts ter sprake
breng, zegt Alberts meteen: 'O, maar dat ging er in Nederlands-Indië volkomen
anders aan toe. Als je de politieke missers even buiten beschouwing laat, was
het - waar het gaat om de bescherming van de bevolking - een van de beste koloniën.
Je werd er meteen uitgetrapt wanneer je je op de een of andere wijze misdragen
had. Op een keer kwam er een ambtenaar bij me op kantoor die er beroerd uitzag.
Ik kan me wel opknopen, zei hij. Wat had hij nu gedaan? Hij had, uit nijdigheid,
aan het puntje van een Madoerees z'n hoofddeksel getrokken. Als die man een
klacht indient bij mijn directie word ik eruit getrapt, zei hij. En dat is inderdaad
ook gebeurd. Het bestuur rustte, sinds het begin van de negentiende eeuw, op
de stelregel dat de bevolking beschermd moest worden. Multatuli heeft daarover
geschreven in zijn brochures Vrije arbeid in Nederlandsch-Indië.
Hij heeft ook de Havelaar geschreven omdat volgens hem de bevolking, in Lebak,
niet voldoende tegen de eigen hoofden werd beschermd. Je had onder de bestuursambtenaren
toen twee richtingen: de hoofdenhaters en de hoofdenliefhebbers. De eerste groep
vond dat je de bevolking tegen de eigen hoofden moest beschermen en dat je ze
er zonodig uit moest trappen, de tweede groep vond dat je de mensen via hun
eigen hoofden moest besturen. Multatuli hoorde bij de hoofdenhaters, ja. In
mijn tijd leefde dat onderscheid eigenlijk niet meer, maar je zou wel kunnen
zeggen dat ik tot de hoofdenliefhebbers behoorde.'
U zei ooit dat u het, als ambtenaar, nogal onbescheiden vond
om u met de gewone bevolking te bemoeien. Maar was dat niet juist uw werk?
'Kijk - de opleiding die je in Utrecht als bestuursambtenaar
kreeg, stelde eigenlijk niet veel voor. Je kreeg een pak talen te leren en iets
wat men toen volkenkunde noemde. Het was allemaal heel algemeen. Als je echt
wat wilde leren moest je zelf belangstelling hebben in bepaalde richtingen.
En die had ik niet. Toen ik op Madoera kwam had ik alleen belangstelling voor
de geschiedenis van het land. Ik heb dan ook, in het Madoerees, De kroniek.van
Madoera gelezen. Een heel wonderlijk boek. Maar verder... Ik heb ook altijd
gevonden dat de binnenlandse bestuursambtenaren het werk beter aan konden dan
wij. Die mening werd misschien niet door iedereen gedeeld, maar over het algemeen
was het toch zo dat we de Indonesiërs zo weinig mogelijk voor de voeten
probeerden te lopen.'
Een zekere terughoudendheid, zo voegt hij er even later
aan toe, heeft hem zijn hele leven gekenmerkt. 'Ik was altijd bang dat ik de
mensen zou kwetsen.'
En die angst is hij nog steeds niet helemaal kwijt.
'Een jaar,of tien geleden kreeg ik een reisbeurs van Querido en toen ik Bep
Vuyk ontmoette raadde ze me aan nog eens terug te gaan naar Indonesië.
Ik heb toen enige tijd geaarzeld, maar ik heb besloten het niet te doen. Mijn
vrouw had er niet zoveel zin in en mijn enthousiasme was niet groot genoeg om
dan maar in m'n eentje te gaan. Destijds leefde je daar in een soort paradijs,
maar dat paradijs is nu gegarandeerd verdwenen. Ik ben bang dat ik de mensen
daar zou kwetsen wanneer ik hen zou vertellen dat ik vroeger een van de indringers
ben geweest.'
Alberts omschrijft zichzelf in zijn Indonesië-tijd
als 'volkomen apolitiek'. Verhalen over de gevangenneming van nationalistische
leiders als Soekarno, Hatta en Sjahrir, drongen nauwelijks tot zijn standplaats
door, zegt hij. 'We lazen de maileditie van de Rotterdammer en het Soerabajasch
Handelsblad en die besteedden aan dat soort zaken geen aandacht.' Later
- als redacteur buitenland bij De Groene - kiest hij wel fel positie. 'Soekarno
was een praalhans, maar het was geen rotvent. In De Groene heb ik hem altijd
verdedigd. Dat bracht me soms wel een beetje in een eenzame positie, ja. Stapels
brieven kwamen er op de redactie, waarin lezers schreven dat men die smeerlap
- en dat was ik dan - aan de deur moest zetten.'
Ziekteverlof
Toen Japan in 1942 Indonesië binnenviel kwam Alberts
in een kamp terecht. Na dat eerste zouden er nog vier andere volgen. Dat eerste
kamp, vertelt hij, viel wel mee. 'Je kreeg er weinig te eten, maar daardoor
werden de mensen juist gezonder. Ze hadden over het algemeen altijd te veel
gegeten.' Maar naarmate de oorlog duurde bleef er van het gezonder-worden niet
veel meer over. 'In het laatste kamp was ik ziek geworden en ik twijfelde eraan
of ik het nog lang zou volhouden. Ik dacht, als dit nog drie maanden duurt haal
ik het niet'. Je legt je langzamerhand bij je einde neer. Het is een schande
dat ik het moet zeggen, maar ik heb mijn leven te danken aan de atoombom. Hirosjima.
Natuurlijk heeft die bom de oorlog niet noemenswaardig bekort, maar dertig tot
veertig procent van de mensen die in de kampen zaten heeft er wel de oorlog
door overleefd. Toen telde echt elke dag.'
Na de bevrijding werkte hij een jaar als verbindingsofficier
voor het Engelse leger. 'Toen de Engelsen het land verlieten kon ik weer bestuursambtenaar
worden, maar mijn chefs vonden dat ik, gezien de kampervaringen, eerst met ziekteverlof
naar Nederland moest.' Na dat ziekteverlof besloot hij niet meer naar Indonesië
terug te keren. Hij besefte dat Nederland zijn positie in het land alleen met
geweld zou kunnen handhaven en daar wilde hij niks mee te maken hebben. Om de
breuk met Indonesië enigszins te verwerken begon hij verhalen te schrijven
die werden gebundeld tot De eilanden. 'Ik voelde me allerminst thuis
in Nederland. In zekere zin had ik voor mijn gemoedsrust beter terug kunnen
gaan.'
Tot 1953 werkt hij, als directiesecretaris op het Kinabureau,
van 1953 tot 1965 is hij redacteur bij De Groene Amsterdammer en vanaf
dat laatste jaartal tot aan zijn pensionering in 1974 werkte hij als ambtenaar
op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat brengt ons op zijn boek dat op
28 augustus verschijnt, Inleiding tot de kennis van de ambtenaar. Het
bestaat voor het grootste deel uit Alberts' ambtelijke memoires. Jaren geleden
is hij er al aan begonnen, maar nooit was de aanpak echt bevredigend. 'Ik heb
zeker vier of vijf aanzetten in de prullenmand gegooid. Op een gegeven moment
overviel me de angst dat de ambtenaren, door het boek, belachelijk gemaakt zouden
worden, en dat wilde ik helemaal niet. Toen heb ik het plan maar laten varen.'
Onvrede over het huidige reilen en zeilen van de Nederlandse politiek was er
mede de aanleiding toe dat hij de draad later toch weer oppakte. 'En ik vond
meteen ook de goeie vorm: herinneringen afgewisseld met een paar ironische hoofdstukjes.'
Bijna als een advocaat voert hij zijn pleidooi ter verdediging van de ambtenaar.
'Ik heb het werk op Buitenlandse Zaken nooit saai gevonden.
Soms ging het wel eens wat langzamer dan je had gewenst, maar erg was dat niet.
Op die manier werden veel beslissingen voorkomen.'
Door de ministers?
'Door de ambtenaren. Ministers nemen niet zoveel beslissingen.
De drie machten die ik onderscheid zijn: de overheid, de ambtenaren en de onderdanen.
De onderdanen hebben het minst te vertellen. De overheid het meest, maar de
ambtenaren komen er héél dicht achteraan. Dat geeft me een veilig
gevoel. Stel je voor dat alleen de politieke partijen het voor het zeggen hadden!
Ambtenaren hebben een kalmerende werking op de politiek. En ook een sturende,
ja. In mijn boek leg ik in een half hoofdstuk uit hoe een wet tot stand komt.
Puur ambtenarenwerk. Met de huidige gang van zaken wordt de dienst in Den Haag
niet door de ministers uitgemaakt. Ook niet door de ambtenaren, nee. Wel door
de politieke partijen. Zij maken het regeerakkoord. Door dat regeerakkoord blijven
ministers tegenwoordig ook veel te lang op hun stoel zitten. Vroeger stond een
minister tenminste ergens voor. Als de Kamer zijn beleid niet slikte trad hij
af. Nu trekken ze snel in wat ze gepresenteerd hebben en ze blijven zitten want
ze moeten zo nodig de rit afmaken. Ik vind het een walgelijke situatie.'
Dat een ambtenaar vandaag voor een liberaal en morgen
voor een christen-democraat of socialist moet werken vindt Alberts geen bezwaar.
'Het betekent nog niet dat je voortdurend met de wind meedraait. Je moet gevoel
hebben voor buigzaamheid, intelligente buigzaamheid.' Met smaak vertelt hij
hoe hij in De Groene fors het beleid van Luns had gehekeld en hoe hij, desondanks,
toch makkelijk werd aangenomen voor een baan op het departement van die zelfde
Luns. 'Die stukken in De Groene konden hun niks schelen. Luns ook niet, nee.
Ik heb nooit verheeld dat ik Luns' politiek beleid vreselijk vond. Toen hij
als minister wegging kwam er iemand rond met de pet. Er zou een afscheidscadeau
gekocht worden. En de collega die bij me kwam zei, denk erom, geen flauwekul,
als je geen zin hebt om wat te geven, dan geef je niks. Toen heb ik even geaarzeld
en ik heb toch wat gegeven. Luns was als minister tegenover zijn ambtenaren
altijd erg netjes geweest. Echt waar, hij was op het departement heel correct.'
Enige woede klinkt door in zijn stem als hij praat over
Lubbers II en de voorgenomen bezuinigingen op het ambtenarendom. 'En dat terwijl
het bedrijfsleven bijna vrij spel krijgt op het gebied van de belastingen. Waarom
worden de computers in de bedrijven niet belast? Dat zou aardig wat geld in
het laatje brengen. Maar wanneer iemand dat zou opperen begint Philips meteen
te schreeuwen en wordt het voorstel van tafel geveegd.'
Dat het ambtenarenapparaat zichzelf in stand houdt,
is volgens Alberts 'een beetje waar'. 'Het grapje dat zegt dat elke ambtenaar
ervoor zorgt dat hij een aantal mensen onder zich krijgt opdat hij op die manier
zelf stijgt op de hiërarchische ladder, is niet helemaal onwaar. Maar niemand
klimt hoger dan de rang van referendaris tenzij hij daar echt bekwaam voor is.'
Zijn rustige toon verdwijnt weer snel als de bekwaamheid
van de vaderlandse politici ter sprake komt. 'Het niveau van de Nederlandse
politiek komt nauwelijks boven het gras uit. Nederlanders zijn geen goeie politici.
Wel goeie bestuurders. Een beetje te goed soms.' Of Lubbers een man van formaat
is, betwijfelt hij. 'Al zal hij wel wat voor mekaar krijgen als hij een grote
bek opzet. En Nijpels. Godja! Dat is toch erg! Eerst blijkt dat je volslagen
gezakt bent als fractieleider, en dan word je minister. Die ouwe Geertsema zal
wel razend zijn.'
Wie waren er wel politici van formaat?
'Colijn. Hij was bepaald geen vooruitstrevende broeder,
maar hij was wel een goed politicus. Thorbecke was ooit een man die boven de
middelmaat uitstak. En van Van Karnebeek kun je dat ook zeggen.'
Fijnproevers
Woede en drift mogen in Alberts dan wel ontwaken wanneer
hij over het huidige politieke beleid praat, net zoals hij destijds in De Groene
fel kon uitpakken wanneer hij de buitenlandse politieke perikelen becommentarieerde,
maar als hij romans of verhalen schrijft is woede allerminst de motor die hem
op gang brengt of houdt. 'De historie is mijn stuwende kracht. Ik wil zó
schrijven dat de tijd waarin het verhaal speelt voor de lezer tot leven komt.'
Wat vindt u van de ontvangst van
uw boeken?
'De recensies die ik krijg zijn redelijk tot goed, maar
de verkoop is laag. Toen ik nog niet gepensioneerd was kon het me niet zoveel
schelen, maar nu... En zo langzamerhand begin ik te begrijpen hoe dat komt.
Ik denk dat ik de mensen afstoot. Ze denken dat ik zoveel weglaat in mijn verhalen
om hen te pesten. Ze raken geïrriteerd en lezen niet verder. Als er dan
nog, als kop, boven een recensie komt te staan: een boek voor fijnproevers,
dan leest niemand het meer. En dat begint me te verdrieten.' Zelf, zo bekent
hij, leest hij het liefst dikke pillen. Dickens bijvoorbeeld. 'Dat is niet zo
vreemd, nee. Als je zelf zo sober schrijft wil je wel eens iemand ontmoeten,
al was het maar in zijn boeken, die alles er, voor God en vaderland, uitgooit.
Iemand die alle remmen losgooit en er lekker op los schrijft. Ik denk dat ik
dat soort boeken graag lees vanuit een vriendelijke afgunst. Het alles-eruitgooien
in een roman past niet bij mij. Al wil ik wel proberen het boek waar ik nu aan
werk wat minder sober, wat breder te schrijven. Ik hoop dat het me lukt. Misschien
trekt het dan ook wat meer lezers aan.'
Dat nieuwe boek wordt een historische roman die speelt
in Nederland, in de zeventiende eeuw. Hoofdfiguur is Cornelis Mus, griffier
van de Staten-Generaal van 1630 tot 1650. 'Mus stond bekend als een van de grootste
oplichters, hij was voor alles en door iedereen te koop. Hij behoorde tot de
Oranjegezinde partij. Toen Frederik Hendrik opgevolgd werd door zijn zoon -
dat was een rotjongen met veel schulden - heeft Mus die zoon uit de schulden
geholpen, en hij heeft hem ook op nogal slinkse wijze politiek gesteund. Na
de dood van de stadhouder werd Mus plots doods- en doodsbenauwd en hij heeft
met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zelfmoord gepleegd. Mus was
ook spiritist, hij riep geesten op. Veel is er over hem niet bekend. Driekwart
moet ik dus uit mijn duim zuigen.'
Verhalen vertellen, zegt hij, verhalen die gefundeerd
zijn in de historie, dat is wat hij wil. Het uiteen rafelen van psychologische
processen is aan hem niet besteed. 'Een psychologisch proces - daar kan ik me
niets bij voorstellen. Ik wil handelingen zo beschrijven dat het waarom ervan
impliciet duidelijk is, zonder dat ik er nog eens een hoop psychologie bij in
hoef te stoppen.' Maar even later verzucht hij: 'Misschien zou het beter zijn
als ik wel wat meer psychologiseerde. Lezers houden nogal van psychologie geloof
ik.' Wanneer we praten over de rol en de betekenis van de open plekken in een
bos, de drang naar het noorden, de bomen - allemaal regelmatig terugkerende
beelden in Alberts' werk - is hij enigszins terughoudend.
'Bij het noorden denk ik aan een zekere helderheid,
een helder gevoel, een licht dat er is en blijft. Maar de laatste tijd houdt
het mij eigenlijk niet meer zo bezig.' Het is voor hemzelf allemaal veel vager
dan voor de recensenten. En de bomen, probeer ik nog een keer. 'Dat zijn gewoon
de bomen die daar staan, echte bomen. Dat heeft met symboliek niets te maken.
Ik hou erg veel van bomen en bossen, meer is het niet. Als ik aan bomen denk,
denk ik aan Apeldoorn, aan mijn jeugd. Ik zag er als kind allerlei vormen in.
Maar wanneer ik dat nu allemaal zou gaan invullen, zou ik te veel invullen.
Ik zou er een soort psychologie inbrengen die er niet in zit.'
Ik wil niet venijnig zijn, maar betekent dat dat
uw werk eigenlijk magerder is dan het lijkt?
'Ik vind dat helemaal niet venijnig... ik denk het namelijk
zelf ook wel eens.'
In De honden jagen niet meer
zegt de ene schippersvrouw tegen de andere: 'Je trouwt met een mooi beroep,
maar elke keer als ze van daarginds terugkomen, hebben ze iets achtergelaten.
Niet verloren, maar achtergelaten. En op het eind zijn ze niet zoveel meer dan
een leeg mens, die zich alleen nog maar afvraagt wat er van hem nog achter die
horizon bestaat. 'Kun je het schrijven van een boek met een vaart vergelijken?
Na elk boek word je een beetje leger?
Aarzelend antwoordt hij dat daar wel wat in zit. En
dan feller: 'Ja, verdomd! Ik heb er zelf nooit in die zin aan gedacht, maar
er zit iets in. Een boek als De honden jagen niet meer zou ik nooit meer
kunnen schrijven, dat heb ik achtergelaten en dat spijt me nog ook. Dat geldt
trouwens niet alleen voor De honden... Een onderwerp waar ik over geschreven
heb, is weg.'
Alberts' belangstelling voor geschiedenis is bij wijze
van spreken al zo oud als hij zelf. 'Op school haalde ik altijd een tien en
ik hoefde er niks voor te doen, ik begreep het allemaal meteen. Toen mijn oudste
broer geschiedenis studeerde, ik was toen een jaar of twaalf, kwam hij op een
keer thuis met een studievriend. Toen hebben ze me geëxamineerd alsof ik
eindexamen geschiedenis aan de hbs moest doen. En ik slaagde met glans! We hadden
thuis een wereldgeschiedenis staan, vertaald uit het Duits, in twintig delen.
Erg wetenschappelijk was het niet denk ik, want ik ben het later nergens meer
tegengekomen, maar ik las dat met veel belangstelling, van het eerste tot het
laatste deel.'
Napoleon
Het feit dat zijn geschiedkundige boeken door de historici
nooit met groot gejuich onthaald zijn deert hem weinig. Wel is hij van plan,
mocht hij ooit nog eens een keer een gedegen geschiedkundig werk schrijven,
het dan te voorzien van flink wat voetnoten. 'Dan wordt het serieus genomen.
Als je het niet doet vraagt iedereen, waar heb je het allemaal vandaan? Die
vraag stel ik namelijk ook altijd wanneer ik een boek lees dat niet of nauwelijks
geannoteerd is.'
De voorbereiding voor zijn historische romans noemt
hij 'bijzonder intensief. 'Ik lees alles wat ik te pakken kan krijgen. Via de
voetnoten kom ik weer bij andere boeken terecht en zo gaat het maar door tot
ik precies weet wat ik wil gebruiken.' Maar uiteindelijk blijken, voor de romanschrijver,
toch die figuren het boeiendst die nog aan allerlei kanten ingevuld kunnen worden.
'Een romanschrijver loopt altijd het risico dat hij meer in de geschiedenis
legt dan er uit te halen valt. Dat merk ik aan mezelf, ja.'
Op de vraag welke historische figuren hij graag eens
zou ontmoeten heeft hij niet meteen een antwoord. Maar dan vertelt hij een verhaal
over een ontmoeting tussen Napoleon en Metternich, een gesprek dat maar liefst
elf uur duurde. Niemand was erbij, niemand weet wat er gezegd is. Alleen het
resultaat van de nogal lang uitgevallen babbel is bekend: oorlog tussen Frankrijk
en Oostenrijk. 'Als ik bij dat gesprek aanwezig had kunnen zijn... dat zou ik
dolgraag willen,' zegt Alberts die trouwens al lang niet het plan voor een studie
over Napoleon rondloopt. Maar of dat boek er ooit komt is zeer de vraag. 'Ik
neem te veel hooi op mijn vork en dan moet ik af en toe bepaalde stof terzijde
schuiven om een boek te schrijven waar ik wat geld mee verdien.'
Aad Nuis merkte ooit op dat in uw
geschiedkundige werk weinig aandacht zit voor de sociale en economische onderstromen
van de geschiedenis.
'Dat is waar, maar ik weet zo weinig van de geschiedenis
van het gewone volk. Als ik bronnen raadpleeg zijn het haast altijd diplomatieke
stukken. Daar moet ik me mee behelpen. Ik zou ook niet weten waar ik het andere
materiaal vandaan moest halen.'
En als u het wel zou weten?
Hij lacht. 'Dan zou ik er nog niet over schrijven. De
diplomatieke geschiedenis interesseert me veel en veel meer. Zelfs de krijgskundige
geschiedenis interesseert me meer dan de sociale. Heel dom van me hoor, want
voor dat laatste krijg je allicht meer lezers. Maar ik weet ook niet of ik er
wel over zou kunnen schrijven. Je moet ook je beperkingen kennen. Als ik lees
hoe Jan Romein bepaalde stromingen heeft beschreven, dan weet ik dat hij gelijk
heeft, maar ik besef tegelijkertijd dat ik dát niet uit de bronnen had
kunnen halen.' Grote bewondering voor diplomatieke figuren heeft hij niet. 'Vergeet
niet, er waren soms ellendelingen bij hoor. Maar het is wel zo dat je hoe langer
hoe meer sympathie voor iemand krijgt wanneer je hem een tijdlang bestudeert.
Ook al was het nog zo'n grote schurk.' Aan het schrijven van een 'dikke, verantwoorde'
biografie zal Alberts zich echter niet meer wijden. Maar gesteld dat hij het
toch zou doen, over wie zou hij dan willen schrijven? 'Over koning Willem II.
Dat was geen groot licht, maar het was wel een aardige vent. Een menselijk iemand.'
De allerbeste historische roman die ooit in het Nederlands
werd geschreven is, voor Alberts, zonder enige twijfel De vuuraanbidders
van Simon Vestdijk. 'Dat vind ik een ongelooflijke prestatie. Het is wel zo'n
pil, maar als je ziet hoe hij in staat is om, in sommige passages, in een paar
woorden de toenmalige situatie in de Nederlandse republiek weer te geven, dan
denk ik, waar haalt hij het vandaan? Je vraagt je af of hij soms over bovennatuurlijke
krachten beschikte. Hij was geen historicus, maar wat hij schrijft is raak,
precies in de roos. Daar kijk ik met enige jaloezie naar.'
Is het bezigzijn met geschiedenis
voor u ook een vlucht uit het heden?
'Ongetwijfeld. Ik denk trouwens dat iedere historicus
het vak kiest omdat hij, van tijd tot tijd, een beetje buiten de wereld van
vandaag wil staan.' Later zegt hij: 'Het is niet zo dat de hedendaagse werkelijkheid
me te veel wordt, wel dat ik haar soms onaangenaam vind. Het leven wordt steeds
agressiever en daar ben ik niet zo dol op. Dat agressieve leven wil ik een beetje
buiten de deur houden. Toen ik nog op Buitenlandse Zaken werkte voelde ik me
veel rustiger. Ik stond elke dag om kwart voor zes op, om kwart voor zeven stond
ik bij de bushalte en twee uur later was ik in Den Haag. Ik deed met plezier
mijn werk en 's avonds maakte ik de reis in de omgekeerde richting. Dat gaf
me rust. Ik heb toen praktisch niet geschreven. De eerste keer dat ik na mijn
pensionering naar Den Haag moest zag ik op tegen het vroege opstaan, tegen de
reis. Ik voelde me als een paard dat uitgespannen was en denkt, nu hoeft het
niet meer. Toen ik nog op het departement werkte had ik ook niet zo'n behoefte
aan alleen zijn. Ik ben weliswaar altijd vriendelijk en aardig tegen de mensen
maar zo langzamerhand word ik toch een klein beetje misantroop. We wonen hier
een beetje afgelegen en eigenlijk hebben mijn vrouw en ik genoeg gezelschap
aan elkaar.'
Laatste wijziging: 31.05.2015