A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

NRC Handelsblad (LS) 6 juni 1980

 

  A. Alberts:
  Een vulpen is na vijf minuten stuk

 

A. Alberts: ‘Het allereerste verhaal, dat ik geschreven heb, De Eilanden, speelde zich ergens in een gebied af, dat niet nader werd aangegeven. Helaas is iedereen het toen aan de weet gekomen door de eerste uitgave, waarvan op het stofomslag een uitgebreide kaart van Nederlands-Indië stond. Dat vond ik een beetje jammer. De dingen die daar in staan, zijn over het algemeen wel gebeurd. Niet alleen met mij, maar ook met andere mensen. Het zijn ervaringen, die - echt expres - op een afstand zijn gaan liggen, waardoor ze vager worden en daardoor een zekere werking kregen.
Ik heb wel eens verhalen geschreven, die bij elkaar zijn gebracht in de bundel Haast hebben in september, die zich her en der afspelen, Een verhaal, De onvergetelijke zee van Peru, speelt zich in Peru af, waar ik van mijn leven niet geweest ben. Het enige, dat ik in zo'n geval nodig heb is een landkaart. Dat is voldoende voor mij om me in de streek te verplaatsen en dan zie ik het letterlijk voor me. Het beschrijft een reis van een Europeaan en een Amerikaan, die samen de binnenlanden van de Andes ingaan en de zee maar niet kunnen vergeten. Het idee is gek genoeg bij me opgekomen tijdens het Holland Festival van pakweg '52 bij een Peruaans ballet met hele mooie blauwe en gele kleuren. Daar zag ik blijkbaar een soort blauwe zee in.
Je moet als schrijver - al is het een doodeenvoudige zaak - de zinnen goed formuleren; je moet – kortweg gezegd - zo goed mogelijk Nederlands proberen te schrijven. Dat moet je op de een of andere manier aangewaaid zijn. Ik vind dat ik heel behoorlijk Nederlands schrijf. Dat is het technische dat je nodig hebt, net zoals de man zijn penseel behoorlijk moet kunnen hanteren en wat daarnaast komt, is de artistieke impressie.
Ik ben eerlijk gezegd persoonlijk een beetje jaloers op die beeldende kunstenaars. Dat schrijven vind ik nogal lastig, ik bedoel als technisch gegeven. Schilderen lijkt me heerlijk, maar ik zou niet weten hoe ik iets plastisch zou moeten uitbeelden. Het letterlijke schrijven kan iedereen, die naar school is geweest. Schrijven kun je altijd proberen, want je kunt een pen vasthouden, zonder dat je naar een Akademie toe hoeft. Voor schrijven hoef je alleen maar aan een tafel te gaan zitten.
Ik schrijf meestal slordig in kleine lettertjes, soms onleesbaar haast, gewoon met ballpoint op een blocnote. Helemaal in het begin - 30 jaar geleden - schreef ik het ook zo klein en smerig, maar zonder één enkele doorhaling. Een vulpen heb ik al jaren niet meer, want die is na vijf minuten stuk. Ik herinner me, dat ik vroeger een nieuwe blocnote plezierig vond, maar dat kan me nu ook niet meer schelen. Typen vind ik een noodzakelijk kwaad, maar ik moet wel, want ze nemen geen geschreven kopij meer aan. Ik tik slecht, met fouten en die moet ik dan weer veranderen. Ik zou het liefste - en dat doe ik tegenwoordig nog wel eens een keer - het helemaal in het net overschrijven. Ik ben nu aan een verhaal over Utrechtse herinneringen bezig en daarbij moet je af en toe aan je lezers denken, dat ze het uitgelegd krijgen. Voor een roman hoeft dat veel minder. De geschiedenisboeken probeer ik wetenschappelijk zoveel mogelijk verantwoord te houden en daarin ben ik geneigd juist zo volledig mogelijk te zijn. Dat is een hele andere manier van schrijven. De manier, die ik daarin gebruik, lijkt soms wel eens een beetje op ouwehoeren, voor mezelf. Zo uitgebreid.
Ik schreef vroeger het beste in een ‘regulier koffiehuis’, met een hoop lawaai en geroezemoes van stemmen om me heen. Ik schreef ook heel weinig hoor. Als ik bezig ben en het lukt een beetje, doet de omgeving er niets toe.’

 

Laatste wijziging: 30.05.2015