A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Vrij Nederland / Boekenbijlage 12 maart 1988 p. 4

 

Den Haag Vandaag op bezoek bij Cornelis Musch
Historische roman van A. Alberts

 


EEN VENSTER OP HET BUITENHOF
door A. Alberts
Uitgever: G.A. van Oorschot, 149 p., ƒ 26,50


 

WIM VOGEL

 

Elisabeth Musch, de roman die Jacob van Lennep in 1850 publiceerde, bleek ·niet zo ·historisch· te zijn als de auteur meende. Verkeerd geïnformeerd door de 'onfeilbare' Bilderdijk maakte Van Lennep van zijn heldin, de kleindochter van Jacob Cats, een deugdzame en nobele vrouw, een tragisch slachtoffer van zeventiende-eeuwse hofintriges. Robert Fruin verweet hem dan ook dat hij 'eene halve heilige had gemaakt van eene vrouw, aan wie de Haagsche chronique scandaleuse van dien tijd niets zoozeer als lichtzinnige, ergerlijke wulpschheid en schromelijke ontrouw aan haar echtgenoot te laste legde( ... )'. Van Lennep gaf toe dat hij niet voldoende materiaal bestudeerd had en Elisabeth Musch, zijn laatste historische roman, werd vergeten.
      In Een venster op het Buitenhof, een historische roman van A. Alberts , revancheert deze vrouw zich. Honderdvijftig bladzijden lang vertelt zij het levensverhaal van haar vader Cornelisch Musch (1592-1650), vertrouweling van Frederik Hendrik en van de jonge stadhouder Willem II, griffier van de Staten-Generaal en zo corrupt en omkoopbaar als een voetbalmakelaar. Door zijn geschiedenis te vertellen, maakt zij ook de balans van haar eigen leven op. Uit de informatie die Alberts verstrekt, mi nimaal zoals zijn gewoonte is, komt het portret naar voren van een doortastende, cynische en dus tragische vrouw die met alles en iedereen speelde en die alle spelletjes verloor. Haar vader pleegde zelfmoord, haar man eindigt op het schavot, zij zelf kwijnt weg op een kasteeltje ergens in de Franse provincie. Haar blijft weinig anders over dan haar testament te maken.
De geschiedenis van haar vader die zij aan haar notaris vertelt is tragisch en amusant. Het laatste vooral door de lichte, terloopse toon, zo kenmerkend voor het proza van Alberts; het eerste doordat de macht, het aanzien en het geld dat Musch weet te verwerven als ooit het vrouwtje van Piggelmee, door de plotselinge dood van Willem II, zijn beschermheer, niets waard blijken te zijn. De Staten-Generaal willen afrekenen met de corrupte ambtenaar die Musch in hart en nieren was. Zijn zelfmoord redt hem van het schavot.
      Van Simon Vestdijk is de opmerking dat schrijvers van historische romans willen zij het luilekkerland betreden dat het verleden voor hen kennelijk is, ook van de rijst moeten houden, van de talloze feitjes, details en gebeurtenissen die de essentie van dat verleden verduisteren. Nu verdenk ik Alberts er niet van niet van rijst te houden. Het gemak waarmee hij figuren als Jacob Cats, Constantijn Huygens en Willem II typeert, niet door hen uitvoerig te beschrijven, dat doen ze zelf wel door hun optreden, dat gemak verraadt inlevingsvermogen en een grote kennis van zaken. Maar, en dat vind ik het aardige van deze vertelling, die hele anekdotische geschiedenis van die corrupte Hollandse ambtenaar uit het midden van de zeventiende eeuw zou mij gestolen kunnen worden als Alberts ook nog niet iets anders zou beogen en wel een persiflage op de Haagse politiek uit onze jaren.

 

Sjoemelende ambtenaren
      Want Cornelis Musch mag dan door bijvoorbeeld Geyl 'berucht om zijn omkoopbaarheid' genoemd zijn, Jan en Annie Romein geven in De lage landen bij de zee toch vooral het ontbreken van een goede openbare controle de schuld van die corruptie. De grote politieke schandalen van de laatste jaren (RSV, de bouw- en de visfraude, ABP) tonen precies hetzelfde beeld. Den Haag vandaag verschilt niet zo erg veel van de zeventiende-eeuwse residentie: sjoemelende ambtenaren die hogerop willen, een gebrekkige controle, bezuinigingen die eerst niet maar later toch weer wel doorgedrukt worden, partijpolitieke belangen, afgunst en weifelmoedigheid. Comelis Musch was en is geen uitzondering .
      Maar, en daarin onderscheidt hij zich gunstig van zijn opvolgers, hij was niet zo laf anderen te laten boeten. Toen zijn spel uit was, toen hij door kreeg dat hij zijn venster met uitzicht op het Buitenhof nooit zou inruilen voor een raam (én positie) op het Binnenhof, hield hij de eer aan zichzelf en kapte met alles. ‘Waar ik minachting voor heb, zegt hij, dat is de vrome mantel over hun bedoelingen. Maar dat schijnt de mensen niet te hinderen tegenwoordig.’
      Natuurlijk was Musch een onbeschaamde schurk die vanwege zijn zucht naar geld de vrede van 1648 helemaal niet toejuichte, die de Staten tegen elkaar uitspeelde, die in zijn machtsstreven zichzelf als belangrijkste minister naast Willem II zag, maar hij was wel consequent en - in zekere zin - eerlijk. Wat zou het een verademing zijn als er weer eens zo'n 'eerlijke schurk' in Den Haag zou zitten! Zelfmoord lijkt mij wat al te drastisch als het fout loopt maar zelfs gewoon opstappen zou al een unieke daad zijn . Deze knipoog naar de actualiteit heft het louter anekdotische karakter van de roman op.
      Een venster op het Buitenhof bestaat uit acht hoofdstukken. In het eerste en in het laatste is Musch' dochter Elisabeth direct aan het woord, de hoofdstukken daartussen vertellen het verhaal van haar vader. Ik vind het jammer dat Alberts niet meer plaats voor de dochter heeft ingeruimd. Haar tragiek en haar inzicht daarin worden even aangestipt: 'Zat ze nu achter dit raam naar de regen te kijken? Ze slikte. Ze dacht: hoe is het in godsnaam mogelijk na al die jaren. Ze dacht: de regen van mijn tranen.’
      De geïdealiseerde engel die Jacob van Lennep van Elisabeth Musch maakte, krijgt van Alberts heel wat aardser contouren. Ze lijkt mij boeiender dan haar verblinde vader. Misschien iets voor een roman?



 

Laatste wijziging: 01.06.2015