Fred Vinken
|
Scriptie Utrecht, 1987
|
Inhoud
Hoofdstuk 1 |
DE TUIN VAN EEN ANDER
-59-
gekregen om de repatriëring te gaan verzorgen van de Indonesiërs die door de Japanners naar de andere delen van Zuid-Oost Azië zijn weggevoerd. Vanaf het najaar van 1943 werden vooral boeren verplicht om als arbeiders voor de Japanners te werken. De schattingen over de aantallen zogenaamde ‘economische soldaten’ die naar landen als Birma en Siam zijn gebracht lopen uiteen van tweehonderd tot vijfhonderdduizend.5 Voor deze officiële opdracht, met een semi-militair karakter, kreeg Friedericy de militaire rang van majoor; de vraag of hij na afloop van de opdracht deze rang mocht blijven behouden zorgde nog voor een conflict met generaal Spoor.6
Deze periode heeft behalve voor een kort dagboek ook aanleiding gegeven voor een kort verhaal. Allereerst het dagboek dat ontstond als gevolg van het niet aanwezig zijn van een vliegtuig voor transport van Saigon naar Singapore. Behalve dat het reizen in die tijd al veel langzamer ging vormde het gebrek aan vliegtuigen, schepen en auto´s vaak de reden voor lange wachtperiodes. Zo moest Friedericy in januari 1946 in Saigon twee weken wachten op vervoer naar Singapore en schreef hij zijn ervaringen acht dagen lang op enkele velletjes papier.7 Hij beschrijft tussen het dagelijkse wachten door de onrust die in alle steden van Zuid-Oost Azië heerst en in het bijzonder in Saigon. Verder geeft hij de feitelijke achtergronden
-60-
van de toestand in Frans Indo-China en de wrijvingen die er daar bestaan tussen Fransen en Engelsen. Op de laatste dag, 5 februari, als hij eindelijk vervoer gevonden heeft op een transportschip voor tanks en vrachtauto's, noteert Friedericy een beschouwing over het Zuid-Oost Azië van na de oorlog. Hij merkt op dat alle Engelsen, Fransen en Nederlanders geërgerd en verontwaardigd naar de oorzaken zoeken die een herstel van de toestand van vóór de oorlog in de weg stonden. Dat weinigen die een hoge post bekleden daarbij over de landsgrenzen kijken en de omvang en diepte willen zien die de bevrijdingsbewegingen in India en Zuid-Oost Azië hebben. Hij vraagt zich af wat het baat om dit teken des tijds te ontkennen en pleit ervoor dat de westerse regeerders samen met de leiders van de vrijheidsbewegingen een groot plan op economisch, sociaal, cultureel en staatkundig gebied moeten uitvoeren. Allereerst moeten echter de Engelsen, Fransen en Nederlanders de verschillende volkeren in Zuid-Oost Azië als gelijkwaardig erkennen. Daarna kunnen er nieuwe Republieken met regeerders komen die met behulp van westerse troepen een nieuw gezag vestigen dat rust en orde brengt. Pas daarna kan men met de opbouw van de nieuwe landen beginnen.8 Dat boven deze beschouwing van Friedericy het kopje ‘natuurverschijnsel’ staat is alleszeggend over zijn denkbeelden in deze.
-61-
van de ik-figuur een paar maal een immense verzameling chirurgische messen. Is de man een gevaarlijke gek of niet? Als de ik-figuur de derde dag, hersteld, naar zijn hotelkamer terugkeert, blijkt de kamergenoot door de politie te zijn meegenomen nadat hij de boy bijna had doodgestoken. Een inspecteur van politie werpt licht op dit Hitchcock-achtige verhaal: de man was inderdaad chirurg, maar had niet de boy maar de ik-figuur staan opwachten. Niet de gruwelen van het Japanse kamp hadden hem doen doordraaien, maar het feit dat zijn vrouw een Nederlandse kolonel wilde trouwen!
In juni gaat Friedericy naar Batavia. Zijn opdracht is voltooid: de Javanenkampen zijn in een organisatie ondergebracht, de registratie is voltooid en de repatriëring is voorbereid en op gang gebracht. Op 19 juni vertrekt hij per vliegtuig naar Nederland, na dertien jaar heeft hij drie weken Europees verlof. In Nederland gaat de familie Friedericy in Velp wonen. Friedericy zelf bevindt zich gedurende de week echter meestal in Den Haag, omdat hij gedetacheerd wordt op het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. In de Van Bleiswijkstraat 48 woont hij dan bij een hospita.10
-62-
Beel (3-7-1946 tot 7-8-1948)wordt Logemann als minister van Overzeese Gebiedsdelen vervangen door Jonkman. Deze laatste stelt Friedericy aan het hoofd van een nieuwe afdeling van zijn ministerie, vanaf augustus is hij dan Chef Politieke Zaken van de afdeling die de staatsrechtelijke hervormingen van de overzeese gebiedsdelen moet voorbereiden. In september gaat Friedericy P. Idenburg vervangen als verzorger van het persoonlijk contact tussen minister Jonkman en lt. gouverneur-generaal Van Mook.13 In november 1946 volgt promotie tot resident. Friedericy is dan bijna 25 jaar in Nederlands-Indische dienst.
Ondertussen is Friedericy een uitgever gaan zoeken voor zijn literaire werk. Een aantal verhalen stuurt hij aan literaire tijdschriften en ook benadert hij een aantal uitgeverijen, waaronder Meulenhoff, om een bundel met novellen uit te geven. Als eerste verschijnt het verhaal ‘De nieuwe gast’ in het tijdschrift ‘De stem van Nederland’. Friedericy gebruikt de achternaam van zijn moeder, Hillinga, als pseudoniem. Oorspronkelijk noemt hij ook nog een keer F. van Crooy als pseudoniem, maar om onbekende redenen laat hij dit al snel vallen.14
-63-
heeft genomen van het geschrevene.
Eind januari 1947 moet Friedericy op verzoek van Van Mook de. Public Relations verzorgen rond het korte bezoek van Soekawati, president van de in december 1946 gestichte staat Oost-Indonesië, aan Nederland.18
-64-
de inhoud van de overeenkomst van Linggadjati na te leven. Zowel de Republiek in de persoon van Sjahrir als Beel en Jonkman geven te kennen dat verdere onderhandelingen van geen nut zijn.22 Het dreigement van Nederlandse zijde om militair geweld te gebruiken, levert geen verandering van standpunt van Republikeinse zijde op.
-65-
gen met het State Department en na raadpleging van Hirschfeld (die ook in Indonesië was in mei) en Van Vredenburch (chef directie politieke zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken). Ondanks dit vaag gemotiveerde advies tegen de komst van Friedericy vertrekt deze in gezelschap van Bot, plaatsvervangend hoofd van de afdeling staatkundige hervormingen, toch op 7 of 8 juni 1947 naar de Verenigde Staten. Behalve dat ze daar de voorlichting gaan ondersteunen, zullen ze ook de Nederlandse Antillen en Suriname bezoeken. In West-Indië ziet men hoe snel het in Oost-Indië verloopt en vraagt zich af waarom zij zo lang moeten wachten op een Grondwetsherziening.27
Precies in de tijd dat Friedericy in de Verenigde Staten is, gaat dit land zich op politiek gebied actiever bezighouden met de Indonesische zaak.28 Tot dan toe heeft het zich op officieel, politiek, niveau afzijdig gehouden ondanks een negatief oordeel van publieke opinie en pers. In juni laat Van Vredenburch aan het State Department weten dat Nederland alleen nog kan overgaan op militaire actie nadat de Republiek op 8 juni de nota van de Commissie Generaal had afgewezen. Minister van Buitenlandse Zaken Marshall laat daarop weten dat zijn regering het gebruik van geweld niet als gunstig zal beschouwen en vreest dat het ook sterk afkeurende reacties bij de publieke opinie zal oproepen. Al voor die tijd heeft de Amerikaanse pers, behalve voorpaginanieuws, een aantal hoofdartikelen gewijd aan de ontwikkelingen in Nederlands-Indië.29 Veel Amerikanen hebben een diep gewortelde aversie tegen kolonialisme. Ze beschouwen zichzelf ook nog steeds als een bevrijde kolonie en steunen daarom alle ‘gezonde’ nationalisme. Het Nederlands Informatie Bureau arrangeert een onderhoud tussen de hoofdredacteur van de New York Herald Tribune, Floyd Taylor, en de heren Friedericy en Weisglas. Hierna verschijnt op 21 juni, na twee scherp anti-Nederlandse hoofdartikelen, onverwachts een gunstig hoofdartikel dat pleit voor duurzame samenwerking tussen Nederland en Indonesië in het belang van beide volkeren.30
-66-
Al deze goodwill wordt tenietgedaan door de eerste militaire actie die op 21 juli van start gaat. Zowel de New York Times als de Herald Tribune brengen negatieve artikelen over het militaire ingrijpen van Nederland.31 Naast Friedericy staat op dat moment ook de directeur van het Nederlands Informatie Bureau, N.A.C. Slotemaker de Bruïne, in contact met de hoofdredacties van beide kranten. Met name met Foster Hailey, de editorial writer van de Times, schijnt echter niet te praten te zijn. Van Kleffens meldt in een telegram van 24 juli dat het nieuws uit Indonesië in de bladen van die dag al een minder prominente plaats inneemt en waarschijnlijk bij een snel verloop van de militaire actie minder aandacht zal gaan trekken. Van Kleffens vraagt om een overtuigende ambtelijke uiteenzetting en weerlegging van alle aanvallen in een taal die voor de man in de straat begrijpelijk is.
-67-
haar tot handelen. Als voorbeeld van hoe gevoelig de zaak lag, dienen de conclusies die pers en bepaalde kringen in de Verenigde Naties trokken of wilden trekken uit het feit dat twee delegaties uit Indonesië tezamen naar de Verenigde Staten reisden. De ene bestond uit Nederlanders en de andere uit afgevaardigden van Oost-Indonesië en Borneo. De pers sprak van één groep ‘shepherded’ door Nederland en bij de Verenigde Naties had men het over Oost-Indonesië en Borneo als zogenaamd onafhankelijke staten. Men wilde de Republiek als enige echte vertegenwoordiger van het nationalisme in Indonesië zien. Friedericy die hierover berichtte, heeft het over het nodeloos moeilijk maken van een situatie en doelt erop dat beide gezelschappen beter afzonderlijk hadden kunnen reizen.35 Dergelijke insinuaties hadden zo voorkomen kunnen worden.
Eind augustus 1947 reist Friedericy naar Nederland en op 25 augustus brengt hij namens Van Kleffens verslag uit van het verloop van zaken in de Veiligheids Raad.37 Twee dagen later wordt de vrees bij het kabinet, na Friedericy´s ‘gruwelverhalen’ over aanstaande sancties en maatregelen wat getemperd door de niet ongunstige beslissingen die de Veiligheids Raad op 25 augustus, zoals we al zagen, nam. Ondanks de dreiging die blijft uitgaan van de internationale stemming en de Veiligheids Raad is de Minister Raad van mening dat de situatie in Indonesië tot een onverwijld ingrijpen noodzaakt.38 Half september is lt. gouver-
-68-
neur-generaal Van Mook in Nederland na een reis door de Verenigde Staten. Hij constateerde daar dat de Amerikaanse regering geen negatieve houding had aangenomen en dat zelfs de pers op de diverse persconferenties een neutrale houding aannam. Samen met Van Kleffens was hij tot de conclusie gekomen dat de eerste maanden geprobeerd moest worden de publieke opinie in de Verenigde Staten tot een gunstiger beschouwing van de gebeurtenissen in Indonesië te bewegen. Om dit te bereiken gingen de gedachten uit naar de instelling van een Indonesische afdeling bij het Nederlands Informatie Bureau.39 Men dacht aan Friedericy als hoofd van die dienst, die met behulp van enig vast- en roulerend personeel uit Indonesië vanuit de laatste ontwikkelingen haar werk van officiële en officieuze voorlichting zou kunnen verzorgen. Samenwerking met een goed Amerikaans Public Relations-bureau zou aan te bevelen zijn, want actieve publiciteit verdiende de voorkeur boven passieve toelichting achteraf. Vanaf oktober 1947 is Friedericy dus Hoofd van de Indonesische Afdeling van het Nederlands Informatie Bureau in New York. Tot aan de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 zou hij dit blijven.
-69-
als een verbreking van het contact met de werkelijkheid, gezien de dynamische ontwikkelingen op economisch en politiek gebied in Indonesië. Hij vreest vooral voorlichters die door gebrek aan kennis niet of fout zullen reageren op aanvallen van Republikeinse afgezanten in de Verenigde Staten. Van Mook acht periodieke bezoeken van personen uit Indonesië aan de Verenigde Staten en aan Nederland niet voldoende in verhouding tot de beslissingen die daar genomen, moeten, worden. In Nederland steunt Jonkman echter Friedericy's mening, en ook uit financieel oogpunt; de zaken blijven zoals ze zijn.
Zo zit Friedericy dus aan de andere kant van de wereld als eind 1947 eindelijk Bontorio in Nederland uitkomt. Op 22 januari stuurt hij vanuit New York een brief aan Fred Batten waarin hij zijn tevredenheid uit over de uitvoering van het boek. Het exemplaar dat zijn vrouw hem vanuit Nederland per post stuurde, droeg ook de goedkeuring van zijn Nederlandse en Amerikaanse vrienden weg. Heel enthousiast kondigt hij ook aan een dezer dagen de novellenbundel ‘De dubbele aar’ op te sturen in de hoop dat Contact deze, als de roman goed loopt, nog dit jaar zal uitgeven.
-70-
Later klaagt Friedericy erover dat Contact er vrijwel geen reclame voor heeft gemaakt en dat de heer De Neve er waarschijnlijk niet zoveel voor voelde.43 Toch kreeg het boek, voor zover bekend, twee goede kritieken.44 De eerste kwam van de hand van Beb Vuyk en was zeer lovend over het schrijven vanuit de Boeginees, over de beeldende taal, de boeiende vertelling, de ongelooflijke kennis en begrip van sfeer en situatie. Ze heeft het over de auteur als een begenadigd verteller, de schepper van mensen ‘bloedwarm als het leven’. Alleen het derde deel beoordeelt ze negatief, na het hoogtepunt op het einde van deel twee had de auteur met schrijven moeten ophouden. Ook de tweede recensent D. de Vries in Oriëntatie van april 1948 is deze mening toegedaan. Het komt hem voor alsof de schrijver in het derde deel niet meer uitsluitend de objectieve epicus is, maar een beeld probeert te geven van de zegeningen van het Nederlands bestuur. Nu trekt De Vries die niet in twijfel maar hij vindt dat een roman of epos zich kwalijk tot zulk een verheerlijking lenen. Overigens noemt ook hij het boek opmerkelijk en de verschijning een gebeurtenis in en bui ten de Nederlandse literatuur. Maar zoals we al zagen verkocht het boek toch niet en raakte snel vergeten. In 1948 verscheen het verhaal Nocturne nog in de tijdschriften Stem van Nederland en Oriëntatie, terwijl dat laatste tijdschrift in oktober 1949 ook nog Vazal publiceerde.45 Alle drie de verhalen verschenen onder het pseudoniem H.J. Merlijn. Het zou tot 1957 duren voor er weer iets van Friedericy zou worden uitgegeven.
Tenslotte keren we nog even terug naar Friedericy in zijn functie als Hoofd van de Indonesische Afdeling van het Nederlands Informatie Bureau. Omdat de reeks ‘Officiële Bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen’ op dit moment niet verder reikt dan juni 1948 zijn ons van na die tijd geen exacte gegevens over Friedericy's werkzaamheden meer bekend.46 Wel weten we dat hij in de eerste helft van 1948 een oriënterende reis naar Indonesië maakte en dat hij dit be-
-71-
roepshalve voor 1950 nog tweemaal zou herhalen.47 Het is op deze plaats echter niet zinnig om de ontwikkeling tot aan de soevereiniteitsoverdracht stap voor stap weer te geven als we de rol van Friedericy, hoe klein die ook was, daarin niet kennen. De algemene lijnen zijn elders al uitstekend uiteengezet.48 |
Laatste wijziging: 22.06.2015