A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

(De Gooi- en Eemlander 6 februari 1985)

 

H.J. Friedericy leefde zich in oosterse gedachten in

 

Door Hans Warren

 

  Eén gunstig gevolg heeft de Nederlandse kolonisering van Indonesië in elk geval gehad: de kennismaking met het exotische land heeft onze beste prozaschrijvers geïnspireerd. Dit leverde vaak literatuur op met een wijde horizon, met onverwachte perspectieven, met een bijzondere allure - ongeveer het tegendeel dus van wat de literatuur uit de in Holland zo aanzienlijke school van het burgerlijk realisme bood.
  Rob Nieuwenhuys overzag in zijn 'Oost-Indische Spiegel' (1972) wat Nederlandse schrijvers in de loop der jaren over Indonesië hadden geschreven en kon in dat boek met indrukwekkende namen voor den dag komen. Multatuli, P. A. Daum, Louis Couperus, E. du Perron. Uit een meer nabij verleden moet natuurlijk Maria Dermout genoemd worden, waarschijnlijk de enige Nederlandse auteur die ooit tot de Amerikaanse bestsellerlijsten doordrong. Haar wijze van vertellen, met veel aandacht voor kleuren en geuren, weer en sfeer, verraadt de uitheemse invloed.
  De Indische literatuur is overigens nog niet dood, getuige recente boeken als 'Nathan Sid' van Adriaan van Dis of 'Geen gewoon Indisch meisje' door Marion Bloem.

 

  H.J. Friedericy is een Indische schrijver die een beetje in de vergetelheid is geraakt en het is te hopen dat het verschijnen van zijn 'Verzameld Werk' daar verandering in zal brengen.
  Zijn werk ligt in de lijn van Maria Dermout: zij leefden in dezelfde tijd, hun interesse voor inlandse toestanden hebben ze gemeen, de verteltrant van beide schrijvers loopt niet ver uiteen en allebei zijn ze pas literatuur over het land van hun hart gaan schrijven nadat ze het hadden moeten verlaten.

 

Vier boeken

 

  Wat kwaliteit betreft lijkt er toch wel onderscheid tussen Friedericy en Dermout te moeten worden gemaakt. Hoeveel er ook in Friedericy's boeken valt te waarderen, ze missen de geheimzinnigheid en de spankracht van Dermouts werk. Veelschrijvers zijn ze beiden bepaald niet geweest. Het voor het eerst in 1971* verschenen 'Verzameld Werk' van Friedericy heeft nog geen 400 bladzijden omvang. Zijn oeuvre bestaat uit slechts vier boeken.
  Hij debuteerde in 1947 onder het pseudoniem H.J. Merlijn met de roman 'Bontorio, de laatste generaal', die elf jaar later sterk herzien werd en 'De laatste generaal' ging heten.
  In 1957 was de verhalenbundel 'Vorsten, vissers en boeren' verschenen, een jaar later gevolgd door een sterk autobiografische roman: 'De raadsman'. Zijn laatste boek, 'De eerste etappe', verscheen in 1961. Het bevat authentieke brieffragmenten uit de periode 1922-1928. Een bespreking van die uitgave beëindigde ik indertijd [met] de opmerking: 'Het boek, de titel zegt het, vraagt om een voortzetting. We zien er reeds verlangend naar uit'. Dat vervolg is er helaas niet meer van gekomen, want de in 1900 geboren Friedericy stierf in 1962.
  Het lijkt wat paradoxaal, maar hoewel deze schrijver zeer veel persoonlijks in zijn proza verwerkte, zijn de beschikbare persoonlijke gegevens over hem nogal summier.
  Al op jeugdige leeftijd had hij het voornemen opgevat bestuursambtenaar in Indië te worden. Daarom studeerde hij indologie. In 1922 kwam hij bij het Binnenlands Bestuur terecht. Tot 1930 werkte hij vooral op het zuidwestelijk deel van het eiland Celebes. Het is het gebied waar de Makassaren en de Boeginezen woonden. Het bestaan in deze streek moet hem gefascineerd hebben. Al zijn werk van fictie speelt zich daar af en uit elke regel spreekt een zeldzame kennis van zaken.

 

Geschiedenis

 

  Een studieverlof tussen 1930 en 1933 benutte hij om een proefschrift 'De standen bij de Boeginezen en Makassaren' te schrijven. Ook vele artikelen getuigen van een scherp inzicht in de inlandse geschiedenis, de lokale machtsverhoudingen en het inheemse rechtssysteem. Na zijn verlof was hij bestuursambtenaar in Palembang en Batavia, van 1940 tot 1942 was hij medewerker van het kabinet van de Gouverneur-Generaal. Toen werd hij drie jaar opgesloten door de Japanners.
  In deze tijd begon hij verhalen te schrijven. 'Als een poging tot vlucht uit de realiteit' zou hij later verklaren. Deze eerste proeven van zijn literaire kunnen werden jaren later in 'Vorsten, vissers en boeren' gebundeld. De verhalen spelen zich af in de feodale samenleving van Zuid-Celebes. Ook nog in gevangenschap schreef hij het verhaal 'Bontorio'. Mensen aan wie hij het liet lezen, beweerden dat het de stof voor een roman bevatte. Met die roman debuteerde hij dus, zonder succes bij kritiek en publiek. Pas bij het verschijnen van de gewijzigde heruitgave, toen het werk van zijn achterhaalde politieke strekking was ontdaan, werd de betekenis ervan ingezien.
  Na de oorlog vervulde hij nog enkele koloniale bestuursfuncties, om na het onafhankelijk worden van Indonesië elders belangrijke diplomatieke posten te bekleden. Zijn geest bleef echter in Celebes, getuige wat hij in deze jaren schreef - zozeer hadden de acht daar doorgebrachte jaren hem gestempeld.

 

Etappe

 

  Voor wie de persoonlijke kennismaking met het werk van Friedericy wil voortzetten, verdient het aanbeveling de lectuur van zijn 'Verzameld Werk' te beginnen bij 'De eerste etappe'. Men moet dan steeds bedenken dat dit de brieven zijn van een jongeman aan 'thuis'. Een jongeman die nog geen aspiraties had om schrijver te worden. In de brieven vonden de gebeurtenissen van alledag hun neerslag. Direct al blijkt zijn belangstelling voor het leven van de autochtonen. Veel bezinning op de vraag wat hij hier als Nederlander te zoeken heeft is er echter nog niet.
  Tal van voorvallen uit de brieven vinden we in het fictionele werk terug. In een brief van 14 augustus 1926 citeert hij zijn bestuursassistent Anwar, die de uitdrukking 'Altijd wat' voorin de mond heeft liggen. In 'De raadsman' is Anwar de centrale figuur en hij verklaart ook hier: 'Ja meneer, altijd wat, meer'.
  Na de brieven zou men het best de verhalen uit 'Vorsten, vissers en boeren' kunnen lezen ter voorbereiding op de roman 'De laatste generaal'. Een grote bijzonderheid van deze roman is dat hij zich niet beperkt tot wat exotische couleur locale, maar dat de gebeurtenissen helemaal vanuit inlands perspectief worden gezien.

 

Toeven

 

  Friedericy beschrijft niet als een buitenstaander de innerlijke roerselen van de oosterling, doch hij heeft zich volkomen in die laatste ingeleefd. Het is typerend voor hem dat in zijn roman 'De raadsman' de Indonesische termen worden gebruikt om de functies van de Nederlandse bestuursambtenaren aan te duiden. Hij schrijft daar over zichzelf niet als over 'de assistent-resident', maar als 'Toewan Petoro'. In 'De laatste generaal' gaat - althans in de herziene versie, waarin een oratio pro patria verviel - de vereenzelviging zo ver dat de Hollanders die erin optreden vijandige indringers zijn.
  'De laatste generaal' is vooral het verhaal van Mappa. Zijn moeder is de hoogst onberekenbare vorstin van Bontoriohoe; hij zal haar later opvolgen. Het staatje maakt deel uit van het machtige koninkrijk Bone.
  Als jongeling had hij korte tijd aan het hof van Bone verbleven, maar nadat een edelman had getracht hem te verleiden was hij gevlucht. Zijn broer Tappa had zich wel tot homoseksuele praktijken laten overhalen, een liaison met een prinses kost hem echter het leven. Mappa weet zich later op te werken tot bevelhebber van het Bonese leger. In alle oorlogen is hij overwinnaar, tot de Nederlanders op het toneel verschijnen.

 

Ethische school

 

  'De raadsman is mogelijk het hoogtepunt in Friedericy's oeuvre. Het heet een roman te zijn, maar het zijn betrekkelijk los verbonden anekdoten die ongetwijfeld op persoonlijke ervaringen van de schrijver teruggaan. Plaats van handeling is Soenggoeminasa, een dorp dat ook dikwijls genoemd werd in de brieven uit 'De eerste etappe'.
  Het dorp krijgt een nieuwe Toewan Petoro, een plaatselijke bestuursambtenaar. Toewan Anwar wordt zijn steun en toeverlaat. De eerste avond vraagt de Nederlander aan de Indonesiër: 'Mijnheer Anwar, ik zou deze eerste avond al iets willen zeggen dat voor mij van groot belang is. Kijk - ik ben jong; u bent ouder en zeer ervaren. Ik ben aangesteld als uw chef, doch wilt u mij helpen waar u kunt? Wilt u, waar u kunt, mijn leermeester zijn? Dan zal ik uw leerling zijn'. (185).
  Zo gebeurt het en een diepe band ontstaat tussen de twee mannen. De politiek wordt in 'De raadsman' niet vermeden als onderwerp van gesprek tussen deze vrienden.
  Voor vrijwel elke hedendaagse lezer zal het een brandende vraag zijn aan welke kant Friedericy in dit opzicht stond. In deze roman wordt dat duidelijk, zij het dat hij in het veelzeggend genoeg later vervallen derde deel van 'Bontorio' zijn politieke opstelling veel explicieter verdedigd had. Hij blijkt een zuivere adept van de ethische school, de school die sinds de eeuwwisseling de Nederlandse koloniale politiek bepaalde.
  Voordien werd een zogenoemde batig-slotpolitiek gevoerd: het ging er destijds alleen om dat Nederland zoveel mogelijk aan Indië verdiende. Nu zag men meer een zorgende taak voor de koloniale macht weggelegd: er moesten in Indonesië scholen, ziekenhuizen, irrigatiewerken worden gebouwd. Er was ook een oprechte belangstelling ontstaan voor het inlands eigene. In een verre toekomst zou Indië dan onafhankelijk kunnen worden.

 

Verleden

 

  Ook Friedericy blijkt er zo over gedacht te hebben. In 'De raadsman' legt hij de Toewan Petoro in de mond (als Toewan Anwar bekent graag vrij te willen zijn): 'volgens mij kan het geen generatie meer duren voordat Nederland en Indië uiteengaan'. Let wel: bij bedoelt hiermee een tijdsbestek van vijftig tot zestig jaar. We weten nu dat het veel sneller is gegaan, te snel misschien. Dat heeft veel pijnlijks tot gevolg gehad, de goede bedoelingen bij velen zijn verkeerd geduid.
  In het slothoofdstuk van 'De raadsman', dat speelt als Indonesië een onafhankelijke natie is geworden, vinden we daar een voorbeeld van. Op de luchthaven van San Prancisco ontmoet de vroegere Toewan Petoro enkele Indonesiërs. Er wordt onder meer gesproken over de tactvolle, aardige en trouwe Toewan Anwar. Een van de Indonesiërs verklaart dan: 'Neemt u mij niet kwalijk meneer... maar in onze ogen was hij een van die collaborateurs die ons land veel kwaad hebben gedaan'.
  Duidelijker kon niet gezegd worden dat ons Indië, alles wat daarmee samenhing, voorgoed tot het verleden is gaan behoren. Alleen in boeken zoals die van Friedericy leeft dit 'Paradijs' nog voort.

 

H.J. Friedericy: Verzameld Werk. Met een inleiding van Rob Nieuwenhuys, 396 pag. geb. ƒ47,50 - Querido, Amsterdam.

* moet zijn: 1984, h.j.



 

Laatste wijziging: 08.06.2015