De Volkskrant, 12 januari 1962
EEN merkwaardig verschijnsel in de hedendaagse Nederlandse romankunst is de aandacht, die het leven in Indonesië er vindt. Toen alles daar nog Nederlands-Indië heette was een werkelijk goed boek, dat er speelde, een zeldzaamheid; sinds het getij keerde, ontstond een rijk geschakeerde en vaak artistiek belangrijke “Indische” letterkunde. Maria Dermoût, Aya Zikken, Breton de Nijs zijn terecht bekende namen in dit opzicht; ook H.J. Friedericy hoort erbij, als een der sterkste, levendigste vertellers.
Over hoeveel kwaliteiten hij juist als fris, echt verteller beschikt, bewijst hij wel met zijn nieuwe boek “De eerste étappe”. Het is een roman in brieven, eigenlijk nauwelijks meer dan het in briefvorm geschreven verslag van de eerste etappe van de carrière van een jong bestuursambtenaar. Zeventig brieven zijn het, aan zijn ouders, geschreven door een jonge Hollander die, in Leiden afgestudeerd, naar de Oost vertrekt. Als hij daar aankomt is hij bijna 22 jaar, zes jaar later schrijft hij de laatste brief. Hij is dan zojuist getrouwd. Daartussen ligt het gebruikelijke begin van een gebruikelijke, voorspoedige ambtenaarsloopbaan in het Indië van de twintiger jaren: leven op kleine posten, feodale toestanden, vreugde, verdriet, verveling, heimwee, kleine dingen, vrienden, de wereld van de ambtenarij, een “Indische” wereld die onherroepelijk voorbij is.
Het boek “De eerste étappe”, waarin Friedericy dit alles schildert, is naar mijn smaak wat te weinig “roman” en wat te veel “verslag”, maar het pleit voor het pure schrijversvermogen van de auteur dat hij het toch zo levendig en boeiend wist te houden. Het is een uitstekende “documentaire”. G.S.
Laatste wijziging: 09.06.2015